Page 40 of 269

38Sleutels, portieren en ruitenVeiligheidsstopHoud de toets op de afstandsbedie‐
ning of de schakelaar in de midden‐
console ingedrukt totdat de softtop in
de betreffende eindpositie staat. Als u
hierbij de toets of de schakelaar los‐
laat, stopt de beweging van de softtop onmiddellijk. De softtop blijft slechts
gedurende een bepaalde tijd in een
tussenstand staan. Daarna klinkt er
een geluidssignaal, neemt de hydrau‐ lische druk in het systeem af en kan
de softtop vanzelf gaan bewegen. Bij
het opnieuw indrukken van de toets of
de schakelaar gaat de handeling ver‐ der.
Vereisten voor bediening ● De auto staat stil of rijdt met een snelheid van maximaal 50 km/u.
● De afscheiding bagageruimte is uitgeklapt, het doorgangsluik is
gesloten 3 75.
● Deksel van softtop is dichtgeklikt.
● Kofferdeksel volledig gesloten is.
● De buitentemperatuur is niet la‐ ger dan -7 °C voor openen en
-10 °C voor sluiten.
● De accuspanning is op peil.
● Het systeem is niet overbelast door herhaalde werking (max.
5 complete achtereenvolgende
cycli).Als er aan een van deze vereis‐
ten niet wordt voldaan, klinkt er
een geluidssignaal en verschijnt
er bij het bedienen van de scha‐ kelaar een bericht op het Driver
Information Center (DIC) en gaat de softtop niet open of dicht.
● Er mogen zich geen voorwerpen voor de achterruit of in het schar‐
niergebied van softtop en deksel
van de softtop bevinden.
Als de automatische aandrijving niet
werkt wanneer de softtop open is,
moet u deze handmatig sluiten, zie de
volgende instructies in "Handmatig
sluiten bij een systeemstoring".
Page 62 of 269

60Stoelen, veiligheidssystemenAirbagsysteem
Het airbagsysteem bestaat uit meer‐
dere afzonderlijke systemen afhanke‐
lijk van de omvang van de uitrusting.
Bij het activeren worden de airbags
binnen enkele milliseconden gevuld.
Ook het leeglopen van de airbags
verloopt zo snel, dat dit tijdens een
aanrijding vaak niet eens wordt opge‐ merkt.9 Waarschuwing
Bij onoordeelkundige behandeling
kunnen de airbagsystemen op ex‐plosieve wijze in werking treden.
Let op
Ter hoogte van de middenconsole
zitten de regelelektronica van het
airbagsysteem en de gordelspan‐
ners. In dit gebied geen magneti‐
sche voorwerpen plaatsen.
Bevestig geen voorwerpen op de af‐
dekkingen van de airbags en bedek
ze niet met andere materialen.
Elke airbag treedt slechts eenmaal
in werking. Geactiveerde airbags
onmiddellijk laten vervangen door
een werkplaats. Ook moeten even‐ tueel het stuurwiel, het instrumen‐
tenbord, plaatwerk, de portierafdich‐ tingen, handgrepen en de stoelen
worden vervangen.
Geen aanpassingen in het airbag‐
systeem aanbrengen, anders ver‐
valt de typegoedkeuring van de
auto.
Bij het ontplooien van de airbags kun‐
nen ontsnappende hete gassen
brandwonden veroorzaken.
Storing
Bij een storing in het airbagsysteem
licht het controlelampje v op en ver‐
schijnt er een bericht of een code op het Driver Information Center. Het
systeem is buiten werking.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Controlelamp v voor airbagsystemen
3 93.Kinderveiligheidssystemen op de
passagiersstoel met
airbagsystemen
Waarschuwing conform ECE R94.02 :
EN: NEVER use a rearward-facing
child restraint on a seat protected by
an ACTIVE AIRBAG in front of it,
DEATH or SERIOUS INJURY to the
CHILD can occur.
DE: Nach hinten gerichtete Kinder‐
sitze NIEMALS auf einem Sitz ver‐
wenden, der durch einen davor be‐
findlichen AKTIVEN AIRBAG ge‐
schützt ist, da dies den TOD oder
SCHWERE VERLETZUNGEN DES
KINDES zur Folge haben kann.
Page 130 of 269

128VerlichtingDe sfeerverlichting kan met het kar‐
telwieltje A samen met de instrumen‐
tenverlichting worden gedimd 3 127.
Deze wordt ook geactiveerd met In‐
stapverlichting 3 128 en Uitstapver‐
lichting 3 128.
Leeslampen
Werken door het indrukken van s
en
t in de instapverlichting.
Verlichting zonneklep Brandt wanneer u het klepje opent.
Verlichtingsfuncties
Instapverlichting
Welkomstverlichting
De volgende verlichting wordt korte
tijd ingeschakeld door de auto te ont‐ grendelen met de handzender:
● dimlicht of grootlicht
● achterlichten
● kentekenplaatverlichting
● instrumentenverlichting
● binnenverlichting
● grondverlichting
Sommige functies werken alleen
wanneer als het donker is en helpen
u om de auto te lokaliseren.
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld zodra u de contactsleutel in
stand 1 3 142 draait.
De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
● alle schakelaars● Driver Information Center● portiervakverlichting
● consoleverlichting
Activeren, deactiveren en duur van
deze functie kunnen worden gewij‐
zigd op het Info-Display. Persoonlijke
instellingen 3 108.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 23.
Uitstapverlichting De volgende verlichting gaat brandenwanneer u de sleutel uit het contact‐slot haalt:
● binnenverlichting
● instrumentenverlichting (alleen wanneer het donker is)
● portier- en consolelichten
● grondverlichting
De verlichting wordt na een bepaalde
tijd automatisch uitgeschakeld en bij
het openen van het bestuurderspor‐
tier opnieuw ingeschakeld.
De koplampen, achterlichten en ken‐
tekenverlichting blijven een instelbare tijd branden wanneer u de auto ver‐
laat.