4–240
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
OPMERKING
Aangezien dit systeem kleine veranderingen in de toestand van de banden bespeurt, kan
het tijdstip van de waarschuwing in de volgende gevallen vroeger of later zijn:
De maat, het merk, of de soort banden verschilt van de speci ¿ catie.
De maat, merk of de soort band verschilt van de overige, of de mate van bandenslijtage
is onderling buitengewoon verschillend.
Er wordt gebruik gemaakt van run À at banden, studless banden of sneeuwkettingen.
Er wordt gebruik gemaakt van een noodreservewiel (het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem gaat knipperen en blijft vervolgens continu branden).
Er is een band gerepareerd met behulp van de lekke band noodreparatieset.
De bandenspanning is veel hoger dan de voorgeschreven spanning, of de
bandenspanning wordt plotseling lager om een bepaalde reden, zoals bij een band die
tijdens het rijden lek springt.
De rijsnelheid is lager dan ongeveer 15 km/h (inclusief wanneer de auto tot stilstand
gebracht wordt), of de rijtijd is korter dan 5 minuten.
Bij het rijden op een buitengewone oneffen weg of een glad, bevroren wegdek.
Krachtig sturen en bij herhaling snelle acceleratie/deceleratie, zoals bij hard rijden op
een bochtige weg.
De belasting van de auto rust op één band, zoals bij het plaatsen van zware bagage aan
één zijde van de auto.
Initialisering van het systeem is niet uitgevoerd met de voorgeschreven
bandenspanning.
4–241
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
Initialiseren van het
bandenspanningcontrolesysteem
In onderstaande gevallen dient het
initialiseren van het systeem uitgevoerd te
worden om het systeem normaal te laten
functioneren.
De bandenspanning wordt afgesteld.
De banden worden onderling
uitgewisseld.
Een band of wiel wordt vernieuwd.
De accu is vernieuwd of volledig
uitgeput.
Het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem brandt.
Initialiseringsmethode
1. Parkeer de auto op een veilige plaats en
trek de handrem stevig aan.
2. Laat de banden afkoelen, stel
vervolgens de bandenspanning van alle
vier (4) wielen af op de voorgeschreven
spanning zoals aangegeven op het
bandenspanningslabel op het frame van
het bestuurdersportier (portier open).
Zie Banden op pagina 9-14 .
3. Zet het contact op ON. 4. Houd de instelschakelaar van het
bandenspanningcontrolesysteem
ingedrukt en controleer dat het
waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem in de
instrumentengroep tweemaal knippert
en dat er eenmaal een pieptoon klinkt.
OPGELET
Als de initialisering van het
systeem uitgevoerd wordt zonder de
bandenspanning af te stellen, kan het
systeem de normale bandenspanning
niet bespeuren en bestaat de kans dat
het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem niet gaat
branden als een bandenspanning laag is,
of dat het lampje gaat branden ook als de
bandenspanningen normaal zijn.
Stel de bandenspanning van alle vier
banden af en initialiseer het systeem
wanneer het waarschuwingslampje
brandt. Als het waarschuwingslampje
om een andere reden dan een lekke band
gaat branden, is de bandenspanning van
alle vier banden mogelijk op natuurlijke
wijze afgenomen.
De initialisering van het systeem wordt
niet uitgevoerd als de schakelaar tijdens
het rijden wordt ingedrukt.