Rijden en bediening1699Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 97.
Uitschakelen
U kunt de TC uitschakelen wanneer
de aangedreven wielen moet kunnen doorslaan: druk even op b.
De controlelamp k brandt.
Bij het deactiveren van TC verschijnt
er een statusbericht op het Driver In‐
formation Center.
Wanneer TC wordt gedeactiveerd,
blijft de ESC actief maar met een ho‐
gere regeldrempelwaarde.
U kunt TC weer activeren door nog‐
maals op b te drukken. Bij het weer
activeren van TC verschijnt er een
statusbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
De TC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u het contact de vol‐
gende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht in het Dri‐ ver Information Center. Het systeem
is buiten werking.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rij‐
stabiliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Zodra de auto dreigt uit te breken (on‐
derstuur/overstuur) wordt het motor‐
vermogen verminderd en worden de
wielen afzonderlijk afgeremd.
ESC werkt in combinatie met het
Traction Control-systeem (TC). Het
voorkomt dat de aangedreven wielen doorslaan.
De special functie 'koppeldistributie'
verdeelt het koppel tussen de aan‐
drijfwielen voorafgaand aan de ESC-
ingreep. In een bocht worden de bin‐
nenste wielen apart afgeremd en bo‐
vendien wordt het motorkoppel op de
buitenste wielen gezet. Hierdoor
wordt de neiging tot onderstuur ver‐
minderd en neemt de grip op de weg
toe wanneer een bocht snel wordt ge‐ nomen.
196Rijden en bedieningHet systeem werkt bij snelheden tus‐
sen 60 km/u en 180 km/u en als er
wegmarkeringen zijn.
Het systeem verdraait het stuurwiel langzaam en het controlelampje a
wordt geel als de auto een waarge‐
nomen wegmarkering nadert en u de
richtingaanwijzer naar die kant niet
hebt ingeschakeld.
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der door a te laten knipperen en drie
waarschuwingstonen te laten horen
vanaf de kant waar u de wegmarke‐
ringen overschrijdt.
Het systeem kan niet werken als het
geen rijstrookmarkering waarneemt.
Als het systeem alleen wegmarkerin‐
gen aan één kant van de weg waar‐
neemt, is er alleen ondersteuning
voor die kant.
Lane keep assist neemt waar dat u de handen van het stuurwiel haalt. In dat
geval verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center en klinkt er
een geluidssignaal zo lang als de lane keep assist waarneemt dat u de han‐
den van het stuurwiel haalt.Uitschakelen
Het systeem wordt gedeactiveerd
door a in te drukken; de led in de
toets gaat uit.
Storing
De werking van het systeem kan wor‐
den beïnvloed door:
● Voorruit niet schoon of bedekt met vreemde voorwerpen, bijv.
stickers
● Voorliggers vlakbij
● Overhellende wegen
● Bochtige of heuvelachtige wegen
● Bermen
● Wegen met slechte wegmarke‐ ringen
● Plotselinge veranderingen in de lichtsterkte
● Ongunstige weersomstandighe‐ den, zoals zware regen- of
sneeuwval
● Wijzigingen aan de auto, bijv. banden.Schakel het systeem uit als dit niet
goed kan werken door sporen in het
teer, schaduwen, scheuren in het
wegdek, tijdelijke wegmarkeringen of
wegwerkzaamheden, of andere im‐
perfecties in het wegdek.9 Waarschuwing
Houd altijd uw aandacht op de
weg en rijd goed in het midden van de rijstrook, omdat anders schade
aan de auto, letsel of de dood het
gevolg zou kunnen zijn.
Lane keep assist bestuurt de auto
niet continu.
Het systeem houdt de auto wel‐
licht niet op de rijstrook of geeft
geen waarschuwing, zelfs als er
een rijstrookmarkering wordt ge‐
detecteerd.
Lane keep assist stuurt wellicht
onvoldoende bij om afwijken van
de rijstrook te voorkomen.
Het systeem neemt door invloe‐
den van buitenaf (staat van de
weg, type wegdek, het weer enz.)
wellicht niet waar dat u de handen
200Rijden en bedieningTrekhaak
Algemene informatie Alleen een trekhaak gebruiken die
voor uw auto is goedgekeurd. Het in‐
bouwen van een trekhaak door een
werkplaats laten uitvoeren. Zo nodig
wijzigingen in de auto aanbrengen,
zoals in het koelsysteem, de hitte‐
schilden of andere uitrusting.
De lamp-uitvaldetectie van het aan‐
hangerremlicht constateert geen indi‐
vidueel uitgevallen lampen. Bij bijv.
vier lampen van 5 W wordt er pas uit‐
val geconstateerd als er nog slechts
één lamp van 5 W brandt of als alle
lampen zijn uitgevallen.
Bij het monteren van een trekhaak kan de opening voor het sleepoogworden afgedekt. In dat geval de trek‐
haakstang gebruiken voor het slepen.
Bewaar de trekhaakstang altijd in de
auto wanneer deze niet wordt ge‐
bruikt.Rijgedrag en aanhangertips
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐
demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel in‐ werkt, mag de kogel niet worden ge‐
smeerd.
Wanneer u een instabiele aanhanger of een caravan met een max. toelaat‐
baar totaalgewicht van meer dan
1300 kg trekt, is het uiterst raadzaam
een stabilisator te gebruiken wanneer
u sneller rijdt dan 80 km/u.
Als de aanhanger begint te slingeren, langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐
ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling in‐ schakelen als bergopwaarts en onge‐
veer dezelfde snelheid aanhouden.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 265.Aanhanger trekken
Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de mo‐
tor en mag niet worden overschre‐
den. Het werkelijke trekgewicht is het verschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren ver‐
meld. Dit geldt over het algemeen
voor hellingspercentages tot max.
12%.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogte van 1000 meter boven de zeespiegel.
Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de lagere lucht‐
dichtheid daalt en het klimvermogen
daardoor afneemt, moet het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht voor ie‐
dere 1000 meter aan hoogtetoename met 10% worden verminderd. Bij hetrijden op wegen met een gering hel‐
lingspercentage (minder dan 8%, bijv.
Verzorging van de auto205Verzorging van de
autoAlgemene informatie ..................206
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 206
Auto stallen .............................. 206
Verwerking van sloopauto .......207
Controle van de auto .................207
Werkzaamheden uitvoeren .....207
Motorkap ................................. 207
Motorolie .................................. 208
Koelvloeistof ............................ 209
Sproeiervloeistof ......................210
Remmen .................................. 210
Remvloeistof ............................ 210
Accu ........................................ 211
Dieselbrandstofsysteem ontluchten ............................... 213
Wisserblad vervangen .............213
Gloeilamp vervangen .................214
Halogeenkoplampen ...............214
Mistlampen .............................. 216
Achterlichten ............................ 216
Zijrichtingaanwijzers ................220
Kentekenverlichting .................220Binnenverlichting .....................221
Instrumentenverlichting ...........221
Elektrisch systeem .....................221
Zekeringen .............................. 221
Zekeringenkast in motorruimte 222
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................224
Zekeringenkast in bagageruimte ......................... 226
Boordgereedschap ....................228
Gereedschap ........................... 228
Velgen en banden .....................229
Winterbanden .......................... 229
Aanduidingen op banden ........229
Bandenspanning .....................229
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 230
Profieldiepte ............................ 235
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 235
Wieldoppen ............................. 236
Sneeuwkettingen .....................236
Bandenreparatieset .................236
Wiel verwisselen ......................239
Reservewiel ............................. 242
Starthulp gebruiken ...................244
Trekken ...................................... 246
Auto slepen ............................. 246
Andere auto slepen .................247Verzorging van uiterlijk ..............248
Verzorging exterieur ................248
Verzorging interieur .................250
206Verzorging van de autoAlgemene informatieAccessoires en modificatiesvan auto
Het wordt geadviseerd alleen gebruik te maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor an‐
dere onderdelen kunnen wij – ook als deze door autoriteiten of anderszins
zijn goedgekeurd – niet beoordelen of deze betrouwbaar zijn en er evenmin
garant voor staan.
Geen aanpassingen in het elektrische systeem aanbrengen, zoals wijzigin‐
gen in de elektronische regeleenhe‐
den (chip-tuning).Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een ta‐ kelwagen kunnen de spatlappen
beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en con‐ serveren.
● Brandstoftank volledig vullen.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed ge‐ ventileerde ruimte parkeren. Eer‐ste versnelling of achteruitver‐
snelling inschakelen of keuze‐
hendel in stand P zetten. Voor‐
komen dat auto kan wegrollen.
● Handrem niet aantrekken.● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt,
waaronder het diefstalalarmsys‐
teem.
Weer in gebruik nemen
Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voorde elektrische ruitbediening in‐
schakelen.
● Bandenspanning controleren.
● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.
● Koelvloeistofpeil controleren.
● Zo nodig kentekenplaat monte‐ ren.
Verzorging van de auto2172.Auto’s met bandenreparatieset: U
kunt de lampen aan de rechter‐
kant vervangen door eerst de
kunststof moer los te schroeven
en het inzetstuk met de fles met
afdichtmiddel te verwijderen.
3. Kunststof bevestigingsmoer van binnen met de hand losdraaien.
4. Trek de achterlichtmodule uit deuitsparing en verwijder hem.
5. Maak de kabel los van de houder.
6. Druk op de drie borgnokken en
verwijder de lamphouder uit de
lichtmodule.
7. Verwijder de lampen en vervang deze.
Richtingaanwijzer ( 1)
Achterlicht/remlicht ( 2)
228Verzorging van de autoNr.Stroomkring17Aanhangeraansluiting18–19–20–21Rugleuning elektrisch neer‐
klappen22–
Klik na het vervangen van doorge‐
brande zekeringen het deksel van de
zekeringenkast weer vast.
Boordgereedschap
Gereedschap
Auto met reservewiel
De krik, het sleepoog,\ een riem voor
het vastzetten van een beschadigd
wiel en de gereedschappen liggen in
de gereedschapskist onder het reser‐
vewiel in de bagageruimte. Reserve‐
wiel 3 242.
Auto’s met bandenreparatieset
Sommige gereedschappen en het
sleepoog bevinden zich samen met
de bandenreparatieset in een gereed‐ schapskist in de rechterwand van de
bagageruimte.
Open de afdekking van de opberg‐
ruimte.
Verzorging van de auto229Velgen en banden
Conditie van banden en velgen
Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden over scherpe randen kan schade aan
banden en velgen tot gevolg hebben.
Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage de hulp van een werkplaats inroepen.
Winterbanden
Winterbanden verhogen de veiligheid bij temperaturen onder 7 °C en moe‐ten daarom op alle wielen worden ge‐ monteerd.
Alle bandenmaten zijn toegestaan als
winterbanden 3 265.
De sticker met de maximumsnelheid
in overeenstemming met de geldende wetgeving in uw land in het gezichts‐
veld van de bestuurder aanbrengen.Aanduidingen op banden
Bijv. 215/60 R 16 95 H215:Bandbreedte in mm60:Hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte) in %R:Type koordlagen: RadiaalRF:Type: RunFlat16:Velgdiameter in inches95:Kengetal voor draagvermo‐
gen, 95 komt bijv. overeen met
690 kgH:Kenletter voor snelheid
Kenletter voor snelheid:
Q:maximaal 160 km/uS:maximaal 180 km/uT:maximaal 190 km/uH:maximaal 210 km/uV:maximaal 240 km/uW:maximaal 270 km/u
Kies een band die geschikt is voor de
topsnelheid van uw auto.
De topsnelheid is bereikbaar op rij‐
klaar gewicht met bestuurder (75 kg)
plus 125 kg nuttige last. Door optio‐
nele uitrusting kan de topsnelheid van de auto afnemen.
Prestaties 3 261.
Bandenspanning
De bandenspanning minstens om de
14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren. Het reser‐
vewiel niet vergeten.
Dit geldt ook voor auto's met een ban‐ denspanningscontrolesysteem.
Draai het ventieldopje los.
Bandenspanning 3 265.