9
c-zero_nl_ chap01_controle-de-marche_ed01-2014
InstrumentenpaneelDe klokken en controlelampjes op het instrumentenpaneel geven informatie over de werking van de auto.
1.
I
ndicator laadtoestand tractiebatterij.
W
eergave stand selectiehendel.
2.
V
erbruiks-/energieopwekkingsindicator.
3.
Sn
elheidsmeter.
4.
Di
splay. A.
Ki
lometerteller.
B.
D
agteller (Traject A of B).
C.
D
immer dashboardverlichting.
D.
O
nderhoudsindicator (in kilometers tot
de volgende onderhoudsbeurt).
E.
O
nderhoudsindicator (in tijd tot de
volgende onderhoudsbeurt).
F.
B
andenspanningscontrolesysteem.
G.
A
ctieradiusindicator.
5.
B
edieningsknop display.
A
chtereenvolgens weergeven van de
verschillende functies.
n
u
lstelling van de geselecteerde functie
(dagteller of onderhoudsindicator).
I
nstellen van de lichtsterkte van de
verlichting.
ra
adpleeg de desbetreffende paragraaf voor
meer informatie.
KlokkenDisplay
1
controle tijdens het rijden
20
c-zero_nl_ chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Display op instrumentenpaneelAls het contact in de stand " ON" staat, kunt u, door een paar keer achter elkaar op de knop A te drukken, de volgende gegevens op het display weergeven.
Kilometerteller
systeem om de totaal afgelegde afstand door
de auto tijdens de levensduur te meten.
Druk op de knop A.
De totale kilometerstand wordt weergegeven
op het display.Nulstelling
Houd de knop, ter wijl het contact aan is en het
gewenste traject A of B wordt weergegeven,
gedurende minstens 2
seconden ingedrukt.
Dagteller (traject A of B)
Van twee verschillende trajecten kan de
afstand sinds de laatste nulstelling worden
bijgehouden.
Druk op de knop A om het ene of het andere
traject te kiezen.
controle tijdens het rijden
22
c-zero_nl_ chap01_controle-de-marche_ed01-2014
De aanduiding "---" die betekent dat
een onderhoudsbeurt al uitgevoerd had
moeten worden, verandert na verloop
van een bepaalde tijd en een bepaald
aantal verreden kilomters automatisch
in de resterende tijd tot de volgende
onderhoudsbeurt.
Nulstelling van de onderhoudsindicator
na elke beurt moet de onderhoudsindicator op
0 gezet worden.
Voer hiervoor de volgende procedure uit:
F
Z
et het contact af (contact in stand
L
o
ck of A
c
c
)
.
F
D
ruk een paar keer op de resetknop A tot
de onderhoudsindicator op het scherm
wordt weergegeven.
F
D
ruk op de resetknop en houd deze
enkele seconden ingedrukt tot de
onderhoudssleutel op het display
begint te knipperen .
F
D
ruk op de resetknop als de sleutel
knippert om de aanduiding "---" te laten
veranderen in " CLEAR".
V
ervolgens wordt de resterende
afstand (of tijd) tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole weergegeven.
controle tijdens het rijden
23
c-zero_nl_ chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Deze functie geeft een schatting van het
aantal kilometers dat u nog kunt rijden tot
de accu leeg is, daarbij rekening houdend
met de omstandigheden (rijstijl, gebruik van
verwarming, airconditioning…).
Actieradiusindicator
Als de actieradius te klein is geworden,
wordt er "---" op het display aangegeven.
Bandenspanningscontrolesysteem
Keuze van de gemonteerde set
banden
Als u vooraf een tweede set banden met
sensoren in het systeem hebt geregistreerd,
moet u, na het ver wisselen van de wielen, de
juiste set selecteren via het display van het
instrumentenpaneel.
Doe dit op de volgende manier.
F
D
ruk op de knop A om de functie te
selecteren.
F
D
ruk nogmaals op de knop A en houd
deze langer dan 10 seconden ingedrukt
om van bandenset 1 over te schakelen op
bandenset 2 of andersom.
na
het aanpassen van de bandenspanning
van een of meer banden en na het verwisselen
van een of meer wielen moet u het
bandenspanningscontrolesysteem resetten.
Doe dit op de volgende manier.
F
D
ruk op de knop A om de functie te
selecteren.
F
D
ruk nogmaals op de knop A en houd deze
minimaal 3
seconden ingedrukt.
er k
linkt een geluidssignaal en
het waarschuwingslampje van het
bandenspanningscontrolesysteem knippert tot
het resetten is voltooid.
1
controle tijdens het rijden
49
c-zero_nl_ chap04_conduite_ed01-2014
P. Parking (Parkeerstand).
De auto kan in deze stand worden gestart.
tr
ap het rempedaal in als u de selectiehendel
in een andere stand dan de stand P wilt zetten.
R.
r
e
verse (Achteruitversnelling).
N.
n
e
utral ( n
e
utraalstand).
D. Drive (Vooruitversnelling).
selectiehendel
Standen van de selectiehendel
Wanneer u de selectiehendel door het
schakelpatroon beweegt, verschijnt
het desbetreffende pictogram op het
instrumentenpaneel.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Als de motor gebruiksklaar is, wordt P
weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
F
t
r
ap het rempedaal in om een andere
stand dan de stand P te selecteren.
F
s electeer de vooruitversnelling ( D) of de
achteruitversnelling ( R).
F
Z
et de parkeerrem vrij.
F
L
aat het rempedaal los. De auto zet zich nu
langzaam in beweging, wat gemakkelijk is
bij bijvoorbeeld parkeermanoeuvres.
F
t
r
ap het gaspedaal in om sneller vooruit of
achteruit te rijden.
F
o
p h
et display van het instrumentenpaneel
wordt "D" of "R" weergegeven.
Starten van de auto
4
rijden
60
c-zero_nl_ chap06_securite_ed01-2014
De waarschuwing voor een te lage
bandenspanning is alleen betrouwbaar
als het systeem wordt gereset op het
moment dat de vier banden de juiste
spanning hebben.
ra
adpleeg het c
It
ro
Ën-
netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren of monteer na
een lekke band het wiel met de originele
velg, dat is voorzien van een sensor.
u
kunt het systeem resetten via het display van
het instrumentenpaneel, bij aangezet contact
en stilstaande auto.
F
D
ruk op de knop A om de functie te
selecteren.
F
H
oud vervolgens de knop A minimaal
3 seconden ingedrukt om het
bandenspanningscontrolesysteem te
resetten.
Het knipperen van het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat het systeem
wordt gereset.
Als u vervolgens ongeveer 100 meter hebt
gereden, dooft het verklikkerlampje.
Storing
Als het verklikkerlampje "te lage bandenspanning"
knippert en vervolgens permanent brandt, duidt
dit op een storing in het systeem.
In dat geval wordt de bandenspanning niet
meer gecontroleerd.
Deze waarschuwing wordt ook weergegeven als:
-
e
en of meer wielen niet zijn voorzien van
een sensor,
-
d
raadloze apparatuur die gebruikmaakt
van dezelfde golflengte zich in de buurt van
de auto bevindt,
-
s
neeuw of ijs zich heeft opgehoopt in de
wielkasten of op de velgen,
-
d
e spanning van de batterij van het
bandenspanningscontrolesysteem
onvoldoende is,
-
d
e identificatiecodes van de druksensoren
van de velgen niet zijn opgeslagen door het
cIt
ro
Ën-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Alle reparaties aan een wiel dat met dit
systeem is uitgerust en het vervangen
van een band moeten worden
uitgevoerd door het
c
It
ro
Ën-
netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de tweede in het systeem
opgeslagen set banden is gemonteerd,
wordt de waarschuwing voor een
storing weergegeven zolang de tweede
set niet in het configuratiemenu is
geselecteerd.
Veiligheid
61
c-zero_nl_ chap06_securite_ed01-2014
Selecteren van de set
banden
Via het display van het instrumentenpaneel
kunt u, bij aangezet contact en stilstaande auto,
de desbetreffende set banden selecteren.
co
ntroleer na de montage van de
nieuwe set banden of de banden de
juiste spanning hebben (vermeld op de
bandenspanningssticker (zie de rubriek
"Identificatie")).
b
r
eng de banden indien
nodig op de juiste spanning.
De spanning van de banden van de nieuwe
set wordt door het systeem automatisch
als referentiespanning opgeslagen (het
verklikkerlampje te lage bandenspanning
knippert tijdens deze bewerking).
Als u een tweede set banden in het systeem
hebt laten opslaan door het cIt roËn- netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats, moet u
elke keer dat een set banden (winterbanden
bijvoorbeeld) is gewisseld, de set die zojuist
is gemonteerd in het configuratiemenu
selecteren.
F
D
ruk op de knop A om de functie te
selecteren.
F
H
oud vervolgens de knop A langer dan
10 seconden ingedrukt om in plaats van
de set banden nummer 1 de set banden
nummer 2 te selecteren, of omgekeerd.
6
Veiligheid
70
c-zero_nl_ chap06_securite_ed01-2014
Zijairbags
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij ( B), loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het desbetreffende
portierpaneel. De zijairbags beschermen de bestuurder en
de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
Detectiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Imp actzone opzij.
Window-airbags
De window-airbags beschermen de bestuurder
en passagiers bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op hoofdletsel te
verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de
stijlen en in de hemelbekleding.
bi
j een lichte zijdelingse aanrijding of bij
over de kop slaan, kan het zijn dat de
airbag niet wordt geactiveerd.
bi
j een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding wordt de airbag niet
geactiveerd.
Activering
De window-airbag wordt bij een ernstige
zijdelingse aanrijding gelijktijdig met de
zijairbag aan dezelde zijde opgeblazen binnen
(een gedeelte van) de impactzone opzij ( B),
haaks op de lengteas van de auto en van
buiten naar binnen gericht.
De window-airbags worden opgeblazen tussen
de ruiten en de inzittenden vóór en achter.
A
ls dit controlelampje gaat branden en
een melding verschijnt op het display
van het instrumentenpaneel, raadpleeg
dan het
c
It
ro
Ën-
netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren. De kans
bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
In het geval van een storing
Veiligheid