Om de instelling van de volgafstand te verho-
gen, drukt u kort op de knop Afstand Instellen —Verhogen. Telkens wanneer de knop wordt in-
gedrukt, wordt de instelling van de volgafstand
verhoogd met één balk (groter).
Om de instelling van de volgafstand te verla-
gen, drukt u kort op de knop Afstand Instellen —
Verlagen. Telkens wanneer de knop wordt inge-
drukt, wordt de instelling van de volgafstand
verlaagd met één balk (kleiner).
Als er geen voertuig voor u rijdt, houdt uw auto
de ingestelde snelheid aan. Als een langzamer
rijdend voertuig op dezelfde rijstrook wordt ge-
detecteerd, toont het DID het pictogram voor
een gedetecteerd voertuig, waarna het systeem
de rijsnelheid automatisch aanpast om de inge-
stelde volgafstand te handhaven, ongeacht de
ingestelde snelheid.
Uw auto handhaaft dan de ingestelde volgaf-
stand totdat:
Het voorliggende voertuig versnelt tot een
waarde die hoger ligt dan de ingestelde
rijsnelheid.
Het voorliggende voertuig naar een andere
rijbaan gaat of buiten het bereik van de
sensor komt.
De instelling van de volgafstand wordt
gewijzigd.
Het systeem wordt uitgeschakeld. (Zie de
informatie over het activeren van de ACC).
Het maximale remvermogen van de ACC is
beperkt, maar indien nodig kunt u altijd zelf
bijremmen.
OPMERKING:
De remlichten gaan branden als het ACC-
systeem de auto afremt.
Er wordt een naderingswaarschuwing weerge-
geven wanneer de ACC voorspelt dat het maxi-
male remvermogen onvoldoende is om de in-
gestelde afstand te handhaven. In een
dergelijke situatie knippert de visuele waar-
schuwing "BRAKE"(remmen) op het DID en
klinkt er een geluidssignaal, terwijl de ACC het
maximale remvermogen gebruikt.Ingestelde volgafstand 2 balken (normaal)Ingestelde volgafstand 1 balk (klein)
121