Cockpit
1
2
VOORDAT U GAAT RIJDEN
1.
Snelheidsmeter (km/h of mph).
2.
Display.
3.
Brandstofniveaumeter.
4.
Koelvloeistoftemperatuurmeter.
5.
Toerenteller (t/min x 1000).
INSTRUMENTENPANELEN
Display niveau 1
In het onderste gedeelte:
- Tijd,
- Buitentemperatuur,
- Afgelegde afstand in kilometers/mijlen,
- Boordcomputer (actieradius,
brandstofverbruik enz.),
- Stand van de hoogteverstelling van de
koplampen,
- Programmeerbare waarschuwing te
hoge snelheid,
- Snelheidsregelaar of snelheidsbegrenzer,
- Opschakelindicator,
- Stop & Start-systeem.
In het bovenste gedeelte:
- Datum,
- Onderhoudsindicator,
- Waarschuwingsmeldingen,
- Meldingen over de status van functies,
- Configuratie van de auto.
Instrumentenpaneel / Display niveau 1
Starten en stoppen
3
2
VOORDAT U GAAT RIJDEN
OPSLAGMODUS VAN DE ACCU
Wanneer uw auto langdurig niet gebruikt
wordt, bijvoorbeeld als deze in een
winterstalling staat, is het sterk aan te
bevelen de accu in de opslagmodus te
zetten om deze te beschermen en langer te
laten meegaan.
Inschakelen van de opslagmodus van de accu:
- Zet de motor af (stand STOP
).
- Druk op de rode knop en draai de
contactsleutel in de stand BATT
.
Na ongeveer 7 minuten wordt de
opslagmodus van de accu geactiveerd.
Deze tijd is nodig om:
- U de gelegenheid te geven de auto te
verlaten en de portieren te vergrendelen
met de afstandsbediening.
- Ervan verzekerd te zijn dat alle
elektrische systemen van de auto zijn
uitgeschakeld.
Tijdens de opslagmodus van de accu
is de auto alleen toegankelijk door het
bestuurdersportier met de sleutel in het slot
te ontgrendelen.
Nadat de accu in de opslagmodus
is gezet, blijven de instellingen (tijd,
datum, voorkeuzezenders, enz.) opgeslagen
in het geheugen.
Activeren van de accu:
- Draai de contactsleutel in de stand
MAR
.
- Start de auto op de gebruikelijke wijze
(stand AV V
).