bijv. om de remwerking van de motor bij afda‐
lingen te gebruiken.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
ECO PRO-rijstijlanalyse
Principe
Het systeem helpt om een bijzonder efficiënte
rijstijl te ontwikkelen en brandstof te besparen.
Hiervoor wordt de rijstijl geanalyseerd. De eva‐
luatie vindt plaats in verschillende categorieën
en wordt weergegeven op het Control Display.
Met behulp van deze weergave kan de indivi‐
duele rijstijl aangepast worden om minder
brandstof te verbruiken.
De laatste vijftien minuten van een rit worden
geëvalueerd.
Op die manier kan de actieradius van de auto
vergroot worden door middel van een efficiën‐
tere rijstijl.
Deze winst van actieradius wordt weergegeven
op het instrumentenpaneel en het Control Dis‐
play als bonusactieradius.
Voorwaarden voor een correcte
werking
De functie is beschikbaar in de modus ECO
PRO.
ECO PRO-rijstijlanalyse oproepen1.ECO PRO activeren.2."EfficientDynamics"3. Symbool selecteren.Weergave op het Control Display
De weergave van de ECO PRO-rijstijlanalyse
bestaat uit een symbolisch voorgesteld weg‐
verloop en een waardentabel.
De weg symboliseert de efficiëntie van de rijst‐
ijl. Hoe efficiënter de rijstijl, hoe vlakker het
wegverloop wordt afgebeeld, pijl 1.
De waardentabel bevat sterren. Hoe efficiënter
de rijstijl, hoe meer sterren er in de tabel staan
en hoe sneller de bonusactieradius stijgt, pijl 2.
Bij een inefficiënte rijstijl daarentegen worden
een golvende weg en een beperkt aantal ster‐
ren getoond.
Ter ondersteuning van een efficiënte rijstijl
worden tijdens het rijden ECO PRO-tips weer‐
gegeven.
Tips voor een energiebesparende rijstijl,
Brandstof besparen, zie pagina 168.
Seite 175Brandstof besparenRijtips175
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Sluiten1.Tankdop aanbrengen en rechtsom vast‐
draaien tot duidelijk een klik hoorbaar is.2.Tankdopklep sluiten.
WAARSCHUWING
De bevestigingsband van de tankdop kan
bij het vastdraaien worden ingeklemd en plat‐
gedrukt. De dop kan dan niet correct worden
gesloten en er kunnen brandstofdamp of
brandstof ontsnappen. Er bestaat kans op let‐
sel of schade. Erop letten dat de bevestigings‐
band bij het sluiten van de dop niet word inge‐
klemd of platgedrukt.◀
Tankdopklep handmatig ontgrendelen Bijv. bij een elektrisch defect.
De ontgrendeling bevindt zich in de bagage‐
ruimte.
Aan de groene knop met het benzinepomp‐
symbool trekken. Tankdopklep wordt ontgren‐
deld.
Bij het tanken op letten ATTENTIE
Brandstoffen zijn giftig en agressief. Als
de brandstoftank te ver wordt gevuld, kan het
brandstofsysteem worden beschadigd. Bij
contact met gespoten oppervlakken kunnen deze worden beschadigd. Schadelijk voor het
milieu. Er bestaat gevaar voor schade. Te ver
vullen vermijden.◀
Bij het tanken het vulpistool in de vulhals plaat‐
sen. Het optillen van het vulpistool tijdens het
tanken leidt tot:▷Voortijdig afslaan.▷Verminderde terugvoer van brandstofdam‐
pen.
De brandstoftank is vol wanneer het vulpistool
voor de eerste keer afslaat.
De bij tankstations geldende veiligheidsregels
in acht nemen.
Seite 179TankenMobiliteit179
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Wielen en bandenUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Bandenspanning Informatie over veiligheid
De conditie van de banden en de bandenspan‐
ning zijn van invloed op:▷Levensduur van de banden.▷Rijveiligheid.▷Rijcomfort.
Bandenspanning controleren
WAARSCHUWING
Een band met een geringe bandenspan‐
ning of spanningsverlies heeft een negatieve
invloed op de rijeigenschappen, bijv. het stuur-
en remgedrag. Er bestaat gevaar voor ongeval‐
len. De bandenspanning regelmatig controle‐
ren en zo nodig corrigeren: minstens tweemaal
per maand en voor een lange rit.◀
Banden vertonen een natuurlijk, gelijkmatig
verlies van bandenspanning.
Banden worden warm tijdens het rijden en
door de stijgende bandtemperatuur stijgt ook
de bandenspanning. De gespecificeerde ban‐
denspanningen hebben betrekking op koude
banden of banden op omgevingstemperatuur.
Bandenspanning alleen met koude banden
controleren. D.w.z. na max. 2 km rijden of wan‐
neer de auto minstens 2 uur heeft stilgestaan.
Vulsystemen kunnen max. 0,1 bar te weinig af‐
beelden.
Bij indicatie bandenpech: na het op spanning
brengen van de band de indicatie van de ban‐
denpech opnieuw initialiseren.
Bij bandenspanningscontrole: na aanpassing
van de bandenspanning op een nieuwe waarde
een reset van de bandenspanningscontrole
uitvoeren.
Gegevens betreffende de
bandenspanning
De bandenspanningswaarden voor de door de
fabrikant voor het betreffende type auto als ge‐
schikt aangemerkte bandenmaten bevinden
zich op de portierstijl van het bestuurderspor‐
tier.
Als de snelheidsletter van de band niet te vin‐
den is, dan geldt de bandenspanning voor de
betreffende bandenmaat. De aangegeven
spanningswaarden gelden voor banden op
omgevingstemperatuur.
Bandenmaat
De spanningswaarden gelden voor de door de
fabrikant voor het betreffende type auto als ge‐
schikt aangemerkte bandenmaten en aanbe‐
volen bandenmerken.
Seite 182MobiliteitWielen en banden182
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
4.Stekker in een contactdoos in de auto aan‐
brengen.5.Bandenspanning corrigeren tot 2,5 bar.▷Spanning verhogen: bij ingeschakeld
contact of draaiende motor de com‐
pressor inschakelen.▷Spanning verlagen: toets op de com‐
pressor indrukken.
Doorrijden
Toegestane maximumsnelheid van 80 km/h
niet overschrijden.
Bandenpechwaarschuwing opnieuw initialise‐
ren.
Bandenspanningscontrole opnieuw initialise‐
ren.
De defecte band en de afdichtmiddelhouder
van het Mobility System zo snel mogelijk laten
vervangen.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen met dunne schakels Slechts bepaalde sneeuwkettingen met fijne
schakels zijn door de fabrikant van de auto ge‐
test en als verkeersveilig en geschikt aange‐
merkt.
Informatie over geschikte sneeuwkettingen is
verkrijgbaar bij een Service Partner of een ge‐
kwalificeerde specialist.
Gebruik
Het gebruik is uitsluitend paarsgewijs toege‐
staan op de achterwielen voor de volgende
wielmaten:▷205/55 R 16.▷205/50 R 17.▷225/45 R 17.
Aanwijzingen van de sneeuwkettingfabrikant in
acht nemen.
Controleer of de sneeuwkettingen altijd vol‐
doende aangespannen zijn. Zo nodig de ket‐
tingen naspannen overeenkomstig de opgaven
van de fabrikant.
Met sneeuwkettingen de bandenpechwaar‐
schuwing niet initialiseren, omdat dit tot on‐
juiste weergaven kan leiden.
Met sneeuwkettingen de bandenspannings‐
controle niet initialiseren, omdat dit tot onjuiste
weergaven kan leiden.
Bij het rijden met sneeuwkettingen evt. de dy‐
namische tractiecontrole voor korte tijd active‐
ren.
Maximale snelheid met
sneeuwkettingen
Met sneeuwkettingen niet harder rijden dan
50 km/h.
Seite 189Wielen en bandenMobiliteit189
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
heid bij te vullen olie is aangegeven in de mel‐
ding op het instrumentenpaneel.
Contact uitschakelen en auto veilig parkeren
voordat motorolie bijgevuld wordt.
Overzicht
De vulbuis bevindt zich in de motorruimte, zie
pagina 190.
Olievulpijp openen1.Motorkap openen, zie pagina 1912.Olievulpijp linksom opendraaien.3.Motorolie bijvullen.
Soorten motorolie
Aanwijzingen ATTENTIE
Olietoevoegingen kunnen de motor be‐
schadigen. Er bestaat gevaar voor schade.
Geen olietoevoegingen gebruiken.◀
ATTENTIE
Onjuiste motorolie kan tot storingen van
de motor leiden of deze beschadigen. Er be‐
staat gevaar voor schade. Bij het kiezen van de
motorolie erop letten dat de motorolie de juiste
viscositeitsklasse heeft.◀
De motoroliekwaliteit is bepalend voor de le‐
vensduur van de motor.
Sommige soorten motorolie zijn mogelijk niet
in alle landen verkrijgbaar.
Viscositeitsklassen
Bij het kiezen van een motorolie erop letten dat
de motorolie een van de viscositeitsklassen
SAE 0W-40, SAE 0W-30, SAE 5W-40, SAE
5W-30, 0W-20 of 5W-20 heeft.
De viscositeitsklassen 0W-20 en 5W-20 zijn
alleen geschikt voor bepaalde motoren.
Meer informatie over geschikte oliespecifica‐
ties en viscositeiten van motoroliën kan bij een
Service Partner of een gekwalificeerde specia‐
list worden opgevraagd.
Geschikte motoroliesoorten Voor het bijvullen motorolie met de volgende
motoroliespecificaties gebruiken:BenzinemotorBMW Longlife-01.BMW Longlife-01 FE.BMW Longlife-04.BMW Longlife-12 FE.BMW Longlife-14 FE+.
De oliespecificatie BMW Longlife-14 FE+ is al‐
leen geschikt voor bepaalde benzinemotoren.
DieselmotorBMW Longlife-04.BMW Longlife-12 FE.
De oliespecificatie BMW Longlife-12 FE is al‐
leen geschikt voor bepaalde dieselmotoren.
Meer informatie over geschikte oliespecifica‐
ties en viscositeiten van motoroliën kan bij een
Service Partner of een gekwalificeerde specia‐
list worden opgevraagd.
Alternatieve motoroliesoorten Indien geschikte motoroliesoorten niet ver‐
krijgbaar zijn, kan tot maximaal 1 liter motorolie
Seite 194MobiliteitMotorolie194
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
met de volgende oliespecificatie worden bijge‐
vuld:BenzinemotorACEA A3/B4.DieselmotorACEA C3.
Olieverversing
ATTENTIE
Niet tijdig ververste motorolie kan tot een
verhoogde slijtage van de motor en daarmee
tot motorschade leiden. Er bestaat gevaar voor
schade. De in de auto aangegeven onder‐
houdstermijn niet overschrijden.◀
De fabrikant van de auto beveelt aan de motor‐
olie door een Service Partner of een gekwalifi‐
ceerde specialist te laten verversen.
Seite 195MotorolieMobiliteit195
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
▷Verlichtingsglas.▷Dekglas van het instrumentenpaneel.▷Matzwart gespoten delen.▷Gelakte delen in het interieur.
Gebruik voor de reiniging een microvezeldoek.
De doek evt. licht met water bevochtigen.
Dakhemel niet te nat maken.
ATTENTIE
Reinigers die alcohol of oplosmiddelen
bevatten zoals nitroverdunner, koudreiniger,
brandstof o.i.d. kunnen kunststof delen be‐
schadigen. Er bestaat gevaar voor schade. Ge‐
bruik voor de reiniging een microvezeldoek. De
doek evt. licht met water bevochtigen.◀
Veiligheidsgordels
Vervuilde gordels rollen niet goed op, waar‐
door de veiligheid nadelig wordt beïnvloed.
WAARSCHUWING
Chemische reinigers kunnen de stof van
de veiligheidsgordels aantasten. Ontbrekende
beschermende werking van de veiligheidsgor‐
dels. Er bestaat kans op letsel of levensgevaar.
Voor het reinigen van de veiligheidsgordels al‐
leen mild zeepsop gebruiken.◀
Gordels alleen in ingebouwde toestand met
mild zeepsop schoonmaken.
Veiligheidsgordels altijd in volkomen droge
toestand oprollen.
Vloerbedekking en vloermatten WAARSCHUWING
Voorwerpen in de beenruimte aan be‐
stuurderszijde kunnen de gaspedaalslag be‐
perken of een ingedrukt pedaal blokkeren. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Voorwerpen in
de auto zo opbergen dat deze beveiligd zijn en
niet in de beenruimte aan bestuurderszijde
kunnen komen. Vloermatten gebruiken die
voor de auto goedgekeurd zijn en adequaat
bevestigd kunnen worden. Geen losse vloer‐
matten gebruiken en niet meerdere vloermat‐
ten over elkaar leggen. Erop letten dat vol‐
doende ruimte voor de pedalen aanwezig is.
Erop letten dat de vloermatten weer veilig wor‐
den bevestigd nadat deze werden verwijderd,
bijv. voor reiniging.◀
Voor het reinigen kunnen de vloermatten uit de
auto worden genomen.
Vloertapijt bij sterkere vervuiling met een mi‐
crovezeldoek en water of textielreiniger
schoonmaken. Hierbij in de rijrichting vooruit
en achteruit wrijven, het tapijt kan anders ver‐
vilten.
Trekhaak met afneembare kogelkop
Kogelkop en de bevestiging schoon houden.
Lagerpunten, loopvlakken en de kleine kogels
op de bevestigingspen regelmatig met harsvrij
vet of olie invetten resp. smeren.
Voor het gebruik van de stoomreiniger of ho‐
gedrukreiniger op de auto, de kogelkop verwij‐
deren en afdekstoppen in de bevestiging
plaatsen, zie pagina 165.
Kogelkop niet met stoomreiniger of hogedruk‐
reiniger reinigen.
Sensoren/cameralenzen
Gebruik voor de reiniging van sensoren of ca‐
meralenzen een met een beetje glasreiniger
bevochtigde doek.
Displays/beeldschermen ATTENTIE
Chemische reinigers, vocht of vloeistof‐
fen kunnen het oppervlak van displays en
beeldschermen beschadigen. Er bestaat ge‐
vaar voor schade. Gebruik voor de reiniging
een schone, antistatische microvezeldoek.◀Seite 220MobiliteitVerzorging220
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Banden met noodloopeigen‐schappen 185
Bandenpech verhelpen 185
Bandenpechwaarschuwing RPA 106
Bandenpech, waarschu‐ wingslampje 104, 107
Bandenprofiel 183
Bandenspanning 182
Bandenspanningscontrole RDC 103
Banden voor het gehele jaar, zie Winterbanden 184
Bandenvuldrukcontrole, RDC 103
Bedieningsorganen 12
Bedieningsprincipe iDrive 16
Beeldscherm, zie Control Dis‐ play 16
Begroetingsverlichting 94
Begroetingsverlichting bij ontgrendelen 36
Bekerhouder 153
Belangrijke zaken in de mo‐ torruimte 190
Benodigd onderhoud, Condi‐ tion Based Service
CBS 198
Benodigd onderhoud, weer‐ gave 84
Benzine 180
Benzinekwaliteit 180
Bergen, auto 221
Bergingsvoertuig voor het slepen/wegslepen 213
Beschermingssysteem voor voetgangers, actief 102
Bestuurdersassistentie, zie Intelligent Safety 109
Beveiligingsfunctie, glazen dak 46
Beveiligingsfunctie, ruiten 44
Beveiliging tegen bevriezing, sproeiervloeistof 73
Bevestigingsbanden, bagage vastzetten 161 Bevestigingsmateriaal, ba‐
gage vastzetten 161
Bevestigingsogen, bagage vastzetten 161
Bevestigingssignalen 41
Binnenspiegel, automatisch dimmend 57
Binnenspiegel, handmatig dimmend 57
Biodiesel 181
Blikjeshouder, zie Bekerhou‐ der 153
BMW diensten 6
BMW Driver’s Guide app 6
BMW homepage 6
BMW internetpagina 6
BMW onderhoudssys‐ teem 198
Bochtlijnen, achteruitrijca‐ mera 133
Bochtverlichting 95
Bonusactieradius, ECO PRO 171
Boordcomputer 88
Boordgereedschap 200
Boordmonitor, zie Control Display 16
Botsingswaarschuwing met City-remfunctie 110
Bovenbeensteun 49
Brandstof 180
Brandstof besparen 168
Brandstofkwaliteit 180
Brandstofmeter 82
Brandstof, tankinhoud 230
Brandstofverbruiksmeter 84
Buiten bedrijf stellen, auto 221
Buitenluchtfilter 145
Buitenlucht, zie AUC 144
Buitenspiegel assagierszijde omlaag kantelen 56
Buitenspiegel, automatisch dimmend 57
Buitenspiegels 55 Buitentemperatuurindica‐
tie 83
Buitentemperatuurwaarschu‐ wing 83
C
Camera, achteruitrijca‐ mera 132
Cameralenzen, verzor‐ ging 220
CBS Condition Based Ser‐ vice 198
Centraal scherm, zie Control Display 16
Centrale sleutel, zie Afstands‐ bediening 32
Centrale vergrendeling 38
Chassisnummer, zie Voer‐ tuigidentificatienummer 8
Check-Control 79
Chroomachtige delen, onder‐ houd 219
Claxon 12
Combinatieschakelaar, zie Knipperlicht 70
Combinatieschakelaar, zie Ruitenwisserinstallatie 71
Comfort Access, zie Comfort‐ toegang 39
Comfortopenen met de af‐ standsbediening 36
COMFORT-programma, rij‐ dynamiek 124
Comfortsluiten met de af‐ standsbediening 36
Comforttoegang 39
Compressor 186
Computer, zie Boordcompu‐ ter 88
Condenswater onder de auto 160
Condition Based Service CBS 198
ConnectedDrive 6
ConnectedDrive Services 6 Seite 233Alles van A tot ZOpzoeken233
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15