Klimaatregeling141Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op V wordt
gedrukt.
Als l wordt ingedrukt terwijl de aan‐
jager ingeschakeld is en de motor loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op l wordt
gedrukt of totdat de aanjager uitge‐
schakeld wordt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor in een Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Als l wordt ingedrukt terwijl de aan‐
jager ingeschakeld is en de motor in een Autostop is, zal de motor auto‐matisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 152.
Systeem aan of uit ON/OFF
De koeling, ventilator en automati‐ sche modus kunnen worden uitge‐
schakeld door op ON/OFF te druk‐
ken. Wanneer het systeem gedeacti‐ veerd is, is de LED in de toets
ON/OFF uit.Activering door indrukken van
ON/OFF , A/C of AUTO . De activering
wordt aangeduid door de led in de
knop.
Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem op onderstaand be‐
schreven manier met de toetsen en
draaiknoppen wijzigen. Wanneer u
een instelling wijzigt, wordt de auto‐
matische modus gedeactiveerd.
Luchtdebiet ZDruk op de linkertoets om de ventila‐
torsnelheid te verlagen of op de rech‐
tertoets om deze te verhogen. De
ventilatorsnelheid wordt aangegeven
de LED's in de toets.
Wanneer u de linker toets langer in‐
drukt, worden de aanjager en de koe‐
ling uitgeschakeld.
Wanneer u de rechtse toets langer in‐ drukt: de aanjager draait op maxi‐
mumsnelheid.
Automatische modus opnieuw in‐ schakelen: AUTO indrukken.
Luchtverdeling l, M , K
142KlimaatregelingDruk op de betreffende toets voor de
gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid doordat de LED in
de toets brandt.l:naar de voorruit en de voorpor‐
tierruiten (de airco werkt op de
achtergrond om te voorkomen
dat de ruiten beslaan)M:naar hoofdhoogte via de verstel‐
bare luchtroostersK:naar de voetenruimte
Alle combinaties zijn mogelijk.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: AUTO indrukken.
Koeling A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de LED in de toets
brandt. Koeling werkt alleen bij een
draaiende motor en ingeschakelde
aanjager van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en on‐
der de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Wanneer het koelsysteem wordt uit‐
geschakeld, vereist de klimaatrege‐
ling niet dat de motor wordt herstart
tijdens een Autostop. Uitzondering:
ruitontdooiing werkt en buitentempe‐
ratuur boven 0 °C vraagt om opnieuw starten.
Op het display verschijnt A/C ON
wanneer de koeling aanstaat of A/C
OFF wanneer de koeling uitstaat.U kunt de koelwerking na het starten
van de motor in- of uitschakelen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 110.
Handmatig bediende
luchtrecirculatie 4
Luchtrecirculatiemodus met 4 in‐
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de LED in de toets
brandt.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op 4 te drukken.
146Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 147
Controle over de auto ..............147
Sturen ...................................... 147
Starten en bediening .................147
Nieuwe auto inrijden ................147
Contactslotstanden ..................147
Aan/Uit-knop ............................ 148
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 150
Motor starten ........................... 150
Uitrol-brandstofafsluiter ...........152
Stop/Start-systeem ..................152
Parkeren .................................. 155
Uitlaatgassen ............................. 157
Roetfilter .................................. 157
Katalysator .............................. 158
Automatische versnellingsbak ...158
Versnellingsbakdisplay ............158
Keuzehendel ........................... 159
Handmatige modus .................160
Elektronische rijprogramma's ..160
Storing ..................................... 161
Stroomonderbreking ................161
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 162Geautomatiseerde versnellings‐
bak ............................................. 162
Versnellingsbakdisplay ............163
Keuzehendel ........................... 163
Handgeschakelde modus ........164
Elektronische rijprogramma's ..165
Storing ..................................... 165
Remmen .................................... 165
Antiblokkeersysteem ...............165
Handrem .................................. 166
Remassistentie ........................168
Hellingrem ............................... 168
Rijregelsystemen .......................168
Traction Control .......................168
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 169
Sportmodus ............................. 171
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 171
Cruise control .......................... 171
Snelheidsbegrenzer ................173
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 175
Indicatie afstand tot voorligger 177
Actieve noodrem .....................178
Parkeerhulp ............................. 180
Blindehoeksysteem .................187
Achteruitkijkcamera .................188Verkeersbordherkenning .........191
Lane keep assist .....................195
Brandstof ................................... 197
Brandstof voor benzinemotoren .....................197
Brandstof voor dieselmotoren . 197
Tanken .................................... 198
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 199
Trekhaak .................................... 200
Algemene informatie ...............200
Rijgedrag en aanhangertips ....200
Aanhanger trekken ..................200
Aanhangerstabilisatie ..............204
Rijden en bediening147Rijtips
Controle over de auto Nooit laten uitrollen wanneer de
motor niet draait (behalve tijdens
een Autostop)
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Als u op deze
manier rijdt, brengt u uzelf en anderen
in gevaar.
Stop/Start-systeem 3 152.
Stationair aanjagen Als het nodig is om de accu op te la‐
den wegens een probleem met de
accu, moet het vermogen van de dy‐
namo worden vergroot. Dit kan door
stationair aanjagen, wat mogelijk
hoorbaar is.
Er verschijnt een bericht op het Driver Information Center.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de pedalen leggen.Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan be‐
stuurderszijde bevestigd zijn.
Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer kracht nodig.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van
de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijnen wordt het roetfilter wellicht vakergereinigd. Autostop is wellicht niet
mogelijk wanneer de accu wordt bij‐
geladen.
Roetfilter 3 157.
Contactslotstanden
Draai de sleutel op:
148Rijden en bediening0:contact uit: Sommige functies blij‐
ven actief totdat de sleutel eruit
wordt getrokken of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, mits
het contact van tevoren aan was1:accessoirestand: Stuurslot los‐
gezet, sommige elektrische func‐
ties werken, contact is uit2:contactstand: Contact is aan, die‐ selmotor gloeit voor. De controle‐ lampen branden en de meeste
elektrische functies werken3:motor starten: Laat de sleutel los
nadat de motor gestart isStuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en
draai aan het stuurwiel totdat het vastklikt.9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Aan/Uit-knop
Elektronische sleutel moet in de auto
aanwezig zijn.
Accessoirestand
Druk een keer op Engine Start/Stop
zonder het koppelings- of rempedaal in te trappen. De gele LED in de toets
brandt. Het stuurslot wordt losgezet
en sommige elektrische functies wer‐ ken, contact is uit.Contactstand aan
Houd Engine Start/Stop 6 seconden
ingedrukt zonder het koppelings- of
rempedaal in te trappen. De groene
LED in de toets brandt, de dieselmo‐ tor gloeit voor. De controlelampen
branden en de meeste elektrische
functies werken.Motor starten
Trap het koppelingspedaal (handge‐
schakelde versnellingsbak) of het
rempedaal (automatische of geauto‐
matiseerde versnellingsbak) in en
druk nog een keer op
Engine Start/Stop . Laat de toets los
nadat de motor gestart is.
Rijden en bediening149Ontsteking uit
Druk in elke modus kort op
Engine Start/Stop of wanneer de mo‐
tor draait en de auto stilstaat. Som‐
mige functies blijven actief totdat het
bestuurdersportier wordt geopend,
mits het contact van tevoren aan was.Uitschakelen in noodsituatie tijdens
het rijden
Druk langer dan 2 seconden op Engine Start/Stop of druk er binnen
5 seconden twee keer kort op 3 150.
Stuurslot
Het stuurslot werkt automatisch wan‐
neer:
● De auto stilstaat.
● Het contact uitgeschakeld is.
● Het bestuurdersportier geopend is.
Zet het stuurslot los door het bestuur‐ dersportier te openen en de sluiten en
de accessoiremodus in te schakelen
of de motor direct te starten.
9 Waarschuwing
Bij een lege accu is wegslepen, op
gang slepen of gebruik van hulp‐
startkabels niet toegestaan, om‐
dat het stuurslot dan niet kan wor‐ den ontgrendeld.
Bediening op auto's met
elektronisch sleutelsysteem bij
storing
Bij een storing in de elektronischesleutel of als de batterij van elektroni‐
sche sleutel bijna ontladen is, kan er
bij een startpoging Geen
afstandsbed. geregistreerd of
Vervang batterij in afstandsbedie‐
ning op het Driver Information Center
verschijnen.
Plaats alleen de elektronische sleutel in de lengterichting plat op het zen‐
dergebied, met de toetsen naar bo‐
ven gekeerd; zie de illustratie.
Andere voorwerpen, bijvoorbeeld an‐
dere sleutels, transponder, tags,
munten, etc., moet u van de midden‐
console af halen.
Trap het koppelingspedaal (handge‐
schakelde versnellingsbak) of het
rempedaal (automatische of geauto‐
matiseerde versnellingsbak) in en
druk op Engine Start/Stop .
Motor uitschakelen door weer op
Engine Start/Stop te drukken. Haal de
elektronische sleutel uit de midden‐
console.
Deze mogelijkheid is alleen bestemd
voor noodgevallen. Vervang de bat‐ terij van de elektronische sleutel zo
spoedig mogelijk 3 22.
150Rijden en bedieningZie voor het ontgrendelen of vergren‐delen van de portieren Storing in
handzendermodule of elektronisch
sleutelsysteem 3 24.
Vertraagde uitschakeling stroom
De volgende elektronische systemen
kunnen werken tot het bestuurders‐
portier is geopend of gedurende
10 minuten nadat het contact werd
uitgeschakeld:
● elektrisch bediende ruiten
● zonnedak
● stekkerdozenMotor starten
Auto's met contactschakelaar
Draai de sleutel naar stand 1 om het
stuurslot te ontgrendelen.
Handgeschakelde versnellingsbak: koppelings- en rempedaal intrappen.
Automatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de keuzehen‐
del op P of N.
Geautomatiseerde versnellingsbak:
rempedaal intrappen.
Geen gas geven.
Dieselmotoren: draai de sleutel naar
stand 2 om voor te gloeien en wacht
totdat de controlelamp ! dooft.
Draai de sleutel even in stand 3 en
laat deze weer los: een automatische regeling bedient de startmotor met
een kort interval totdat de motor
draait, zie Automatische startmotor‐
regeling.
Handgeschakelde versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het koppelingspedaal in
te trappen 3 152.
Automatische versnellingsbak of ge‐
automatiseerde versnellingsbak: tij‐
dens een Autostop kunt u de motor
starten door het rempedaal op te la‐
ten komen 3 152.
Rijden en bediening151Auto's met Aan/Uit-knop
Handgeschakelde versnellingsbak:
koppelings- en rempedaal intrappen.
Automatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de keuzehen‐
del op P of N.
Geautomatiseerde versnellingsbak:
rempedaal intrappen.
Geen gas geven.
Druk op Engine Start/Stop en laat
deze weer los: een automatische re‐
geling bedient de startmotor met een
kort interval totdat de motor draait; zie automatische startmotorregeling.
Voordat u de motor weer start of uit‐
schakelt terwijl de auto stilstaat, drukt
u nog een keer kort op
Engine Start/Stop .
Handgeschakelde versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het koppelingspedaal in
te trappen 3 152.
Automatische versnellingsbak of ge‐
automatiseerde versnellingsbak: tij‐
dens een Autostop kunt u de motor
starten door het rempedaal op te la‐
ten komen 3 152.
Uitschakelen in noodsituatie
tijdens het rijden
Als de motor tijdens het rijden in een
noodsituatie moet worden uitgescha‐
keld, drukt u langer dan
twee seconden op Engine Start/Stop
of drukt u tweemaal kort binnen
vijf seconden.9 Gevaar
Het uitschakelen van de motor tij‐
dens het rijden kan het verlies van vermogen voor de rem- of stuur‐
bekrachtiging veroorzaken. Hulp-
en airbagsystemen zijn uitgescha‐
keld. De verlichting en remlichten
gaan uit. Schakel de motor en het
contact tijdens het rijden alleen uit indien dat in een noodgeval nood‐ zakelijk is.
De auto starten bij lage
temperaturen
Het is mogelijk om de motor zonder
bijkomende verwarming te starten tot
-25 °C voor dieselmotoren en -30 °C
voor benzinemotoren. Motorolie met
de juiste viscositeit, de juiste brand‐
stof, uitgevoerd onderhoud en een
voldoende opgeladen accu zijn ver‐ eist. Bij temperaturen onder -30 °C
moet de automatische versnellings‐
bak gedurende ca. vijf minuten wor‐
den verwarmd. De keuzehendel moet
in stand P staan.
Automatische startmotorregeling Deze functie regelt de startprocedurevan de motor. De bestuurder hoeft de
sleutel niet op stand 3 te houden of
Engine Start/Stop niet ingedrukt te
houden. Het eenmaal actieve