Rijden en bediening177Handmatige modus
Keuzehendel uit stand D naar links en
vervolgens naar voren of naar ach‐
teren bewegen.
<:opschakelen naar een hogere
versnelling]:terugschakelen naar een lagere
versnelling
Wordt bij een te lage snelheid een ho‐ gere versnelling geselecteerd of een
lagere versnelling bij een te hoge
snelheid, dan schakelt de auto niet.
Hierdoor kan er een melding verschij‐
nen op het Info-Display.
In de handmatige modus wordt er bij
hoge toerentallen niet automatisch
opgeschakeld naar een hogere ver‐ snelling.
Elektronische rijprogramma's
● Het bedrijfstemperatuurpro‐ gramma brengt de katalysator na
een koude start snel op tempera‐
tuur door het motortoerental te
verhogen.
● De automatische neutraalscha‐ keling schakelt vanzelf de neu‐traalstand in wanneer de autowordt stilgezet met een inge‐
schakelde versnelling en de rem
wordt ingetrapt.
● Bij een ingeschakelde SPORT- modus vindt het schakelen bij ho‐
gere toerentallen plaats (behalve
wanneer cruise control is inge‐
schakeld). SPORT-modus
3 184.● Speciale programma's passen bij
klimmen en dalen de schakelmo‐
menten automatisch aan.
● Bij het wegrijden op sneeuw of ijs
of op andere gladde ondergron‐
den selecteert de elektronische
transmissieregeling automatisch
een hogere versnelling.
Kickdown
Bij het geheel intrappen van het gas‐
pedaal in de automatische modus
schakelt de transmissie afhankelijk
van het motortoerental naar een la‐
gere versnelling.
Storing
Bij een storing brandt g. U ziet bo‐
vendien een cijfercode of voertuig‐
melding op het Driver Information
Centre. Boordinformatie 3 125.
De versnellingsbak schakelt niet lan‐
ger automatisch. Verder rijden is mo‐
gelijk door handmatig te schakelen.
186Rijden en bedieningBestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de be‐
stuurder te ondersteunen en niet
om zijn aandacht te vervangen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid wan‐
neer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruise control kan snelheden van
ca. 30 tot 200 km/u opslaan en aan‐
houden. Bij het op- en afrijden van
hellingen zijn afwijkingen van de op‐
geslagen snelheid mogelijk.
Om veiligheidsredenen kan de cruise control pas worden ingeschakeld na‐
dat het rempedaal eenmaal werd be‐
diend. Activeren in de eerste versnel‐ ling is niet mogelijk.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is.
Bij een automatische versnellingsbak activeert u de cruise control alleen in
de automatische modus.
Controlelamp m 3 118.
Inschakelen
Druk op m, de controlelamp m in de
instrumentengroep brandt wit.
Inschakelen
Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel naar SET/-, de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. De controlelamp
m in de instrumentengroep brandt
groen. U kunt het gaspedaal loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het gas‐
pedaal wordt opnieuw de opgeslagen snelheid aangehouden.
Cruise control blijft tijdens het scha‐
kelen geactiveerd.
Versnellen
Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar RES/+ gedraaid
of draai het meerdere malen kort naar RES/+ : de snelheid loopt continu of in
kleine stappen op.
U kunt ook tot de gewenste snelheid
accelereren en deze opslaan door het
stelwiel naar SET/- te draaien.
Rijden en bediening187Vertragen
Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar SET/- gedraaid of
draai het meerdere malen kort naar
SET/- : de snelheid neemt continu of
in kleine stappen af.
Uitschakelen
Druk op y, de controlelamp m in de
instrumentengroep brandt wit. De
cruise control is gedeactiveerd. De
laatst opgeslagen snelheid blijft in het geheugen voor het later hervatten
van de snelheid.
Automatisch uitschakelen: ● De rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u.
● De rijsnelheid is hoger dan ca. 200 km/u.
● Het rempedaal wordt bediend.
● Het koppelingspedaal wordt een aantal seconden ingedrukt.
● De keuzehendel is in N.● Het motortoerental is in een zeer
laag bereik.
● Het Traction Control-systeem of elektronische stabiliteitsregeling
is actief.
Opgeslagen snelheid hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid hoger dan 30 km/u. De op‐
geslagen snelheid wordt nu overge‐
nomen.
Uitschakelen
Druk op m, de controlelamp m in de
instrumentengroep dooft. De op‐
slagen snelheid wordt gewist.
Via L voor het activeren van de snel‐
heidsbegrenzer of het uitschakelen
van het contact, wordt ook de cruise
control uitgeschakeld en wordt de op‐
geslagen snelheid gewist.
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
25 km/u.
De bestuurder kan alleen accelereren tot de vooraf ingestelde snelheid. Bij
het afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.
Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet in de
bovenste regel van het Driver Infor‐
mation Center weergegeven.
Inschakelen
188Rijden en bedieningDruk op L. Als de cruise control of
adaptieve cruise control eerder geac‐
tiveerd was, wordt deze uitgescha‐
keld als de snelheidsbegrenzer wordt geactiveerd en de controlelamp m
dooft.
Ingestelde snelheidslimiet Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel op RES/+
draaien of herhaaldelijk kort naar RES/+ draaien tot de gewenste snel‐
heidslimiet op het Driver Information
Center wordt getoond.
Of accelereer tot de gewenste snel‐
heid en draai het stelwiel kort naar
SET/- : de huidige snelheid wordt als
snelheidslimiet opgeslagen. De snel‐
heidslimiet verschijnt op het Driver In‐ formation Center.
Snelheidslimiet wijzigen
Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel naar RES/+
draaien om te verhogen of naar
SET/- om de gewenste snelheidsli‐
miet te verlagen.
Snelheidslimiet overschrijden
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig door de weer‐
stand heen in te trappen.
De snelheidslimiet knippert in het Dri‐ ver Information Center en er klinkt te‐gelijkertijd een geluidssignaal.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het be‐
reiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Uitschakelen
Druk op y: snelheidsbegrenzer is
gedeactiveerd en de snelheid van de auto is niet meer begrensd.
De snelheidslimiet wordt opgeslagen
en een bijbehorend bericht verschijnt
in het driver information center.
Snelheidslimiet hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+. De op‐
geslagen snelheidslimiet wordt be‐
reikt.
Uitschakelen
Druk op L, de snelheidslimiet in het
Driver Information Center dooft. De
opslagen snelheid wordt gewist.
Door via m de cruise control of adap‐
tieve cruise control te activeren of
door het contact uit te schakelen
Rijden en bediening189wordt de snelheidsbegrenzer ook ge‐
deactiveerd en de opgeslagen snel‐
heid gewist.
Adaptieve cruise control
Adaptieve cruise control is een ver‐
betering van de traditionele cruise
control, en biedt als aanvullende
functie het aanhouden van een be‐
paalde afstand tot de voorligger.
Adaptieve cruise control verlaagt au‐
tomatisch de snelheid van de auto als deze een langzamer rijdende auto
nadert. Vervolgens wordt de rijsnel‐
heid op de geselecteerde volgafstand aangepast aan die van de voorligger.
De rijsnelheid neemt toe of af met die van de voorligger, maar zal de inge‐
stelde snelheid niet overschrijden. De cruise control kan beperkt remmen,
met geactiveerde remlichten.
De adaptieve cruise control kan snel‐
heden opslaan en aanhouden die ho‐
ger zijn dan ong. 50 km/u en remt au‐
tomatisch af tot de snelheid van een
langzamer rijdende voorligger, tot
een minimumsnelheid van 30 km/u.
De adaptieve cruise control gebruikt een radarsensor voor de detectie van
voorliggers. Als er zich geen voertuig voor u bevindt, zal de adaptieve
cruise control zich als een traditionele
cruise control gedragen.
Om veiligheidsredenen kan het sys‐
teem pas worden ingeschakeld nadat
het rempedaal eenmaal is ingetrapt
na het inschakelen van het contact.
Activeren in de eerste versnelling is
niet mogelijk.
De adaptieve cruise control is voor‐
namelijk bedoeld voor gebruik op lange rechte wegen, zoals snelwegen
of provinciale wegen met een regel‐
matige verkeersstroom. Het systeem
niet inschakelen als het aanhouden
van een constante snelheid onver‐
standig is.
Controlelamp A 3 118, m 3 118.
9
Waarschuwing
Bij het rijden met de adaptieve
cruise control dient de bestuurder
altijd zijn of haar volledige aan‐
dacht bij het verkeer te houden.
De bestuurder behoudt de volle‐
dige controle over de auto omdat
rempedaal, gaspedaal en de on‐
derbrekingsschakelaar voorrang
hebben op de adaptieve cruise
control.
Inschakelen
190Rijden en bedieningDruk op C om de adaptieve cruise
control te activeren. De controlelamp
m brandt wit.
Activeren door het instellen van
de snelheid
De adaptieve cruise controle kan wor‐ den geactiveerd bij snelheden tussen
de 50 km/u en 180 km/u.
Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel naar SET/-: de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. De controlelamp
m brandt groen.Het symbool voor de adaptieve cruise
control, de instelling voor afstand tot
voorligger en de ingestelde snelheid worden weergegeven in de bovenste
regel van het Driver Information Cen‐ tre.
U kunt het gaspedaal loslaten. Adap‐ tieve cruise control blijft tijdens het
schakelen geactiveerd.
Ingestelde snelheid overschrijden
Het blijft altijd mogelijk om de inge‐
stelde snelheid te overschrijden door
het gaspedaal in te trappen. Als het
gaspedaal wordt losgelaten, keert het
systeem terug naar de gewenste af‐
stand als er een voorligger is die lang‐
zamer rijdt. Is dit niet het geval, dan
keert het systeem terug naar de op‐
geslagen snelheid.
Na activering van het systeem ver‐
traagt of remt de adaptieve cruise
control als er een voorligger wordt
aangetroffen met een lagere snelheid
of als de afstand tot de voorligger kor‐
ter is dan gewenst.9 Waarschuwing
Als de bestuurder de snelheid op‐
voert, deactiveert het systeem het automatisch remmen. Dit wordt
aangegeven als een pop-upwaar‐
schuwing op het Driver Informa‐
tion Center.
Versnellen
Houd, terwijl de adaptieve cruise con‐
trol geactiveerd is, het stelwiel naar
RES/+ gedraaid: de snelheid neemt
continu in grote stappen toe, of draai
het meerdere malen kort naar
RES/+ : de snelheid neemt in kleine
stappen toe.
Rijden en bediening191Als de auto met geactiveerde adap‐
tieve cruise control veel sneller rijdt
dan de gewenste snelheid, bijv. na
het intrappen van het gaspedaal, dan
kan de huidige snelheid worden op‐
geslagen en aangehouden door het
stelwiel naar SET/- te draaien.
Vertragen
Houd, terwijl de adaptieve cruise con‐ trol geactiveerd is, het stelwiel naar
SET/- gedraaid: de snelheid neemt
continu in grote stappen af, of draai
het meerdere malen kort naar SET/-:
de snelheid neemt in kleine stappen
af.
Als de auto met geactiveerde adap‐
tieve cruise control veel langzamer
rijdt dan de gewenste snelheid, bijv.
door een langzamere voorligger, dan
kan de huidige snelheid worden op‐
geslagen en aangehouden door het
stelwiel naar SET/- te draaien.Opgeslagen snelheid hervatten
Als het systeem ingeschakeld, maar
niet geactiveerd is, het stelwiel naar
RES/+ draaien bij een snelheid hoger
dan 50 km/u om de opgeslagen snel‐
heid te hervatten.
Afstand tot voorligger instellen Als de adaptieve cruise control een
voorligger met een lagere snelheid
constateert, zal deze de rijsnelheid
aanpassen om de geselecteerde af‐
stand tot de voorligger te behouden.
De afstand tot de voorligger kan op
kort, gemiddeld en ver worden inge‐
steld.Druk op E, de huidige instelling ver‐
schijnt op het Driver Information Cen‐ ter. Druk opnieuw op E om de af‐
stand tot de voorligger te wijzigen. De
instelling wordt ook getoond op de
bovenste regel van het Driver Infor‐
mation Center.
De geselecteerde afstand tot voorlig‐
ger wordt aangegeven via de af‐
standsbalken op de adaptieve cruise
control-pagina.
Let op: de instelling voor afstand tot
voorligger wordt gedeeld met de ge‐ voeligheid van het alarm van de fron‐
taanrijdingswaarschuwing.
192Rijden en bedieningVoorbeeld: Als stand 3 (ver) is gese‐
lecteerd, wordt de bestuurder sneller
gewaarschuwd voor een mogelijke
aanrijding, ook als de adaptieve
cruise control niet geactiveerd of in‐
geschakeld is.9 Waarschuwing
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het be‐
waren van een veilige onderlinge
afstand bij de betreffende ver‐
keers-, weers- en zichtomstandig‐ heden. Indien de situatie zulks
vereist, moet de afstand tot voor‐
ligger worden aangepast of het
systeem worden uitgeschakeld.
Detectie van voorligger
Het controlelampje "voorligger gede‐
tecteerd" A verschijnt in de snel‐
heidsmeter als het systeem een voor‐
ligger heeft gedetecteerd.
Als dit symbool niet of kort verschijnt, reageert adaptieve cruise control niet
op voorliggers.
Uitschakelen
De bestuurder deactiveert de adap‐
tieve cruise control door:
● y in te drukken.
● te remmen.
● het koppelingspedaal langer dan vier seconden ingedrukt te hou‐
den.
● de keuzehendel van de automa‐ tische transmissie naar N te zet‐
ten.
Het systeem wordt ook automatisch
gedeactiveerd als:
● er bij snelheden onder 45 km/u of
hoger dan 190 km/u wordt gere‐
den.
● het Traction Control-systeem langer dan 20 seconden werkt.
● de elektronische stabiliteitsrege‐ ling werkt.
● er gedurende een aantal minuten
geen ander verkeer of object
langs de weg wordt aangetroffen.
in dit geval zijn er geen radar‐
echo's en kan de sensor melden
dat deze vervuild is.
● het preventief remsysteem in werking treedt.