Kies de schermtoets om de gewenste modus te
activeren . Zodra de gewenste modus actief is,
kunt u een instelling kiezen tot er een vinkje
naast de instelling wordt weergegeven. Dit
geeft aan dat de instelling is gekozen. Nadat de
instelling is voltooid, kiest u de schermtoets met
de pijl naar links of de toets BACK (terug) om
naar het vorige menu terug te keren, of de
schermtoets X om het instellingenscherm te
sluiten. Met behulp van de schermtoetsen met
de pijl Omhoog of Omlaag aan de rechterkant
van het scherm kunt u omhoog en omlaag
schakelen door de beschikbare instellingen.
OPMERKING:
Alle instellingen moeten worden gewijzigd
met het contact in de stand RUN.
Weergave scherm
Nadat u de schermtoets"Display"(weergave
scherm) hebt gekozen, zijn de volgende instel-
lingen mogelijk.
Display Mode (schermmodus)
In dit scherm kunt u een van de automatische
scherminstellingen selecteren.
Voor het wijzi-
gen van de modusstatus drukt u kort op de schermtoets Day (dag), Night (nacht) of Auto
(automatisch). Kies vervolgens de schermtoets
met de pijl naar links.
OPMERKING:
Wanneer Day (dag) of Night (nacht) voor de
display-modus wordt geselecteerd, zal bij
gebruik van de Parade-modus de radio de
regeling voor de helderheid van het scherm
bij daglicht activeren, zelfs als de koplam-
pen zijn ingeschakeld.
Display Brightness With Headlights ON
(Helderheid van
het scherm bij ingescha-
kelde koplampen)
In dit scherm kunt u de helderheid van het
scherm bij ingeschakelde koplampen instellen.
Pas de helderheid aan met de schermtoetsen
"+" en"-"of door een punt te kiezen op de
schaal tussen de schermtoetsen "+"en"-". Kies
vervolgens de schermtoets met de pijl naar
links. OPMERKING:
Om de instelling van het
Display Brightness
with Headlights ON (Helderheid van de
weergave bij ingeschakelde koplampen) te
wijzigen, moeten de koplampen aan staan
en mag de dimschakelaar niet in de standen
party of parade staan.
Display Brightness With Headlights OFF
(Helderheid van
het scherm bij uitgescha-
kelde koplampen)In dit scherm kunt u de helderheid van het scherm
bij uitgeschakelde koplampen instellen. Pas de
helderheid aan met de schermtoetsen "+"en"-"of
door een punt te kiezen op de schaal tussen de
schermtoetsen "+"en"-". Kies vervolgens de
schermtoets met de pijl naar links.OPMERKING:
Om de instelling van het Display Brightness
with Headlights OFF (Helderheid van de
weergave bij uitgeschakelde koplampen) te
wijzigen, moeten de koplampen uit staan en
mag de dimschakelaar niet in de standen
party of parade staan.
206
bekende configuratie na het uit- en weer in-
schakelen van de contactschakelaar.
Spiegels kantelen bij achteruitrijden
Wanneer deze functie is geselecteerd, kantelen
de buitenspiegels omlaag wanneer de contact-
schakelaar in de stand RUN staat en de scha-
kelhendel in de stand REVERSE. De spiegels
keren terug naar hun oorspronkelijke stand
zodra u uit de achteruitversnelling schakelt.
Kies de schermtoets "Tilt Mirrors In Reverse"
(kantelen van de spiegels bij achteruitrijden) tot
een vinkje naast de instelling verschijnt, dat
aangeeft dat de instelling is gekozen. Om terug
te keren naar het vorige menu, kiest u de
schermtoets met de pijl naar links.
Dodehoekwaarschuwing
Wanneer deze functie is geselecteerd, geeft de
functie Blind
Spot Alert (dodehoekwaarschu-
wing) zichtbare en/of hoorbare waarschuwin-
gen, zichtbaar en/of hoorbaar, om voorwerpen
in uw dode hoek aan te geven. U kunt de functie
Blind Spot Alert (dodehoekwaarschuwing) acti-
veren in de modus "Lights"(lampjes). Wanneer
deze modus is geselecteerd, is de dodehoek- bewaking ingeschakeld en worden waarschu-
wingen als visuele signalen weergegeven in de
buitenspiegels. Wanneer de modus
"Lights and
Chime" (lampjes en geluidssignaal) is geacti-
veerd, zal de dodehoekbewaking een visuele
waarschuwing in de buitenspiegels tonen en
een geluidssignaal weergeven wanneer de rich-
tingaanwijzers worden ingeschakeld. Als de in-
stelling "Off"(uit) is geselecteerd, is de dode-
hoekbewaking uitgeschakeld. Wanneer u de
status van Blind Spot Alert (dodehoekwaar-
schuwing) wilt wijzigen, kiest u de schermtoets
Off (uit), Lights (lampjes) of Lights & Chime
(lampjes en geluidssignaal). Kies vervolgens de
schermtoets met de pijl naar links.
OPMERKING:
Wanneer uw auto schade heeft opgelopen in
het gebied waar zich de sensor bevindt, kan
het zijn dat de sensor niet meer juist uitge-
lijnd is, ook wanneer het plaatwerk niet be-
schadigd is. Laat in een dergelijk geval de
uitlijning van de sensor controleren door
een erkende dealer. Als een sensor niet
correct is uitgelijnd, zal de dodehoekbewa-
king niet op de juiste manier werken.
ParkView® Backup Camera Active Gui-
delines (actieve
rasterlijnen ParkView®
achteruitrijcamera)
Uw auto is mogelijk voorzien van actieve ras-
terlijnen voor de ParkView® achteruitrijcamera
waarmee u actieve rasterlijnen over het beeld
van de ParkView achteruitrijcamera kunt laten
weergeven wanneer de schakelhendel in de
stand REVERSE is gezet. Het beeld wordt op
het aanraakscherm van de radio weergegeven,
samen met een waarschuwing dat u op de hele
omgeving moet blijven letten. Na vijf seconden
verdwijnt deze opmerking. Kies de schermtoets
"ParkView Backup Camera Active Guidelines"
(actieve rasterlijnen ParkView® achteruitrijca-
mera)) tot een vinkje naast de instelling ver-
schijnt, dat aangeeft dat de instelling is geko-
zen. Om terug te keren naar het vorige menu,
kiest u de schermtoets met de pijl naar links.
ParkView® Achteruitrijcameravertraging
Als u uit de stand REVERSE schakelt (met
cameravertraging uitgeschakeld),
wordt de ach-
teruitrijcamera uitgeschakeld en wordt opnieuw
het navigatie- of audioscherm weergegeven.
Als u uit de stand REVERSE schakelt (met
210
cameravertraging ingeschakeld), wordt het
beeld naar achteren met dynamische rasterlij-
nen weergegeven gedurende 10 seconden na-
dat uit de stand"REVERSE"is geschakeld,
tenzij de voorwaartse voertuigsnelheid hoger is
dan 12 km/u (8 mph), wordt de transmissie in de
stand "PARK" geschakeld, of wordt het contact
uitgeschakeld. Om de ParkView® achteruitrij-
cameravertraging in te stellen, drukt u op de
schermtoets "Controls"(bedieningselementen),
en vervolgens op de schermtoets "Safety &
Driving Assistance" (veiligheid en rijhulp). Kies
de schermtoets "Parkview Backup Camera De-
lay (achteruitrijcameravertraging) om de Park-
View® vertraging in of uit te schakelen.
Regensensor
Wanneer deze functie is geselecteerd, schakelt
het systeem
automatisch de ruitenwissers in
wanneer de sensor vocht op de ruit detecteert.
Kies de schermtoets "Rain Sensing"(regensen-
sor) tot een vinkje naast de instelling verschijnt,
dat aangeeft dat de instelling is gekozen. Om
terug te keren naar het vorige menu, kiest u de
schermtoets met de pijl naar links.
Hill Start Assist — indien aanwezig
Wanneer deze functie is geselecteerd, is het Hill
Start Assist (HSA) systeem actief. Raadpleeg de
paragraaf "Elektronische remregeling" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor informatie over
de werking en bediening van het systeem. Kies
de schermtoets "Hill Start Assist" (wegrijhulp op
hellingen) tot een vinkje naast de instelling ver-
schijnt, dat aangeeft dat de instelling is gekozen.
Om terug te keren naar het vorige menu, kiest u
de schermtoets met de pijl naar links.Verlichting
Nadat u de schermtoets "Lights"(verlichting)
hebt gekozen, zijn de volgende instellingen
mogelijk.
Uitschakelvertraging koplampenWanneer deze functie is geselecteerd, kan de tijd
dat de koplampen blijven branden nadat de motor
is uitgeschakeld worden ingesteld. Om de instel-
ling van de uitschakelvertraging voor de koplam-
pen te wijzigen kiest u de schermtoets Headlights
Off Delay (uitschakelvertraging koplampen) en
vervolgens 0 sec, 30 sec, 60 sec of 90 seconden.
Er verschijnt een vinkje naast de instelling dat
aangeeft dat de instelling is gekozen. Om terug te keren naar het vorige menu, kiest u de scherm-
toets met de pijl naar links.
Headlight Illumination on Approach
(koplampen inschakelen bij nadering)
Als deze functie is geselecteerd, zullen de
koplampen worden ingeschakeld en gedurende
0, 30, 60, of 90 seconden blijven branden
wanneer de portieren worden ontgrendeld met
de afstandsbediening. Kies de schermtoets + of
- om de status van de verlichting bij nadering te
wijzigen en de gewenste tijd te selecteren. Om
terug te keren naar het vorige menu, kiest u de
schermtoets met de pijl naar links.
Headlights With Wipers (koplampen in-
schakelen met
ruitenwissers) — indien
aanwezig
Als deze functie is ingeschakeld en de kop-
lampschakelaar in de stand AUTO is gezet,
gaan de koplampen na ongeveer 10 seconden
branden nadat de ruitenwissers zijn ingescha-
keld. Wanneer de koplampen via deze functie
zijn ingeschakeld, gaan ze uit wanneer u de
ruitenwissers uitschakelt. Kies de schermtoets
"Headlights With Wipers" (koplampen inschake-
211
len met ruitenwissers) tot een vinkje naast de
instelling verschijnt, dat aangeeft dat de instel-
ling is gekozen. Om terug te keren naar het
vorige menu, kiest u de schermtoets met de pijl
naar links.
Auto High Beams (automatisch groot-
licht) —
indien aanwezig
Wanneer u deze functie selecteert, zal het
grootlicht onder bepaalde omstandigheden au-
tomatisch ingeschakeld/uitgeschakeld worden.
Kies de schermtoets "Auto High Beams"(auto-
matisch grootlicht) tot een vinkje naast de in-
stelling verschijnt, dat aangeeft dat de instelling
geselecteerd is. Om terug te keren naar het
vorige menu, kiest u de schermtoets met de pijl
naar links. Raadpleeg de paragraaf "Verlichting/
Auto High Beams (automatisch grootlicht) —
indien aanwezig" in het hoofdstuk"De functies
van uw auto" voor meer informatie hierover.
Daglichtlampen — indien aanwezig
Wanneer deze functie is geselecteerd, worden
bij draaiende
motor de daglichtlampen inge-
schakeld. Kies de schermtoets "Daytime Run-
ning Lights" (daglichtlampen) tot een vinkje naast de instelling verschijnt, dat aangeeft dat
de instelling is gekozen. Om terug te keren naar
het vorige menu, kiest u de schermtoets met de
pijl naar links.
Adaptieve verlichting vóór
Wanneer deze functie is geselecteerd, draaien
de koplampen
mee met het stuur. Kies de
schermtoets "Adaptive Front Lighting" (adap-
tieve verlichting vóór) tot een vinkje naast de
instelling verschijnt, dat aangeeft dat de instel-
ling is gekozen. Om terug te keren naar het
vorige menu, kiest u de schermtoets met de pijl
naar links.
Headlight Dip
Kies deze functie wanneer u aan de andere
kant van
de weg rijd om de koplampen lager af
te stellen. Kies de schermtoets "Headlight Dip"
(koplampen lager instellen) tot een vinkje naast
de instelling verschijnt, dat aangeeft dat de
instelling is gekozen. Om terug te keren naar
het vorige menu, kiest u de schermtoets met de
pijl naar links.
Flash Headlights With Lock (knipperen
bij vergrendelen)
W
anneer deze functie is geselecteerd, zullen de
koplampen knipperen wanneer u de portieren
vergrendelt of ontgrendelt met de afstandsbe-
diening. Deze functie kan worden geselecteerd
met of zonder claxonsignaal bij vergrendelen.
Kies de schermtoets "Flash Headlights with
Lock" (lichten laten knipperen bij ontgrendelen/
vergrendelen) tot een vinkje naast de instelling
verschijnt, dat aangeeft dat de instelling is ge-
kozen. Om terug te keren naar het vorige menu,
kiest u de schermtoets met de pijl naar links.
Doors & Locks (portieren en sloten)
Nadat u de schermtoets "Doors & Locks"(por-
tieren en sloten) hebt gekozen, zijn de volgende
instellingen mogelijk.
Auto Door Locks (Automatische portier-
vergrendeling)
Wanneer deze functie is geselecteerd, worden
alle portieren
automatisch vergrendeld wanneer
het voertuig een snelheid bereikt van 24 km/u
(15 mph). Kies de schermtoets "Auto Door
Locks" (automatische portiervergrendeling) tot
212
een vinkje naast de instelling verschijnt, dat
aangeeft dat de instelling is gekozen. Om terug
te keren naar het vorige menu, kiest u de
schermtoets met de pijl naar links.
Automatisch portieren ontgrendelen bij
uitstappen
Wanneer u deze functie selecteert, worden alle
portieren ontgrendeld
wanneer de auto stilstaat,
de schakelhendel in de stand PARK of NEU-
TRAL staat en het bestuurdersportier wordt
geopend. Kies de schermtoets "Auto Unlock On
Exit" (Automatisch portieren ontgrendelen bij
uitstappen) tot een vinkje naast de instelling
verschijnt, dat aangeeft dat de instelling is ge-
kozen. Om terug te keren naar het vorige menu,
kiest u de schermtoets met de pijl naar links.
Lichten laten knipperen bij
ontgrendelen/vergrendelen
Wanneer deze functie is geselecteerd, zal de
buitenverlichting knipperen
wanneer u de por-
tieren vergrendelt of ontgrendelt met de af-
standsbediening of de Passive Entry-functie.
Kies de schermtoets "Flash Lights With Lock"
(knipperen bij vergrendelen) tot een vinkje
naast de instelling verschijnt, dat aangeeft dat
de instelling is gekozen. Druk op de scherm-
toets met de pijl naar links om terug te keren
naar het vorige menu, of druk op de knop Back
op het front.
Claxonsignaal bij vergrendelen
Wanneer deze functie is geselecteerd, wordt de
claxon geactiveerd
wanneer op de knop Lock
op de sleutelhouder wordt gedrukt. Kies de
schermtoets "Sound Horn With Lock" (claxon-
signaal bij vergrendelen) tot een vinkje naast de
instelling verschijnt, dat aangeeft dat de instel-
ling is gekozen. Druk op de schermtoets met de
pijl naar links om terug te keren naar het vorige
menu, of druk op de knop Back op het front.
1st Press of Key Fob Unlocks (ontgren-
delen door
eenmaal te drukken op de sleu-
telhouder)
Wanneer de optie "1st Press Of Key Fob Un-
locks" (ontgrendelen met één druk op de ont-
grendelknop) is geselecteerd, wordt alleen het
bestuurdersportier ontgrendeld bij de eerste
druk op de knop UNLOCK van de afstandsbe-
diening. Wanneer de optie "1st Press Of Key
Fob Unlocks" (ontgrendelen met één druk op de
ontgrendelknop) is geselecteerd, moet u twee
keer op knop UNLOCK van de afstandsbedie-
ning drukken om de andere portieren te ont-
grendelen. Wanneer u "Unlock All Doors On 1st
Press" (alle portieren ontgrendelen met één
druk op de ontgrendelknop) selecteert, ontgren-
delen alle portieren bij de eerste keer drukken
op de knop UNLOCK op de afstandsbediening.
213
Lading,banden . . . . . . . . . . . . . . . . . .308
Lakonderhoud . . . . . . . . . . . . . . . .403
Lakschade . . . . . . . . . . . . . . . . . .403
Lampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .69
Lampen vervangen . . . . . . . . . . .414, 416
Lampen, vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . .416
Lampen, verlichting . . . . . . . . . . . . . .69
Lampjes Indicatielampje grootlicht . . . . . . . . .172
Lane Change Assist . . . . . . . . . . . . .106
Lekken, vloeistof . . . . . . . . . . . . . . . .69
Levensduur van banden . . . . . . . . . . .317
Lichtsignaal . . . . . . . . . . . . . . . . . .106
Lights (Verlichting) . . . . . . . . . . . . .69, 99
Loodvrije benzine. . . . . . . . . . . . . . .325
Luchtfilter, motor (luchtreinigingsfilter
motor) . . . . . . . . . . . . . . . . . . .384
Luchtvering . . . . . . . . . . . . . . . . . .276
Make-upspiegeltjes . . . . . . . . . . . . . .80
Maximaal toelaatbaar totaalgewicht. . . . .336
Maximaal toelaatbare asbelasting. . . . . .336
Meters, brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . .175
koelvloeistoftemperatuur . . . . . . . . .173 snelheidsmeter . . . . . . . . . . . . . .173
toerenteller . . . . . . . . . . . . . . . .172
voltmeter . . . . . . . . . . . . . . . . .258
Methanol . . . . . . . . . . . . . . . . . . .326
Methanolbrandstof . . . . . . . . . . . . . .326
Mistlampen . . . . . . . . . . . .103, 172, 417
Mistlampen, onderhoud . . . . . . . . . . .417
Mobiele telefoon . . . . . . . . . . . . . . .233
Modificaties/veranderingen, voertuig. . . . . .8
MOPAR® onderdelen . . . . . . . . . . . .381
Motor, aanbevelingen voor inrijden . . . . . . . .66
brandstofvereisten . . . . . . . . .325, 420
chassisnummer . . . . . . . .378, 379, 380
interval voor olieverversing . . . . . . .382
keuze van de motorolie . . . . . .383, 420
koeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . .395
luchtfilter . . . . . . . . . . . . . . . . .384
motorruimte . . . . . . . . . .378, 379, 380
olie . . . . . . . . . . . . . . . . . .382, 420
oververhitting . . . . . . . . . . . . . . .355
starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . .253
starten met startkabels . . . . . . . . . .363
stationair draaien . . . . . . . . . . . . .259
synthetische olie . . . . . . . . . . . . .384
temperatuurmeter . . . . . . . . . . . .173
verzopen motor starten . . . . . . . . .255 waarschuwing uitlaatgassen . . . . . . .67
wil niet starten . . . . . . . . . . . . . .255
Motorkapontgrendeling . . . . . . . . . . . .99
Motorolie, aanbevelingen . . . . . . . . . . .383, 420
afvoeren . . . . . . . . . . . . . . . . . .384
diesel . . . . . . . . . . . . . . . . . . .383
filter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .384filter afvoeren . . . . . . . . . . . . . . .384identificatielogo . . . . . . . . . . . . . .382
interval verversing . . . . . . . . . . . .382
peilstok . . . . . . . . . . . . . . . . . .382
synthetisch . . . . . . . . . . . . . . . .384
toevoegingen . . . . . . . . . . . . . . .384
viscositeit . . . . . . . . . . . . . .383, 420 vulhoeveelheid . . . . . . . . . . . . . .420
Motorolie, viscositeit . . . . . . . . . . . . .383
Multifunctionele bedieningshendel . . . . . .99
Neerklapbare achterbank . . . . . . . . . . .94
Noodgevallen, sleepogen . . . . . . . . . . . . . . . . .367
starten met startkabels . . . . . . . . . .363
vastgelopen voertuig vrijmaken . . . . .366
waarschuwingsknipperlichten . . . . . .355
Octaangetal, benzine (brandstof) . . . . . .325
468