Belangrijkste gesproken opdrachtenDe hieronder aangegeven belangrijkste gespro-
ken opdrachten kunnen op ieder moment wor-
den gegeven terwijl u het Uconnect®-systeem
gebruikt.
Druk op de knop VR
. Na de pieptoon, zegt
u…
Cancel (annuleren) om de huidige spraak-
sessie te stoppen
Help om een lijst met voorgestelde gespro-
ken opdrachten te beluisteren
Repeat (herhaal) om de aanwijzingen van
het systeem opnieuw te beluisteren
Let op de visuele signalen die u over de status
van uw spraakherkenningssysteem informeren.
Er verschijnen signalen op het aanraakscherm.
Uconnect® Voice Command
1 — Druk hierop om een telefoongesprek te be-
ginnen of een oproep te beantwoorden, een tekst
te versturen of te ontvangen
2 — Voor alle radio’s: Druk hierop om radio- of
mediafucnties te starten. Alleen voor 8.4A/8.4AN:
druk hierop om de navigatie, app’s en functies
van de klimaatregeling te starten
3 — Druk hierop om een gesprek te beëindigen
Uconnect® 5.0Uconnect® 8.4
242
aanslaat, slaat de startmotor automatisch bin-
nen 10 seconden af. Als dit gebeurt, draai dan
de contactschakelaar in de stand LOCK/OFF,
wacht 10 tot 15 seconden en herhaal dan de
procedure"Normaal starten".Keyless Enter-N-Go™
Met deze functie kan de
bestuurder de contact-
schakelaar met een
druk op de knop bedie-
nen, mits de Start op
afstand/Keyless Enter-
N-Go™ FOBIK zich in
het interieur bevindt.
Functies van de Keyless Enter-N-Go™ —
Rempedaal/koppelingspedaal niet
ingedrukt (in de stand PARK of NEUTRAL)
De werking van Keyless Enter-N-Go™ is ver-
gelijkbaar met die van een contactschakelaar.
Deze heeft drie standen: OFF, ACC en RUN.
Om de contactschakelaar in een andere stand
te zetten zonder de auto te starten en om de
accessoires te kunnen gebruiken, volgt u de onderstaande stappen, te beginnen met de
contactschakelaar in de stand OFF:
1.
Druk op de knop ENGINE START/STOP om de
contactschakelaar in de stand ACC te zetten.
2. Druk nogmaals op de knop ENGINE START/ STOP om de contactschakelaar in de stand
RUN te zetten.
3. Druk een derde keer op de knop ENGINE START/STOP om de contactschakelaar in
de stand OFF te zetten.Normaal startenGebruik van de knop ENGINE START/STOP
(motor aan/uit)
1. De schakelhendel moet in de stand PARK ofNEUTRAL staan.
2.
Houd het rempedaal ingetrapt terwijl u één
keer op de knop ENGINE START/STOP drukt.
3. Het systeem neemt het dan over en probeert de auto te starten. Als de auto niet start,
wordt de startmotor automatisch na 10 se-
conden uitgeschakeld. 4. Als u de startpogingen wilt onderbreken
voordat de motor aanslaat, drukt u nogmaals
op de knop.
OPMERKING:
Bij normaal starten van een koude of warme
motor hoeft u het gaspedaal niet te bedie-
nen.
Motor uitschakelen met de knop ENGINE
START/STOP (motor aan/uit)
1. Zet de schakelhendel in de stand PARK en druk vervolgens kort op de knop ENGINE
START/STOP.
2. De contactschakelaar keert terug naar de stand OFF.
3. Als de schakelhendel niet in de stand PARK staat, moet de knop ENGINE START/STOP
twee seconden lang worden ingedrukt of
drie keer kort achtereen bij een rijsnelheid
hoger dan 8 km/u (5 mph) voordat de motor
wordt uitgeschakeld. De contactschakelaar
blijft in de stand ACC, totdat de schakelhen-
del in de stand PARK staat en de knop twee
254
keer wordt ingedrukt naar de stand OFF. Als
de schakelhendel niet in de stand PARK
staat en de knop ENGINE START/STOP één
keer wordt ingedrukt, verschijnt op het
scherm van het DID (indien aanwezig) het
bericht “Vehicle Not In Park” (auto niet in
PARK) en blijft de motor draaien. Verlaat een
auto nooit als deze niet in de stand PARK
staat, omdat de auto dan kan wegrollen.
OPMERKING:
Wanneer de contactschakelaar in de stand
ACC of RUN (motor draait niet) blijft staan
terwijl de schakelhendel in de stand PARK
staat, wordt het systeem, nadat het 30 minu-
ten niet actief is geweest, automatisch uit-
geschakeld en wordt de contactschakelaar
in de stand OFF gezet.
Als de motor niet startWAARSCHUWING!
Giet nooit brandstof of andere brandbare
vloeistoffen in de luchtinlaat van het gas-
klephuis om de auto te starten. Hierdoor
kunnen steekvlammen ontstaan die ern-
stig letsel kunnen veroorzaken.
Probeer niet de auto te starten door middel
van aanduwen of slepen. Auto’s met een
automatische versnellingsbak mogen niet
op die manier worden gestart. Onver-
brande brandstof kan de katalysator bin-
nendringen, na het starten ontbranden en
zo de katalysator en de auto beschadigen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
Wanneer de accu van de auto leeg is, kunt
u startkabels gebruiken en de auto starten
met een hulpaccu of de accu van een
andere auto. Deze manier van starten kan
gevaarlijk zijn als dit niet op de juiste
manier wordt gedaan. Raadpleeg de para-
graaf "Starten met startkabels" in het
hoofdstuk "Wat doen in geval van nood"
voor meer informatie hierover.
’Verzopen’ motor starten (met de knop
ENGINE START/STOP)
Als de motor niet start nadat u de procedures
voor "Normaal starten" of"Extreem lage tempe-
raturen" hebt gevolgd, is het mogelijk dat de
motor is ’verzopen’. Afvoeren van overtollige
brandstof:
1. Houd het rempedaal ingetrapt.
2. Houd het gaspedaal helemaal tot aan de
vloer ingetrapt.
3.Druk kort op de knop ENGINE START/STOP.
255
LET OP!
De startmotor mag 30 seconden worden
bediend om de motor te starten. Als de
motor niet start binnen deze tijd, dient u
ten minste twee minuten te wachten om de
startmotor te laten afkoelen voordat u op-
nieuw start.
Als het controlelampje "Water in brandstof"
blijft branden, START de motor NIET alvo-
rens het water uit de brandstoffilters af te
tappen om schade aan de motor te voor-
komen. Raadpleeg de paragraaf
"Onderhoudsprocedures/brandstoffilter/
filter waterafscheider aftappen" in het
hoofdstuk "Onderhoud van uw auto" voor
meer informatie. Normale startprocedure — Keyless
Enter-N-Go™
Let op de lampjes op het instrumentenpaneel
tijdens het starten van de motor.
OPMERKING:
Bij normaal starten van een koude of warme
motor hoeft u het gaspedaal niet te bedienen
1. Trek altijd de handrem aan.
2. Houd het rempedaal ingetrapt terwijl u één
keer op de knop ENGINE START/STOP
drukt.
OPMERKING:
Een vertraging voor het starten van maxi-
maal vijf seconden is mogelijk onder zeer
koude omstandigheden. Het controlelampje
Wachten met starten gaat branden tijdens
het voorgloeien. Als het controlelampje
Wachten met starten uitgaat, slaat de mo-
tor automatisch aan.
LET OP!Als het controlelampje "Water in brandstof"
blijft branden, START de motor NIET alvorens
het water uit de brandstoffilters af te tappen om
schade aan de motor te voorkomen. Raad-
pleeg de paragraaf "Onderhoudsprocedures/
brandstoffilter/filter waterafscheider aftappen"
in het hoofdstuk "Onderhoud van uw auto"
voor meer informatie.3. Het systeem schakelt automatisch de start- motor in om de motor te starten. Als de auto
niet start, wordt de startmotor automatisch
na 30 seconden uitgeschakeld.
4. Als u de startpogingen wilt onderbreken voordat de motor aanslaat, druk dan nog-
maals op de knop.
5. Controleer of het waarschuwingslampje olie- druk gedoofd is.
6. Zet de handrem vrij.
257
OPMERKING:
Onder bepaalde omstandigheden blijft de
ventilator nog draaien nadat de motor is
uitgeschakeld. Deze omstandigheden zijn
onder hoge belasting en hoge temperaturen.Tips voor koelsysteem —
Automatische transmissieNeem de volgende maatregelen om het risico
op oververhitting van de motor en de versnel-
lingsbak bij hoge temperaturen te beperken:
Rijden in de stad — Als de auto stil staat, zet
dan de versnellingsbak in de stand NEU-
TRAL en verhoog het stationair toerental.
Rijden op de snelweg — Verminder uw
snelheid.
Steile hellingen oprijden — Schakel terug
naar een lagere versnelling.
Airconditioning — Schakel deze tijdelijk uit.
OPMERKING:
Als de koelvloeistoftemperatuur te hoog is,
wordt de A/C automatisch uitgeschakeld. De motor niet laten draaien met lage
oliedruk
Als het waarschuwingslampje oliedruk gaat
branden tijdens het rijden, stop het voertuig en
schakel de motor zo snel mogelijk uit. Als het
lampje aangaat, klinkt er een geluidssignaal.
OPMERKING:
Start de motor pas opnieuw wanneer het
probleem is verholpen. Dit lampje geeft
geen informatie over het motoroliepeil. Het
motoroliepeil moet worden gecontroleerd in
de motorruimte.
LET OP!
Als de oliedruk daalt tot onder de normale
waarde, zet dan de motor onmiddellijk af. Als
u dit niet doet, kan dit onmiddellijke en
ernstige schade aan de motor tot gevolg
hebben.
De motor niet met defecte onderdelen laten
draaien
Alle motorstoringen geven een waarschuwing
voordat de onderdelen defect raken. Wees be-
dacht op veranderingen in prestaties, geluiden
en visuele aanwijzingen dat onderhoud aan de
motor vereist is. Belangrijke aanwijzingen zijn:
overslaan van de motor of sterk trillen
plotseling verlies van motorvermogen
ongebruikelijke motorgeluiden
brandstof-, olie- of koelvloeistoflekken
plotselinge veranderingen, buiten het nor-
male werkbereik, in de bedrijfstemperatuur
van de motor
overmatige rook
daling van de oliedruk
261
de schakelflippers gebruiken om naar een la-
gere versnelling te schakelen (raadpleeg de
paragraaf"Schakelflippers" in dit hoofdstuk
voor meer informatie hierover). Onder deze
omstandigheden presteert de auto beter in een
lagere versnelling en wordt de levensduur van
de versnellingsbak verlengd omdat het schake-
len wordt beperkt en minder hitte wordt gege-
nereerd.
Bij extreem lage temperaturen (-30 °C [-22 °F]
of lager) kan de werking van de versnellingsbak
veranderen afhankelijk van de motor- en ver-
snellingsbaktemperatuur en de voertuigsnel-
heid. De normale werking wordt hersteld zodra
de versnellingsbaktemperatuur voldoende is
gestegen.
SPORT (S)
Met deze stand wordt het schakelpatroon van
de automatische versnellingsbak gewijzigd voor
een sportievere rijstijl. Er wordt bij hogere toe-
rentallen opgeschakeld dan normaal om volle-
dig gebruik te maken van het beschikbare mo-
torvermogen. U kunt schakelen tussen de
standen DRIVE en SPORT door de schakel- hendel naar achteren te tikken. De stand
SPORT kan alleen vanuit de stand DRIVE
worden gekozen.
OPMERKING:
Als de Sport-modus is ingeschakeld, wer-
ken voertuigen met het Quadra-Lift™-
luchtveringssysteem in de stand
Aero .
Raadpleeg de paragraaf Quadra-Lift™ in
het hoofdstuk Starten en rijden voor meer
informatie hierover.
Noodloopmodus van de versnellingsbak
De werking van de versnellingsbak wordt elek-
tronisch gecontroleerd op abnormale situaties.
Als een situatie wordt gedetecteerd die schade
aan de versnellingsbak kan veroorzaken, wordt
de noodloopmodus van de versnellingsbak ge-
activeerd. In deze modus is het mogelijk dat de
versnellingsbak alleen in bepaalde versnellin-
gen werkt, of helemaal niet schakelt. De pres-
taties van de auto kunnen aanzienlijk afnemen
en de motor kan afslaan. In sommige situaties
schakelt de versnellingsbak niet meer wanneer
de motor wordt afgezet en opnieuw wordt ge-
start. Het is mogelijk dat het storingslampje
brandt. Een bericht in de instrumentengroep informeert de bestuurder over ernstige situaties
en geeft aan welke acties eventueel onderno-
men moeten worden.
In het geval van een kortstondig probleem kan
de versnellingsbak, door de volgende stappen
uit te voeren, worden gereset om weer alle
vooruitversnellingen te kunnen gebruiken:
OPMERKING:
Als het bericht in de instrumentengroep
aangeeft dat de versnellingsbak mogelijk
niet schakelt nadat de motor is afgezet, mag
u de volgende procedure alleen uitvoeren
op een geschikte locatie (bij voorkeur bij uw
erkende dealer).
1. Stop de auto.
2. Schakel, indien mogelijk, naar PARK. Als dit
niet mogelijk is, zet u de transmissie in de
stand NEUTRAL.
3. Houd de contactschakelaar ingedrukt totdat de motor wordt uitgeschakeld.
4. Wacht ongeveer 30 seconden.
5. Start de motor opnieuw.
268
Als extra tractie is vereist dan kan de 4WD
LOW-stand worden gebruikt om de aandrijfas-
sen vóór en achter samen te vergrendelen en
de voor- en achterwielen te dwingen om met
dezelfde snelheid te draaien. De stand 4WD
LOW is uitsluitend bedoeld voor een onverhard
of glad wegdek. Rijden in de stand 4WD LOW
op droge, verharde wegen kan leiden tot over-
matige slijtage van de banden en schade aan
de onderdelen van de aandrijflijn.Wanneer u bij een bepaalde rijsnelheid in 4WD
LOW rijdt, is het motortoerental circa driemaal zo
hoog als het motortoerental in de stand 4WD HI.
Laat de motor niet met te hoge toerentallen
draaien en rijd niet sneller dan 40 km/u (25 mph).Voor een juist gebruik van voertuigen met vier-
wielaandrijving moeten alle banden van het-
zelfde type zijn en dezelfde maat en omtrek
hebben. Het gebruik van verschillende banden
beïnvloedt het schakelgedrag en kan de tus-
senbak beschadigen.Aangezien vierwielaandrijving de tractie verbe-
tert, heeft men de neiging de veilige snelheden
voor bochten en stoppen te overschrijden. Rij niet
harder dan de verkeersomstandigheden toelaten.
WAARSCHUWING!
Als u de auto zonder toezicht achterlaat
terwijl de tussenbak in de stand NEUTRAL
staat en de handrem niet helemaal is aan-
getrokken, kunnen u of anderen (dodelijk)
gewond raken. In de stand NEUTRAL van de
tussenbak wordt het contact met de aandrijf-
lijn van zowel de aandrijfas voor als achter
verbroken, zodat de auto kan rollen, zelfs als
de versnellingsbak in de stand PARK is
gezet. De handrem moet altijd aangetrokken
zijn als de bestuurder niet in de auto zit.SchakelstandenVoor meer informatie over het gebruik van elke
stand van het 4WD-systeem, zie onderstaande
informatie:
4WD AUTO
Deze stand wordt gebruikt op oppervlakten
zoals ijs, sneeuw, grint, zand en op een droog
wegdek.OPMERKING:
Raadpleeg de paragraaf
Selec-Terrain® –
indien aanwezig in het hoofdstuk Starten
en rijden voor meer informatie over de ver-
schillende instellingen en het bedoelde ge-
bruik.
NEUTRAL
In deze groep wordt de aandrijflijn losgekoppeld
van de aandrijving. Hij wordt gebruikt om achter
een andere auto te slepen met alle wielen aan
de grond. Raadpleeg de paragraaf "Slepen
achter een camper" in het hoofdstuk"Starten en
rijden" voor meer informatie hierover.
WAARSCHUWING!
Als u de auto zonder toezicht achterlaat
terwijl de verdeelbak in de stand NEUTRAL
(N) staat en de handrem niet helemaal is
aangetrokken, kunnen u of anderen (dode-
lijk) gewond raken. In de NEUTRAL-stand
(N) wordt het contact met de aandrijflijn van
zowel de aandrijfas voor als achter verbro-
ken, zodat de auto in beweging kan komen,
(Vervolgd)
271
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
Trailer Sway control (TSC) is uitgescha-
keld wanneer het ESC-systeem in de
stand "Partial Off" (Gedeeltelijk uit) staat.
Groep 4WD LOW
Gedeeltelijk uitgeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus van ESP in de
groep 4WD LOW. Als de auto wordt gestart in
de groep 4WD LOW of als de tussenbak (indien
aanwezig) wordt geschakeld van de groep 4WD
HIGH of NEUTRAL naar groep 4WD LOW,
bevindt het ESP-systeem zich in de modus
"Partial Off" (Gedeeltelijk uit).Antislingerregeling (ASR)ASR maakt gebruik van sensoren in de auto die
het gevaarlijk slingeren van de aanhanger de-
tecteren. ASR neemt de nodige maatregelen
om het slingeren te stoppen. Het systeem kan
het motorvermogen verlagen en de betreffende
wielen afremmen om het slingeren tegen te
gaan. ASR wordt automatisch ingeschakeld
wanneer een gevaarlijk slingerende aanhanger
wordt gedetecteerd. ASR is niet in staat om het slingeren van alle aanhangers te stoppen. Ga
tijdens het trekken van een aanhanger altijd
voorzichtig te werk en volg de aanbevelingen
voor het disselgewicht van de aanhanger.
Raadpleeg
"Trekken van een aanhanger" in dit
hoofdstuk voor meer informatie. Wanneer ASR
is ingeschakeld, knippert het controle-/
storingslampje ESP, wordt het motorvermogen
verlaagd en voelt u dat de wielen afzonderlijk
worden afgeremd om te proberen het slingeren
van de aanhanger te stoppen. Als het ESP-
systeem in de stand "Partial Off"(gedeeltelijk
uit) staat, is ASR uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Als TSC tijdens het rijden wordt geactiveerd,
rem dan af, zet de auto zo snel mogelijk op
een veilige plaats aan de kant en verdeel de
lading van de aanhanger opnieuw om het
slingeren tegen te gaan.Hill Start Assist (HSA)Het HSA-systeem is bedoeld om de bestuurder te
helpen bij het wegrijden vanuit stilstand op een
helling. HSA handhaaft gedurende een korte pe- riode dezelfde remkracht die de bestuurder heeft
uitgeoefend, nadat de bestuurder zijn voet van
het rempedaal haalt. Als de bestuurder tijdens
deze korte periode geen gas geeft, zal het sys-
teem minder remkracht uitoefenen en zal de auto
van de helling rollen. Het systeem vermindert de
remkracht in verhouding tot de hoeveelheid gas
die gegeven wordt zodra de auto in de bedoelde
rijrichting begint te bewegen.
Voorwaarden voor activering van HSA
HSA wordt geactiveerd als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
De auto moet stilstaan.
De auto moet op een helling van ongeveer
6% of meer staan.
De gekozen versnelling moet overeenkomen
met de stand van de auto op de helling (in
een vooruitversnelling als de voorkant van de
auto naar boven is gericht; in de achteruit-
versnelling (REVERSE) als de voorkant van
de auto naar beneden is gericht).
HSA werkt in de achteruitversnelling (RE-
VERSE) en alle vooruitversnellingen als aan de
voorwaarden voor activering wordt voldaan. Het
295