❒De sensoren kunnen een onbestaand
voorwerp (echogeluid) wegens
mechanische geluiden detecteren,
bijvoorbeeld tijdens het wassen van
de auto, in geval van regen, sterke
wind, hagel.
❒De door de sensoren verzonden
signalen kunnen ook gewijzigd
worden door ultrasoonsystemen (bijv.
pneumatisch remsysteem of
pneumatische hamers) in de buurt
van het voertuig.
❒De prestaties van het
parkeerhulpsysteem kunnen ook
beïnvloed worden door de positie van
de sensoren. Als bijvoorbeeld de
geometrie gewijzigd wordt (door
slijtage van de schokdempers,
wielophanging) of de banden
verwisseld worden, het voertuig te
veel beladen is, of speciale
afstellingen worden uitgevoerd die
het voertuig lager zetten.
❒De detectie van obstakels in het hoge
gedeelte van de auto kan niet
gegarandeerd zijn (vooral bij bestel-
en chassis/cabineversies), aangezien
het systeem obstakels detecteert
die het voertuig in het lage gedeelte
kunnen raken.
BELANGRIJK
17) Voor een correcte werking van
het systeem mogen de sensoren
nooit bevuild zijn met modder,
vuil, sneeuw of ijs. Zorg ervoor dat
ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden.
Vermijd het gebruik van droge,
ruwe of harde doeken. De
sensoren moeten met schoon
water worden gewassen, waaraan
eventueel autoshampoo is
toegevoegd.
BELANGRIJK
86) De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere gevaarlijke
manoeuvres ligt altijd en in elk
geval bij de bestuurder.
Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen
mensen (vooral kinderen) of
dieren in het manoeuvregebied
aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp
voor de bestuurder, die echter
nooit zijn aandacht mag laten
verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden
verricht.
102
WEGWIJS IN UW AUTO
"ENERGY SAVING"
FUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
Als de bestuurder, na een automatische
start van de motor, gedurende enige
tijd (ongeveer drie minuten) geen enkele
handeling uitvoert, dan schakelt het
Start&Stop-systeem de motor definitief
uit om brandstof te besparen. In
dergelijke gevallen kan de motor alleen
m.b.v. de contactsleutel worden
gestart.
OpmerkingDe motor kan in elk geval
draaiende worden gehouden door
het Start&Stop-systeem uit te
schakelen.
ONREGELMATIGE
WERKING
Indien zich een storing voordoet, wordt
het Start&Stopsysteem uitgeschakeld.
De bestuurder wordt hiervan op de
hoogte gebracht doordat het pictogram
gaat branden en er verschijnt ook
een bericht op het display. Neem in dat
geval contact op met het Fiat
Servicenetwerk.LANGDURIGE STILSTAND
VAN DE AUTO
Bij langdurige stilstand van het voertuig,
moet bijzondere aandacht worden
besteed aan het loskoppelen van de
accu. Ga hiervoor als volgt te werk:
maak de stekker A fig. 134 (door
bediening van knop B) van de
accusensor C op de minklem D van de
accu los. Deze sensor mag nooit van
de accu losgemaakt worden, behalve
bij vervanging van de accu.
87) 88)
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid,
minstens 1 minuut alvorens de
elektrische voeding naar de accu los te
koppelen.STARTEN MET
HULPACCU
89)
Wanneer gestart moet worden fig. 135
met een hulpaccu, de minkabel (-)
van de hulpaccu nooit aansluiten op de
minpool C van de accu van het
voertuig, maar op een massapunt van
de motor/versnellingsbak (raadpleeg de
instructies voor het verbinden van de
kabels, zie paragraaf "Starten met
hulpaccu" in het hoofdstuk
“Noodgevallen”).
134F1A0137
135F1A0138
105
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
In dit deel van het instructieboek vindt u
alle informatie die u nodig hebt om het
instrumentenpaneel goed te begrijpen,
te interpreteren en te gebruiken.INSTRUMENTENPANEEL ...............118
DISPLAY ........................................122
TRIP COMPUTER ...........................131
LAMPJES EN BERICHTEN .............134
- LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU /
HANDREM AANGETROKKEN ............ 135
- STORING EBD ................................. 136
- STORING AIRBAG ........................... 136
- VEILIGHEIDSGORDELS NIET
VASTGEMAAKT ................................. 137
- TE HOGE
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ...... 138
- LAADSTROOM ACCU
ONVOLDOENDE ................................ 138
- MOTOROLIEDRUK TE LAAG ........... 139
-MOTOROLIE VERSLECHTERD ......... 139
-PORTIEREN/LAADRUIMTE NIET
GOED GESLOTEN ............................. 140
- STORING
..................... 140
-STORING AUTOMATISCHE
NIVEAUREGELING ............................. 141
- STORING INSPUIT-/
EOBD-SYSTEEM ................................ 143
-STORING
UREUM-INSPUITSYSTEEM ................ 144
- STORING ABS ................................. 144
-BRANDSTOFRESERVE ..................... 145
-STORING VOORGLOEIBOUGIES /
VOORGLOEISYSTEEM ...................... 146
-INDICATIE LAAG NIVEAU ADDITIEF
VOOR DIESELEMISSIES (UREUM) ..... 146
-STORING STARTBLOKKERING -
FIAT CODE ......................................... 147
- MISTACHTERLICHTEN .................... 147
- INDICATIE AANVULLENDE
STORING ........................................... 148-DPF (ROETFILTER) WORDT
SCHOONGEMAAKT ........................... 149
-VERSLETEN REMBLOKKEN ............. 150
-DRIVING ADVISOR ........................... 151
- TPMS ............................................... 152
- DIMLICHT ........................................ 153
- FOLLOW ME HOME ........................ 153
- LINKER RICHTINGAANWIJZER ....... 153
- RECHTER RICHTINGAANWIJZER ... 154
-MISTLAMPEN VOOR ........................ 154
- CRUISE-CONTROL .......................... 154
-SNELHEIDSBEGRENZER ................. 155
- AUTOMATISCH GROOTLICHT ........ 155
- GROOTLICHT .................................. 155
-"UP" FUNCTIE .................................. 156
-STORING BUITENLICHTEN .............. 157
-STORING REMLICHTEN ................... 157
-STORING AUTOMATISME
GROOTLICHT KOPLAMPEN .............. 158
-KANS OP GLAD WEGDEK ................ 158
-SNELHEIDSLIMIET
OVERSCHREDEN .............................. 158
-GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
................................... 158
-BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR IN
WERKING GETREDEN ....................... 159
-STORING PARKEERSENSOR ........... 159
-STORING SYSTEEM DRIVING
ADVISOR ............................................ 159
-STORING TRAFFIC SIGN
RECOGNITION ................................... 159
-BEPERKTE ACTIERADIUS ................ 160
-INSCHAKELING/UITSCHAKELING
START&STOP-SYSTEEM ................... 160
-STORING START&STOP ................... 160
-INDICATIE LAAG NIVEAU ADDITIEF
VOOR DIESELEMISSIES (UREUM) ..... 161
-WATER IN DIESELFILTER
(dieselversies) ..................................... 161
117
STUURBEKRACHTIGING
ONDERHOUD
BEDIENINGSKNOPPEN
Om de schermpagina en de
betreffende opties naar
beneden te doorlopen of om
de weergegeven waarde te
verhogen.
MODUS
Kort indrukken om het menu te openen
en/of naar het volgende scherm te
gaan of de gekozen menuoptie te
bevestigen.
Ingedrukt houden om naar het
standaardscherm terug te keren.
Om de schermpagina en de
betreffende opties naar boven
te doorlopen of om de
weergegeven waarde te
verlagen.OpmerkingMet de knoppen
en
kunnen verschillende functies
geactiveerd worden, afhankelijk van de
volgende situaties:
Regeling lichtsterkte
interieurverlichting
- bij ingeschakeld stadslicht en
standaardscherm, kan de lichtsterkte
van de interieurverlichting worden
ingesteld.
Setup-menu
- hiermee kan binnen het menu naar
beneden en naar boven gebladerd
worden;
- hiermee kunnen tijdens het instellen
de waarden verhoogd of verlaagd
worden.
SETUP-MENU
Setup-menufuncties
Het menu omvat een reeks functies die
cyclisch gekozen kunnen worden met
de knoppen
enwaarna
verschillende keuze- en
instellingsmogelijkheden (Setup)
worden geboden die in de volgende
paragrafen zijn beschreven. Sommige
functies hebben een submenu (Tijd
en Meeteenheid instellen).Het Setup-menu wordt geactiveerd
door de MODE knop kort in te drukken.
Het menu biedt de volgende functies:
❒Menu
❒Verlichting
❒Hoogteregeling koplampen
❒Snelheidswaarschuwing
❒Sensor koplampen
❒Flanklichten
❒Regensensor
❒Inschakeling Trip B
❒Verkeersborden
❒Tijd instellen
❒Datum instellen
❒Autoclose
❒Meeteenheden
❒Taal
❒Volume waarschuwingen
❒Service
❒Passagiersairbag
❒Dagverlichting
❒Automatische inschakeling grootlicht
koplampen
❒Menu afsluiten
MODE
149F1A0304
123
- druk kort op de knop MODE, op het
display knippert (On);
- druk op knop
, op het display
gaat (Off) knipperen;
- druk kort op de knop MODE om terug
te keren naar het menuscherm of
houd de knop ingedrukt om terug te
keren naar het standaardscherm
zonder op te slaan.
Instelling gevoeligheid
sensor koplampen
(voor bepaalde versies/markten)
Met deze functie kan de gevoeligheid
van de regensensor van de koplampen
op 3 niveaus ingesteld worden.
Ga als volgt te werk om het gewenste
gevoeligheidsniveau in te stellen:
– druk kort op de knop: op het display
begint het eerder ingestelde
gevoeligheidsniveau te knipperen;
– druk op de knop
ofom
de instelling uit te voeren;
– druk kort op de knop MODE om
terug te keren naar het menuscherm of
houd de knop ingedrukt om terug te
keren naar het standaardscherm
zonder op te slaan.Bochtverlichting
(Inschakeling/uitschakeling van de
“Bochtverlichting”)
(voor bepaalde versies/markten)
Met deze functie kan de
bochtverlichting in- of uitgeschakeld
worden ("On"/"Off") (zie de beschrijving
in de paragraaf “Buitenverlichting”).
Ga als volgt te werk om de lichten in-
en uit te schakelen:
❒druk kort op de knop MODE. "Aan"
of "Uit" knippert op het display,
afhankelijk van de eerder gemaakte
instelling;
❒druk op
ofom uw keuze
te maken;
❒druk kort op de knop MODE om
terug te keren naar het menuscherm
of houd de knop ingedrukt om terug
te keren naar het standaardscherm
zonder op te slaan.
Regensensor
(Instelling regensensor)
(voor bepaalde versies/markten)
Met deze functie kan de gevoeligheid
van de regensensor op 4 niveaus
worden ingesteld.
Ga als volgt te werk om het gewenste
gevoeligheidsniveau in te stellen:❒druk kort op de knop MODE. Het
eerder ingestelde "niveau" knippert
op het display;
❒druk op de knop
ofom
de instelling uit te voeren;
❒druk kort op de knop MODE om
terug te keren naar het menuscherm
of houd de knop ingedrukt om terug
te keren naar het standaardscherm
zonder op te slaan.
Trip B Aan/Uit (gegevens
Trip B)
Met deze functie kan de weergave van
Trip B (dagteller) ingeschakeld (On) of
uitgeschakeld (Off) worden.
Zie voor meer informatie de paragraaf
"Trip computer".
Ga als volgt te werk om in/uit te
schakelen:
- druk kort op de knop MODE, op het
display knippert ON of OFF (afhankelijk
van wat eerder is ingesteld);
druk op de knop
ofom te
kiezen;
- druk kort op de knop MODE om terug
te keren naar het menuscherm of
houd de knop ingedrukt om terug te
keren naar het standaardscherm
zonder op te slaan.
126
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Wat het betekent Wat te doen
geelINDICATIE AANVULLENDE STORING
(Versies met multifunctioneel display)
Het lampje gaat onder de volgende
omstandigheden branden:
❒Als de brandstofnoodschakelaar in werking
treedt
❒Storing in de verlichting (mistachterlichten,
richtingaanwijzers, remlichten,
kentekenplaatverlichting, stadslichten,
dagverlichting, automatisme grootlicht
koplampen, richtingaanwijzers aanhanger,
stadslichten aanhanger)De storing kan de volgende oorzaken hebben:
een of meer lampen doorgebrand, de betreffende
zekering(en) doorgebrand of elektrische
verbinding onderbroken.
❒Storing waarschuwingslampje airbag (lampje
algemene storing knippert)In dergelijke gevallen kan het lampje mogelijk
geen storingen in de veiligheidssystemen
aangeven. Laat het systeem controleren door het
Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
❒Storing regensensor
❒Storing sensor dieselfilter
❒Storing aankoppeling aanhanger
❒Storing audiosysteem
❒Storing motoroliedruksensor
❒Storing parkeersensor
❒Water in dieselfilterNeem zo snel mogelijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk om de storing te laten verhelpen.
148
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Waarschuwingslampjesopinstrumentenpaneel
Wat het betekent Wat te doen
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR IN
WERKING GETREDEN
(Versies met herconfigureerbaar multifunctioneel
display)
Dit symbool verschijnt op het display als de
brandstofnoodschakelaar in werking is getreden.Zie voor de procedure om de
brandstofnoodschakelaar weer in te schakelen
het deel "Elektrische voeding en
brandstofnoodschakelaar" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het voertuig". Neem contact
op met het Fiat Servicenetwerk als de
brandstoftoevoer nog steeds niet hersteld kan
worden.
STORING PARKEERSENSOR
(Versies met herconfigureerbaar multifunctioneel
display)
Het symbool verschijnt samen met een speciaal
bericht om een storing van de parkeersensoren
aan te geven.
STORING SYSTEEM DRIVING ADVISOR
(Versies met herconfigureerbaar multifunctioneel
display)
Het symbool verschijnt op het display en de twee
lampjes van de richtingaanwijzers
engaan
branden, bovendien klinkt er een geluidssignaal
en verschijnt er een speciaal bericht.
STORING TRAFFIC SIGN RECOGNITION
Het symbool verschijnt samen met een speciaal
bericht om een storing in het systeem Traffic Sign
Recognition aan te geven.
159
Stilstaan in het verkeer
Bij langdurig stilstaan (bijv.
spoorwegovergangen) is het raadzaam
de motor af te zetten.AANHANGERS
TREKKEN
BELANGRIJKE
INFORMATIE
Voor het trekken van aanhangers of
caravans moet het voertuig voorzien
zijn van een goedgekeurde trekhaak en
een geschikte elektrische installatie.
De trekhaak moet door gespecialiseerd
personeel worden gemonteerd die de
speciale documentatie voor het rijden
over wegen zal overhandigen.
Monteer eventuele speciale en/of extra
buitenspiegels conform de
wegenverkeerswetgeving.
Vergeet niet dat het klimvermogen van
het voertuig door het gewicht van
een aanhanger afneemt. Ook de
remweg wordt langer en er is meer tijd
nodig om in te halen.
Schakel bij het afrijden van hellingen
een lage versnelling in, in plaats van
voortdurend de rem te gebruiken.Het gewicht van de aanhanger op de
trekhaak vermindert het laadvermogen
van het voertuig met de waarde van
dit gewicht. Om er zeker van te zijn dat
het maximum toelaatbaar
aanhangwagengewicht (op
kentekenbewijs vermeld) niet wordt
overschreden, moet het gewicht van de
volledig geladen aanhangwagen,
inclusief accessoires en bagage in
beschouwing worden genomen.
Neem in elk land de specifieke
snelheidslimieten voor voertuigen met
aanhanger in acht. Rijd in geen geval
harder dan 100 km/h.
Men adviseert om een geschikte
stabilisator op de trekstang te
monteren.
Bij voertuigen uitgerust met
parkeersensoren kunnen er, na
montage van de trekhaak
storingsmeldingen weergegeven
worden, aangezien sommige
onderdelen (trekstang, kogelkop van de
trekhaak) zich binnen het detectiebereik
van de sensor kunnen bevinden. In
dat geval moet het detectiebereik
gewijzigd worden of moet de functie
parkeerhulp uitgeschakeld worden.
140) 141)
195