Verzorging van de auto247
Selecteer het menu met de knoppen
op de richtingaanwijzerhendel.
Selecteer de pagina
Bandenspanning onder Informatie-
menu voertuig ? 3 121.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen worden
samen met het betreffende wiel
aangegeven in een bericht op het
Driver Information Center.
Voor de waarschuwingen kijkt het
systeem ook naar de temperatuur van de band.
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt controle‐
lampje w 3 118.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 283.
Als w 60-90 seconden knippert en
daarna continu wordt verlicht, is er
een fout in het systeem. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Na het op spanning brengen moet u
wellicht een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden op het
Driver Information Center bij te
werken. Hierbij kan w oplichten.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit duiden op een te lage bandenspan‐
ning. Bandenspanning controleren.
Boordinformatie 3 127.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Monteer alleen wielen met druksen‐
soren, anders wordt de bandenspan‐
ning niet weergegeven en brandt w
voortdurend.
Een tijdelijk reservewiel is niet uitge‐
rust met spanningssensoren. Het
bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze wielen. De contro‐
lelamp w brandt. Voor de overige drie
wielen blijft het systeem werken.
248Verzorging van de autoGebruik van in de handel verkrijgbarevloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur
door de fabriek goedgekeurde repa‐
ratiesets.
Als u elektronische apparaten
gebruikt of zich in de buurt vindt van
voorzieningen die vergelijkbare
frequenties gebruiken, kan dit de
werking van het bandenspannings‐ controlesysteem verstoren.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den. Bij opgeschroefde sensoren:
vervang het ventielelement en de
keerring. Bij opgeklikte sensor:
vervang de complete ventielsteel.
Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto
3 283 en selecteer de betreffende
instelling in het menu Bandbelasting
op het Driver Information Center3 121. Deze instelling is de referen‐
tiewaarde voor waarschuwingen over de bandenspanning.
Het menu Bandbelasting verschijnt
als de auto stilstaat en de handrem
aangetrokken is. Bij auto's met auto‐
matische versnellingsbak moet de
keuzehendel op P staan.
Selecteer de pagina Bandbelasting
onder Informatie- menu
voertuig ? op het Driver Informa‐
tion Center 3 121.
Selecteer:
● Licht voor een comfortabele
spanning tot 3 inzittenden.
● Eco voor een Eco-spanning tot
3 inzittenden.
● Max voor volledige belading.
Koppelingsprocedure
bandenspanningssensor
Elke bandenspanningsensor heeft
een unieke identificatiecode. De iden‐
tificatiecode moet aan de positie van
een nieuw wiel worden gekoppeld
nadat de wielen zijn geroteerd of alle wielen zijn verwisseld en als een of
meer bandenspanningssensoren zijn
vervangen. De bandenspannings‐
sensoren moeten ook worden gekop‐ peld na het vervangen van een reser‐
vewiel door een reguliere band met
een bandenspanningssensor.
Bij de volgende contactcyclus moeten
de storingslamp w en het waarschu‐
wingsbericht doven/verdwijnen. De
sensoren worden met een inleerge‐ reedschap in de volgende volgorde
gekoppeld aan de wielposities: voor‐
wiel linkerzijde, voorwiel rechterzijde,
Verzorging van de auto249achterwiel rechterzijde en achterwiellinkerzijde. De richtingaanwijzer in de
huidige actieve stand wordt verlicht
totdat de sensor is gekoppeld.
Raadpleeg uw werkplaats voor
onderhoud. U hebt twee minuten voor het koppelen van de positie van het
eerste wiel en vijf minuten voor het
koppelen van de positie van alle vier
de wielen. Bij het overschrijden van
deze tijd stopt het koppelen en moet u opnieuw beginnen.
De koppelingsprocedure voor de
bandenspanningssensoren is als
volgt:
1. Handrem aantrekken.
2. Schakel het contact in.
3. Op auto's met automatische versnellingsbak: zet de keuze‐hendel in P.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: selecteer
Neutraalstand.
4. Druk op MENU op de richtingaan‐
wijzerhendel om Informatiemenu
voertuig ? op het Driver Infor‐
mation Center te selecteren.5. Draai het stelwieltje om naar het bandenspanningsmenu te schui‐
ven.
6. Druk op SET/CLR om het koppe‐
len van de sensoren te starten. Er
moet een bericht met een vraag
om acceptatie van het proces
verschijnen.
7. Druk nogmaals op SET/CLR om
de selectie te bevestigen. De
claxon klinkt twee keer om aan te
geven dat de ontvanger in de
inleermodus staat.
8. Begin met de voorwiel aan de linkerzijde.
9. Zet de inleertool bij het ventiel tegen de wang van de band. Drukdaarna op de toets om de banden‐ spanningssensor te activeren. De
claxon piept ter bevestiging dat de sensoridentificatiecode aan de
positie van dit wiel is gekoppeld.
10. Ga verder met het voorwiel rechts
en herhaal de procedure zoals
beschreven in stap 9.
11. Ga verder met het achterwiel rechts en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9.
12. Ga verder met het achterwiel links
en herhaal de procedure zoals
beschreven in stap 9. De claxon
klinkt twee keer ter aanduiding dat de sensoridentificatiecode aan de
linkerachterband is gekoppeld en
dat de procedure voor het koppe‐
len van de bandenspanningssen‐
soren afgesloten is.
13. Schakel het contact uit.
297PPanoramadak .............................. 34
Parkeerhulp ............................... 195
Parkeerlichten ............................ 142
Parkeren .............................. 18, 161
Park pilot met ultrasoonsensoren 195
Partikelfilter ................................. 162
Pech ........................................... 262
Pedaal intrappen ........................116
Persoonlijke instellingen ............128
Pollenfilter .................................. 154
Portieren ....................................... 25
Portier open ............................... 120
Prestaties ................................... 278
Profieldiepte ............................... 250
Q Quickheat ................................... 152
R Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 293
Rails en haken bagageruimte ......91
Regelbare instrumentenverlichting ...........143
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 292
Remassistentie .......................... 174
Rem- en koppelingssysteem .....115
Rem- en koppelingsvloeistof ......268
Remmen ............................ 171, 227Remvloeistof .............................. 227
Reparatie ongevalschade ...........288
Reservewiel ............................... 257
Richtingaanwijzer ......................113
Richtingaanwijzers ..................... 141
Roetfilter ............................. 118, 162
Rolschermen ............................... 33
Ruiten ........................................... 30
Rijgedrag en aanhangertips ......216
Rijregelsysteem .......................... 174
Rijverlichting ........................ 12, 119
S Schakelen ................................... 117
Selectieve katalysatorreductie ....164
Service ............................... 154, 267
Service-display .......................... 110
Service-informatie ...................... 267
Sjorogen ...................................... 92
Slepen ................................ 216, 262
Sleutels ........................................ 19
Sleutels, sloten ............................. 19
Sneeuwkettingen .......................251
Snelheidsbegrenzer ...........120, 180
Snelheidsmeter .......................... 107
Spiegelverstelling ..........................8
Sproeiervloeistof ........................227
Startbeveiliging ....................28, 119
Starten en bedienen ...................156
Starthulp gebruiken ...................260Stoelpositie .................................. 38
Stoelverstelling .............................. 6
Stoelverwarming ........................... 44
Stop/Start-systeem .....................159
Storing ....................................... 170
Storing elektrische handrem .......116
Storingsindicatielamp ................115
Stroomonderbreking ..................170
Sturen ......................................... 156
Stuurbedieningsknoppen ...........100
Stuurbekrachtiging .....................117
Stuurbekrachtigingsvloeistof ......226
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling .................... 100
Symbolen ....................................... 4
T Tanken ....................................... 210
Te laag brandstofpeil .................119
Toerenteller ............................... 108
Traction Control .........................174
Traction Control-systeem UIT..... 117
Trekhaak............................. 216, 217
Trekstang.................................... 216
Typeplaatje ................................ 271
U
Uitlaatgassen ............................. 162
Uitrol-brandstofafsluiter .............158
Uitstapverlichting .......................145
Uw autogegevens ..........................3