77
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
bij auto's met een st op & st art-
systeem geldt dat zolang de
voorruitontwaseming in werking is, de
s
to
P
-functie niet beschikbaar is.
Uitschakelen van de ventilatie
F Draai de knop 5 naar links
om de luchttoevoer te
onderbreken.
5. Aanjagersnelheid
F Draai de knop 5 rechtsom
om de aanjagersnelheid
te verhogen of linksom om
deze te verlagen.
6. Ontdooiing/ontwaseming voor
In sommige gevallen (bijv.
regen, veel inzittenden, vorst)
is het programma "AUTO"
niet toereikend om de ruiten
condens- en ijsvrij te houden.
op h
et display wordt het symbool "OFF"
weergegeven.
er w
ordt niets meer weergegeven op het
display en de controlelampjes gaan uit.
Alle functies van het systeem worden
uitgeschakeld, met uitzondering van de
achterruitverwarming.
Het thermische comfort (temperatuur, vocht,
geur, ontwaseming) wordt niet meer geregeld.
De aanjagersnelheid wordt op het display 9
van
het bedieningspaneel weergegeven: hoe hoger
de snelheid, hoe meer balkjes zichtbaar zijn.
Zorg om te voorkomen dat de ruiten beslaan en
de luchtkwaliteit in het interieur minder wordt,
dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is.
Het is raadzaam om niet langdurig met
uitgeschakelde airconditioning te rijden.
Om de airconditioning weer in te schakelen:
F
D
ruk op de toets 1 . F
D
ruk op de toets 6 om de ruiten snel
te ontwasemen of te ontdooien. Het
controlelampje gaat branden.
In deze stand regelt het systeem de
temperatuur, de aanjagersnelheid en de
luchttoevoer. Het stuurt de luchtstroom naar de
voorruit en de zijruiten vóór.
Door de handmatige bediening te gebruiken
wordt de functie “
on
twasemen” uitgeschakeld.
Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit zodra
de omstandigheden dit toelaten, om de lucht in
het interieur te verversen en om te voorkomen
dat de ruiten beslaan.
Druk als het zicht voldoende is op de toets
1
om naar de instellingen van het programma
"AUTO" te gaan.
3
ergonomie en comfort
78
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
F Druk bij draaiende motor op de toets 7 om de achterruit-
en buitenspiegelverwarming
in te schakelen. Het
controlelampje gaat branden.
7. Achterruitverwarming
Met deze functie kan de toevoer van
buitenlucht bij stank- en stofoverlast worden
afgesloten.
sc
hakel zodra de omstandigheden
het toelaten de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit om
onnodig stroom- en brandstofverbruik
te voorkomen. F
D
ruk op de toets 8
o
m
de luchttoevoermodus te
kiezen. Het desbetreffende
controlelampje gaat branden.
Afhankelijk van de buitentemperatuur wordt
de achterruit- en buitenspiegelverwarming
automatisch uitgeschakeld om onnodig
stroomverbruik te voorkomen.
Druk opnieuw op de toets 7
of zet de motor af
om de achterruit- en buitenspiegelverwarming
uit te schakelen.
Als de achterruitver warming wordt
uitgeschakeld door de motor af te zetten, zal
deze opnieuw worden ingeschakeld na het
starten van de motor. Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit
zodra de omstandigheden dit toelaten, om
de lucht in het interieur te ver versen en om
te voorkomen dat de ruiten beslaan.
De achterruitverwarming werkt onafhankelijk
van de airconditioning.
u kunt de instellingen voor de automatische
a irconditioning opslaan in het geheugen.
ra
adpleeg de rubriek "
op
slaan van de
instellingen tijdens het rijden".
na het starten bij koude motor bereikt
de aanjager pas na enige tijd zijn
maximale snelheid, om te voorkomen
dat er een te grote hoeveelheid koude
lucht wordt aangevoerd.
Het heeft geen zin om de ingestelde
temperatuur te veranderen als de
auto langere tijd stil heeft gestaan en
de temperatuur in het interieur sterk
afwijkt (kouder of warmer) van wat als
comfortabel wordt ervaren. Het systeem
werkt automatisch met de maximale
capaciteit om het temperatuurverschil
zo snel mogelijk op te heffen.
Condenswater van de airconditioning
wordt langs de onderzijde van de
auto afgevoerd. Daardoor kan er een
waterplasje onder de auto ontstaan.
oo
k in koude seizoenen is het gebruik
van de airconditioning nuttig. Het
systeem onttrekt vocht aan de lucht
en voorkomt daarmee het beslaan van
de ruiten.
r
i
jd niet te lang zonder de
airconditioning te gebruiken.
8. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie in interieur
ergonomie en comfort
79
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
Automatische airconditioning (met gescheiden regeling)
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
Gescheiden regeling: de regeling van de temperatuur en de luchtverdeling voor bestuurders- en
passagierszijde is gescheiden.
De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur en de luchtverdeling afzonderlijk naar
wens instellen.
De symbolen en meldingen van de verschillende instellingen van de automatische airconditioning
verschijnen op het display. Dit is de normale stand voor het
gebruik van het systeem. Druk
op deze toets (het lampje A
gaat branden) om het systeem,
afhankelijk van het ingestelde
comfortniveau, de volgende
functies automatisch te laten
regelen:1a-1b. Automatische werking
1a.
Automatische werking bestuurderszijde
1b.
A utomatische werking passagierszijde
2a.
t
e
mperatuurregeling bestuurderszijde
2b.
t
e
mperatuurregeling passagierszijde
3a.
L
uchtverdeling bestuurderszijde
3b.
L
uchtverdeling passagierszijde 4a.
D isplay bestuurderszijde
4b.
D isplay passagierszijde
5.
A
anjagersnelheid
6.
A
irconditioning A A
n/uIt7.
L
uchtrecirculatie in het interieur / t
o
evoer
van buitenlucht
8.
A
chterruitverwarming
9.
o
n
tdooiing/ontwaseming vóór-
Luchthoeveelheid.
-
Luchttemperatuur.
- Luchtverdeling.
- Airconditioning.
-
A
utomatische luchtrecirculatie.
Aangeraden wordt om alle ventilatieroosters
open te houden. Als u op een van de toetsen
drukt, behalve die voor de temperatuurregeling
2a en 2b , gaat het systeem over op handmatige
bediening. Het controlelampje A zal uitgaan.
3
ergonomie en comfort
80
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
2a-2b. TemperatuurregelingHandmatige werking3a-3b. Luchtverdeling
F Druk op de toets 3b
om de luchtverdeling
aan passagierszijde te wijzigen.
De bijbehorende controlelampjes tonen de
gekozen stand van de luchtverdeling:
-
V
oorruit en zijruiten vóór.
-
V
entilatie vóór (centrale ventilatieroosters,
zijventilatieroosters en rooster voor de
zachte luchtstroom (indien open)) en
a c h t e r.
-
V
oetenruimte voor en achter.
F
D
raai aan de knop 2a
om de temperatuur
aan bestuurderszijde in te stellen en
aan knop 2b voor de instelling aan
passagierszijde: rechtsom om de
temperatuur te verhogen en linksom om
deze te verlagen.
De gewenste temperatuur wordt weergegeven.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op een temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit (afhankelijk van de instelling van het
display).
Instelling op een waarde van ongeveer
21
biedt een optimaal comfort. Desgewenst
kunt u een andere waarde instellen, die
gebruikelijk tussen 18
en 24
ligt. F
D
ruk op de
toets 3a om de
luchtverdeling aan
bestuurderszijde te
wijzigen.
F
D
ruk op een van de toetsen, maar niet op
2a en 2b van de temperatuurregeling. De
controlelampjes A van de toetsen “AU TO ”
zullen doven.
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de
overige functies automatisch worden geregeld.
In de handbediende stand kunnen
onaangename verschijnselen optreden
(temperatuur, vocht, stank, beslagen ruiten) en
is het comfort niet optimaal.
Druk op de toetsen 1a en 1b om terug te keren
naar de stand “AU TO ” . De controlelampjes A
gaan branden. Als de temperatuur in de auto vlak na
het instappen veel lager of hoger is dan
de ingestelde waarde, heeft het geen
zin de ingestelde waarde te wijzigen
om sneller het gewenste comfort te
bereiken.
De automatische airconditioning zal
op volle kracht gaan werken om het
temperatuurverschil zo snel mogelijk te
overbruggen.
Het is niet mogelijk om gelijktijdig de
luchtverdeling naar de voorruit en de
zijruiten en de ventilatie voor en achter
weer te geven.
ergonomie en comfort
81
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
5. Aanjagersnelheid
De aanjagersnelheid wordt weergegeven op
het display: hoe hoger de snelheid, hoe meer
ventilatorschoepen zichtbaar zijn.
De airconditioning wordt uitgeschakeld
(OFF) als de aanjagersnelheid op het
minimumniveau wordt ingesteld.
Zorg altijd voor voldoende ventilatie om het
beslaan van de ruiten te voorkomen.
6. Airconditioning
De airconditioning werkt alleen
bij draaiende motor. De aanjager
(regeling aanjagersnelheid)
moet geactiveerd zijn om de
airconditioning te laten werken.
7. Luchtrecirculatie in het interieur / Toevoer van buitenlucht
Automatische stand van de
luchttoevoer
Deze standaard ingestelde
functie maakt deel uit van
de automatisch geregelde
comfortstand.
De automatische stand treedt in
werking als de achteruitversnelling
is ingeschakeld of tijdens het
sproeien van de ruiten. Luchttoevoer afsluiten
F
D
ruk op de toets 7 om de
buitenluchttoevoer af te
sluiten.
Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit zodra
de omstandigheden dit toelaten, om de lucht in
het interieur te verversen en om te voorkomen
dat de ruiten beslaan.
Toevoer van buitenlucht
F
D
ruk één keer op de toets
7
om de toevoer van
buitenlucht te herstellen.
Met deze stand kan de bestuurder op elk moment
voorkomen dat stank of uitlaatgas het interieur
kan binnendringen, zonder dat dit consequenties
heeft voor de overige instellingen.
F
D
ruk op de toets om de
aanjagersnelheid te regelen:
-
o
m de aanjagersnelheid te
verhogen,
-
o
m de aanjagersnelheid te
verlagen.
Deze functie zorgt ervoor dat de lucht in
het interieur wordt gerecirculeerd, ter wijl de
toevoer van buitenlucht in verband met stank-
en stofoverlast wordt geblokkeerd. Deze functie
kan niet actief zijn bij temperaturen lager dan
5°C; dit om het risico van het beslaan van de
ruiten te voorkomen.
u
kunt de instellingen van de
airconditioning opslaan.
r
a
adpleeg de
rubriek "
op
slaan van de instellingen
tijdens het rijden".
F
D
ruk op toets 6 . Het controlelampje gaat
branden.
Voor een doeltreffende werking van de
airconditioning moeten alle ruiten gesloten zijn.
3
ergonomie en comfort
82
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
9. Ontdooiing/ontwaseming voor
In sommige gevallen (bijv.
regen, veel inzittenden, vorst)
is het programma "AUTO"
niet toereikend om de ruiten
condens- en ijsvrij te houden.
8. Achterruitverwarming
De achterruitverwarming
werkt onafhankelijk van de
airconditioning.
F
D
ruk bij draaiende motor op de toets 8 om
de achterruitverwarming en de verwarming
van de buitenspiegels in te schakelen. Het
controlelampje gaat branden.
Afhankelijk van de buitentemperatuur wordt
de achterruit- en buitenspiegelverwarming
automatisch uitgeschakeld om onnodig
stroomverbruik te voorkomen.
Druk opnieuw op de toets 8
of zet de motor af
om de achterruit- en buitenspiegelverwarming
uit te schakelen.
In dat geval wordt deze opnieuw ingeschakeld
als de motor binnen een minuut weer wordt
gestart. F
D
ruk op de toets 9 om de ruiten snel te
ontwasemen. Het controlelampje gaat
branden.
Het systeem regelt de temperatuur, de
aanjagersnelheid en de luchttoevoer. Het stuurt de
luchtstroom naar de voorruit en de zijruiten vóór.
Door de handmatige bediening te gebruiken
wordt de functie “
on
twasemen” uitgeschakeld.
Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit zodra
de omstandigheden dit toelaten, om de lucht in
het interieur te verversen en om te voorkomen
dat de ruiten beslaan.
Druk op een van de toetsen 1a en 1b om terug
te keren naar de stand “AU TO ” .
bi
j auto's met een s
t
op & s
t
art-
systeem geldt dat zolang de
voorruitontwaseming in werking is, de
s
to
P
-functie niet beschikbaar is.na h et starten bij koude motor bereikt
de aanjager pas na enige tijd zijn
maximale snelheid, om te voorkomen
dat er een te grote hoeveelheid koude
lucht wordt aangevoerd.
Het heeft geen zin om de ingestelde
temperatuur te veranderen als de
auto langere tijd stil heeft gestaan en
de temperatuur in het interieur sterk
afwijkt (kouder of warmer) van wat als
comfortabel wordt ervaren. Het systeem
werkt automatisch met de maximale
capaciteit om het temperatuurverschil
zo snel mogelijk op te heffen.
Condenswater van de airconditioning
wordt langs de onderzijde van de
auto afgevoerd. Daardoor kan er een
waterplasje onder de auto ontstaan.
oo
k in koude seizoenen is het gebruik
van de airconditioning nuttig. Het
systeem onttrekt vocht aan de lucht
en voorkomt daarmee het beslaan van
de ruiten.
r
i
jd niet te lang zonder de
airconditioning te gebruiken.
sc
hakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit om
onnodig stroomverbruik en dus
brandstofverbruik te voorkomen.
ergonomie en comfort
207
C5_nl_Chap08_information_ed01-2015
Zekeringkast C
Zekeringnr.StroomsterkteFunctie
F1 15
A Achterruitenwisser (
tou
rer)
F2 30
A
re
lais vergrendeling en supervergrendeling
F3 5
A Airbags
F4 10
A Automatische transmissie - Module extra verwarming (diesel) -
e
l
ektrochromatische spiegels
F5 30
A
ru
itbediening voor -
s
c
huif-/kanteldak - Instapverlichting voorpassagier - Verstelling buitenspiegel aan passagierszijde
F6 30
A
ru
itbediening achter
F7 5
A Verlichting make-upspiegel - Verlichting dashboardkastje - Plafonniers - Zaklamp (
to
urer)
F8 20
A
Autoradio - be dieningstoetsen op het stuurwiel - Display -ba ndenspanningcontrole - el ektronische eenheid elektrisch bediende achterklep
F930 AAansteker - 12V-aansluiting vóór
F10 15
AAlarm -
b
e
diening op het stuurwiel, verlichting en ruitenwissers
F11 15
AContactslot met circuit lage stroomsterkte
F12 15
A
elektrisch verstelbare bestuurdersstoel - Instrumentenpaneel - Waarschuwingslampjes niet-vastgemaakte veiligheidsgordels - be diening airconditioning
F135 Ab sM - ond erbrekingsrelais pomp hydraulische vering - Voeding van de elektronische eenheid airbags
F14 15
A
re
gen-/lichtsterktesensor - Parkeerhulp - e
l
ektrisch verstelbare passagiersstoel -Aanhangermodule -
el
ektronische eenheid hifi-versterker - Handsfree kit - Lane Departure Warning s
y
stem
F15 30
A
re
lais vergrendeling en supervergrendeling
F17 40
AAchterruitverwarming - Verwarmde buitenspiegels
FSH SHUNT
sHu
nt
t
ijdens opslag
8
Praktische informatie
208
C5_nl_Chap08_information_ed01-2015
Zekeringen in het
motorcompartiment
Toegang tot de zekeringen
F Draai alle schroeven een kwartslag los.
F V erwijder het deksel.
F
V
ervang de zekering. Zekeringnr.
StroomsterkteFunctie
F1 20
A
el
ektronische eenheid motor
F2 15
A Claxon
F3 10
A
ru
itensproeierpomp
F4 10
A Pomp koplampsproeiers
F5 15
A
be
dieningsorganen motor
F6 10
A
Luchthoeveelheidsmeter - Meedraaiende koplampen - Diagnoseaansluiting
F7 10 Abl okkering van de selectiehendel van de automatische
transmissie - s tuurbekrachtiging
F8 25
A
st
artmotor
F9 10
A
kop
pelingscontact - r
e
mlichtschakelaar
F10 30
A
be
dieningsorganen motor
F11 40
AAanjager airconditioning
F12 30
A
ru
itenwissers
F13 40
AVoedingsaansluiting
bs
I
(+ na contact)
F14 30
A-
F15 10
AGrootlicht rechts
F16 10
AGrootlicht links
F17 15
ADimlicht rechts
F18 15
ADimlicht links
F19 15
A
be
dieningsorganen motor
F20 10
A
be
dieningsorganen motor
F21 5
A
be
dieningsorganen motor
Sluit de kap na afloop van de
werkzaamheden zorgvuldig zodat er geen
water in de zekeringkast kan komen.
Ingrepen aan de hoofdzekeringen
in de zekeringkasten, die zorgen
voor een extra bescherming, zijn
uitsluitend voorbehouden aan
het CITROËN -netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats .
Zekeringentabel
Praktische informatie