Cockpit
43
Partner-2-VP_nl_Chap03_Pret-a-partir_ed02-2015
BANDENSPANNINGSCONTROLESySTEEM MET REINITIALISATIE
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van
de vier banden zodra de auto begint te
rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van
de snelheidssensoren van de wielen
met de referentiewaarden die elke
keer nadat de banden op spanning
zijn gebracht of na het verwisselen
van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing
zodra wordt gesignaleerd dat de
spanning van een of meer banden te
laag is.Het bandenspanningscontrolesysteem
is niet meer dan een hulpmiddel,
hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid
van de bestuurder niet door het systeem
kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel). Doe dit ook voordat u een
lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het
weggedrag en de remweg van de auto en
veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit).
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt
bovendien een hoger
brandstofverbruik. De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de
sticker met de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
identificatie van de auto.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud"
zijn (de auto staat langer dan een uur
stil of er is minder dan 10 km gereden
met een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden
(bij warme banden) moet de
bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met
0,3 bar worden verhoogd.
VOORDAT U GAAT RIJDEN
3
Cockpit
44
Partner-2-VP_nl_Chap03_Pret-a-partir_ed02-2015
Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing
als dit lampje blijft branden
in combinatie met een
geluidssignaal en, volgens
uitvoering, een melding.Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het waarschuwingssysteem voor
te lage bandenspanning is alleen
betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten
onjuist is.
Een te lage bandenspanning is
niet altijd aan de band te zien.
Een visuele controle is dus niet
voldoende.
De waarschuwing blijft actief tot
het systeem is gereset.
F
V
erminder onmiddellijk uw
snelheid en vermijd plotselinge
stuurbewegingen en krachtig
remmen.
F
Stop zodra dit mogelijk is op een
veilig
e plaats. F
Gebruik in het geval van een lekke
band de bandenreparatieset of het
reservewiel (volgens uitvoering),
of
F
controleer als u een compressor
in de auto hebt, bijvoorbeeld
die van de set voor tijdelijke
bandenreparatie, de spanning
van de vier banden als deze zijn
afgekoeld,
of
F
rijd voorzichtig verder als het
niet mogelijk is om deze controle
onmiddellijk
uit te voeren.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden
op spanning hebt gebracht en na het
verwisselen van een of meer wielen,
moet u het systeem resetten.
Er is een sticker op de middenstijl aan
de bestuurderszijde aangebracht om u
hierop attent te maken.
Cockpit
45
Partner-2-VP_nl_Chap03_Pret-a-partir_ed02-2015
Het resetten van het systeem moet gebeuren bij aangezet contact en
stilstaande auto:
-
via het configuratiemenu van de auto bij auto's met display
,
-
met de toets op het dashboard bij auto's zonder display
.
Display A
F
Druk op de toets
MENU om het
algemene menu te openen.
F
Druk op de toets "
5" of "6" om het
menu "Config. auto" te selecteren
en bevestig uw keuze door op de
toets O
k te drukken.
F
Druk op de toets "
5" of "6" om
het menu "Reset bandensp" te
selecteren en bevestig uw keuze
door op de toets O
k te drukken.
Er verschijnt een melding ter
bevestging van het verzoek.
F
Bevestig uw keuze door op de toets
O
k te drukken. Display C
F
Druk op de toets
MENU om het
algemene menu te openen.
F
Druk op de toets "
5" of "6" om het
menu "Persoonlijke instellingen -
configuratie" te selecteren en
bevestig uw keuze door op de toets
O
k te drukken.
F
Druk op de toets "
5" of "6" om
het menu "Configuratie auto
instellen" te selecteren en bevestig
uw keuze door op de toets O
k te
drukken.
F
Druk op de toets "
5" of "6" om
het menu "Bandenspanning" en
vervolgens het menu "Resetten" te
selecteren en bevestig uw keuzes
door op de toets O
k te drukken.
Het resetten wordt bevestigd door
een melding.T
ouchscreen
F
Druk op de toets
MENU.
F
Selecteer het menu "
Rijden "
F
Selecteer op de secundaire pagina
" Initialisatie bandensp.controle ".
Het resetverzoek wordt bevestigd door
een melding.
F
Selecteer "
Ja " of " Nee ", en
bevestig uw keuze.
Het resetten wordt bevestigd door
een melding.
VOORDAT U GAAT RIJDEN
3
Cockpit
46
Partner-2-VP_nl_Chap03_Pret-a-partir_ed02-2015
De nieuw opgeslagen waarden
van de bandenspanning worden
door het systeem beschouwd als
referentiewaarden.
Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt alleen betrouwbaar als bij het
resetten van het systeem de vier
banden de correcte spanning hebben.
Controleer na werkzaamheden
aan het systeem altijd de spanning
van de vier banden en reset het
systeem vervolgens.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
Toets op het dashboard
F
Houd deze toets even ingedrukt.
Het resetten wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
Storing
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en
vervolgens blijft branden in combinatie
met het lampje Service, wijst dit op een
storing in het systeem.
In dat geval werkt de
bandenspanningscontrole mogelijk niet
goed.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Cockpit
48
Partner-2-VP_nl_Chap03_Pret-a-partir_ed02-2015
Nulstelling dagteller
Als u na deze handeling de accu
wilt loskoppelen, vergrendel
dan de auto en wacht minimaal
vijf minuten. Het resetten van de
onderhoudsindicator zal anders niet
worden opgeslagen.
Motorolieniveaumeter
Afhankelijk van de motoruitvoering van
uw auto wordt bij het aanzetten van het
contact eerst de onderhoudsindicator
weergegeven en vervolgens
gedurende enkele seconden het
motorolieniveau. Olieniveau correct
Te weinig olie
Als de aanduiding
"OIL" knippert in
combinatie met het
verklikkerlampje
service, een geluidssignaal en
een melding op het display, is het
motorolieniveau te laag, waardoor
ernstige motorschade kan ontstaan.
Controleer het olieniveau met de
peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te
laag is, moet olie worden bijgevuld.
Storing
motorolieniveaumeter
Als de aanduiding
"OIL--" knippert, duidt
dit op een storing in
de motorolieniveaumeter. Raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats
Een controle van het olieniveau
is alleen betrouwbaar als de
auto op een vlakke, horizontale
ondergrond staat en de motor
minstens 30
minuten niet heeft
gedraaid. Oliepeilstok
A
= maxi, het oliepeil mag nooit
boven dit niveau uitkomen. Een
te hoog oliepeil kan schade aan
de motor veroorzaken.
Raadpleeg in dat geval
zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
B = mini, als het oliepeil niet
boven dit niveau uitkomt, moet
het voor de motor van uw auto
voorgeschreven type motorolie
worden bijgevuld via de vuldop.
Dimmer dashboardverlichting
Druk, terwijl het contact
aan is, de knop in tot de
nullen verschijnen.
Druk, tijdens het branden
van de verlichting, op de
knop om de sterkte van
de dashboardverlichting te
veranderen. Als de verlichting
de zwakste (of felste) stand
heeft bereikt, laat dan de knop los en druk
deze vervolgens opnieuw in om de verlichting
weer feller (of zwakker) te maken.
Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
Op 0 zetten
Het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats zet
de onderhoudsindicator na elke
onderhoudscontrole weer op 0.
Als u zelf de onderhoudscontrole
van uw auto hebt uitgevoerd, kan de
onderhoudsindicator op de volgende
wijze op 0
gezet worden:
-
zet het contact af,
-
druk op de resetknop van de
dagteller en houd deze ingedrukt,
-
zet het contact aan.
De kilometerteller begint terug te tellen.
Laat de knop los als de
onderhoudsindicator "
=0" aangeeft; de
sleutel verdwijnt.
11 3
PARTNER-2-VP_NL_CHAP04_ERGONOMIE_ED02-2015
ELEkTRISCH BEDIENBARE RUITEN
Open de ruit volledig en sluit de ruit.
Telkens als de schakelaar omhoog
wordt getrokken, sluit de ruit enkele
centimeters. Laat de schakelaar los en
trek hem opnieuw omhoog totdat de
ruit volledig is gesloten.
Tijdens deze handelingen is
de beveiliging tegen beknellen
uitgeschakeld.
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit sluit en tegen een obstakel
stuit, stopt de ruit en gaat direct
gedeeltelijk weer open.
Handbediening
De aanwezigheid van deze
functie is afhankelijk van de
uitvoering. Als dit symbool op
de desbetreffende schakelaar
is aangebracht, is uw auto van
deze functie voorzien.
Gebruiksvoorschrift
Wanneer tijdens het bedienen van de
ruit iets tussen de ruit en de sponning
bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend. Druk daarvoor op de
desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan de
passagierszijde bedient, moet hij ervan
verzekerd zijn dat niets het correcte
sluiten van de ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruik maken van de
elektrische ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruit niet kunnen
bezeren.
Als een van de elektrisch bedienbare
ruiten te vaak achter elkaar geopend
en gesloten wordt, treedt een
beveiliging in werking en kan de ruit
alleen nog worden gesloten. Wacht
na het sluiten ongeveer 40
minuten.
Na deze tijd kan de ruit weer worden
bediend.
1.
Bestuurderszijde
2.
Passagierszijde
Resetten
Nadat de accukabels los zijn geweest
of in het geval van een storing, moet
de ruitbediening gereset worden. De elektrische ruitbediening wordt
uitgeschakeld:
-
ongeveer 45
seconden na het
afzetten van het contact.
-
als bij afgezet contact een
voorportier wordt geopend.
U kunt de ruiten op twee manieren
bedienen:
Duw of trek de schakelaar tot aan het
zware punt om de ruit te openen of te
sluiten.
De ruit stopt zodra de schakelaar wordt
losgelaten.
Automatische bediening
Duw of trek de schakelaar voorbij het
zware punt.
Als u de schakelaar hebt losgelaten,
opent of sluit de ruit volledig.
Druk nogmaals op de schakelaar om
het openen of sluiten te stoppen.
ERGONOMIE en COMFORT
4
Spiegels en ruiten
Audio en telematica
245
Partner-2-VP_nl_Chap10a_SMEGplus_ed02-2015
Niveau 1Niveau 2 Aanwijzingen
Internetdiensten
Secundaire pagina Bluetooth
Verbinding Zoeken
Het zoeken naar een te verbinden extern
apparaat starten.
Verbinden / Loskoppelen De Bluetooth-verbinding van een geselecteerd
extern apparaat tot stand brengen of beëindigen.
Bijwerken De contacten van de geselecteerde telefoon
importeren om ze op te slaan in de autoradio.
Verwijderen De geselecteerde telefoon verwijderen.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Internetdiensten
Secundaire pagina Internetsnelheid Reset
De teller van het gegevensverbruik resetten en
vervolgens bevestigen.
Bevestigen
Internetdiensten
Secundaire pagina Wifi-verbinding Alle
Alle Wifii-netwerken weergeven.
Beveiligd Beveiligde Wifi-netwerken weergeven.
Opgeslagen Geselecteerd(e) Wifi-netwerk(en) opslaan.
Toevoegen Een nieuw wifi-netwerk toevoegen.
On /Off Een wifi-netwerk activeren of deactiveren.
Verbinden Een door het systeem gevonden wifi-netwerk
selecteren en hiermee verbinding maken.
TOEGEPASTE TECHNOLOGIE
10
46
Cockpit
De nieuw opgeslagen waarden
van de bandenspanning worden
door het systeem beschouwd als
referentiewaarden.
Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt alleen betrouwbaar als bij het
resetten van het systeem de vier
banden de correcte spanning hebben.
Controleer na werkzaamheden
aan het systeem altijd de spanning
van de vier banden en reset het
systeem vervolgens.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
Toets op het dashboard
)
Houd deze toets even ingedrukt.
Het resetten wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
Een laag geluidssignaal geeft aan dat
het resetten niet is uitgevoerd.
Storing
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en
vervolgens blijft branden in combinatie
met het lampje Service, wijst dit op een
storing in het systeem.
In dat geval werkt de
bandenspanningscontrole mogelijk niet
goed.
Laat het systeem controleren door het -
netwerk of door een gekwalifi ceerde
werkplaats.
VERVANGT
BANDENSPANNINGSCONTROLESYSTEEM
MET REINITIALISATIE