Als identificatie niet mogelijk is, contact
opnemen met een Service Partner of een
gekwalificeerde specialist.2.Bandenpech bij beschadigde band met het
Mobility System verhelpen.
Door het gebruik van een bandenafdichtmid‐
del, bijv. Mobility System, kan de RDC-wiele‐
lektronica worden beschadigd. Controleer in
dat geval de elektronica bij de eerstvolgende
gelegenheid en laat deze evt. vervangen.
Banden met noodloopeigenschappen
Maximale snelheid
Verder rijden met een beschadigde band is tot
max. 80 km/h mogelijk.
Verder rijden met een beschadigde band
Bij verder rijden met beschadigde banden:
1.Heftige rem- en stuurbewegingen vermij‐
den.2.Snelheid van 80 km/h niet meer overschrij‐
den.3.Bij de eerstvolgende gelegenheid de ban‐
denspanning in alle vier de banden contro‐
leren.
Is de bandenspanning in alle vier de ban‐
den in orde, dan is voor de bandenspan‐
ningscontrole waarschijnlijk geen reset uit‐
gevoerd. De reset dan uitvoeren.
Mogelijke afstand bij volledig bandenspan‐
ningsverlies:
De mogelijke afstand die met een beschadigde
band afgelegd kan worden, is afhankelijk van
de belading en de belasting van de auto tijdens
de rit.
Bij een gemiddelde voertuigbelading bedraagt
de mogelijke afstand ca. 80 km.
Bij een rit met beschadigde banden verande‐
ren de rijeigenschappen, de auto zal bijv. snel‐
ler uitbreken bij het remmen, de remweg wordt
langer of het stuurgedrag verandert. Pas de
rijstijl daaraan aan. Vermijd abrupte stuurbe‐
wegingen en het rijden over obstakels, zoals
stoepranden, gaten in de weg, etc.
Omdat de mogelijke afstand in belangrijke
mate afhangt van de belasting van de auto tij‐
dens de rit, kan deze afhankelijk van de snel‐
heid, de conditie van het wegdek, de buiten‐
temperatuur, de belading, etc. korter zijn, maar
ook langer wanneer er voorzichtig wordt gere‐
den.
WAARSCHUWING
Bij beschadigde banden met noodloopei‐
genschappen met een geringe bandenspan‐
ning of spanningsverlies veranderen de rij-ei‐
genschappen, bijv. verminderde
koersstabiliteit bij het remmen, langere rem‐
weg en een ander stuurgedrag. Er bestaat ge‐
vaar voor ongevallen.
Gematigd rijden en een snelheid van 80 km/h
niet overschrijden.◀
WAARSCHUWING
Als verder wordt gereden met banden‐
pech, kunnen met name zware aanhangwa‐
gens gaan slingeren. Er bestaat kans op een
ongeval of schade.
Bij het rijden met een aanhangwagen en ban‐
denpech een snelheid van 60 km/h niet over‐
schrijden.
Bij slingerbewegingen direct remmen en de
nodige stuurcorrecties zo voorzichtig mogelijk
uitvoeren.◀
Definitief einde van de band
Trillingen of harde geluiden tijdens het rijden
kunnen het definitieve einde van de band aan‐
kondigen.
Snelheid verminderen en stoppen. Er kunnen
stukjes band loskomen, wat tot een ongeval
zou kunnen leiden.
Niet doorrijden, maar contact opnemen met
een Service Partner of een gekwalificeerde
specialist.Seite 105VeiligheidBediening105
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Melding wanneer controle van de
bandenspanning vereist is
In de volgende situaties wordt een Check-
Control-melding aangegeven:▷Het systeem heeft de vervanging van een
wiel herkend, maar er is geen reset uitge‐
voerd.▷Het op spanning brengen werd niet vol‐
gens de voorschriften uitgevoerd.▷De bandenspanning is ten opzichte van de
laatste bevestiging gedaald.
In dit geval:
▷Bandenspanning regelmatig controleren
en zo nodig corrigeren.▷Bij het vervangen van een wiel een reset
van het systeem uitvoeren.
Grenzen van het systeem
Het systeem werkt niet correct wanneer geen
reset uitgevoerd werd, er wordt bijv. banden‐
pech gemeld ondanks een juiste bandenspan‐
ning.
De bandenspanning hangt af van de tempera‐
tuur van de band. Door een verhoging van de
bandentemperatuur, bijv. tijdens het rijden of
door zonnestraling, neemt ook de banden‐
spanning toe. De bandenspanning neemt af
wanneer de bandentemperatuur daalt. Hier‐
door kan bij sterk dalende temperaturen een
waarschuwing gegeven worden vanwege over‐
schrijding van de waarschuwingslimieten.
Ernstige, plotselinge beschadigingen van een
band van buitenaf kunnen door het systeem
niet vooraf worden aangekondigd.
Storing Geel waarschuwingslampje knippert en
brandt vervolgens continu. Er wordt
een Check-Control-melding weerge‐
geven. Er kan geen bandenpech of verlies van
bandenspanning herkend worden.
Weergave in de volgende situaties:
▷Wiel zonder RDC-elektronica is gemon‐
teerd: evt. laten controleren door een Ser‐
vice Partner of een gekwalificeerde specia‐
list.▷Storing: het systeem laten controleren
door een Service Partner of een gekwalifi‐
ceerde specialist.▷RDC kon de reset niet afsluiten. Reset van
het systeem opnieuw uitvoeren.▷Storing door installaties of apparaten met
dezelfde zendfrequentie: na verlaten van
het storingsgebied wordt het systeem au‐
tomatisch weer actief.
Bandenpechwaarschuwing
RPA
Principe
Het systeem herkent de bandenspanning aan
de hand van een toerentalvergelijking tussen
de afzonderlijke wielen tijdens het rijden.
Bij verlies aan bandenspanning verandert de
diameter en daardoor de draaisnelheid van het
betreffende wiel. Deze verandering wordt her‐
kend en als bandenpech gemeld.
Het systeem meet niet de daadwerkelijke ban‐
denspanning in de banden.
Voorwaarden voor een correcte
werking
Het systeem moet bij een correcte banden‐
spanning zijn geïnitialiseerd, anders is een be‐ trouwbare melding van een bandenpech niet
gewaarborgd. Na elke aanpassing van de ban‐
denspanning en elke keer na het verwisselen
van een band of wiel moet het systeem op‐
nieuw worden geïnitialiseerd.
Seite 106BedieningVeiligheid106
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Statusweergave
Op het Control Display kan de momentele sta‐
tus van de bandenpechwaarschuwing worden
weergegeven bijv. of de RPA actief is.1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Indicatie lekke band (RPA)"
De status wordt weergegeven.
Initialisatie
Met de initialisatie worden de ingestelde ban‐
denspanningen als referentie voor de herken‐
ning van een lekke band overgenomen. De ini‐
tialisatie wordt gestart door bevestiging van de spanning van de banden.
Bij het rijden met sneeuwkettingen het sys‐
teem niet initialiseren.
Op het Control Display:
1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Reset uitvoeren"4.Motor starten - niet wegrijden.5.Met "Reset uitvoeren" het initialiseren starten.6.Wegrijden.
Het afsluiten van de initialisatie gebeurt tijdens
het rijden, de rit kan te allen tijde worden on‐
derbroken.
Tijdens een volgende rit wordt de initialisatie
automatisch voortgezet.
Melding van bandenpech Geel waarschuwingslampje brandt. Er
wordt een Check-Control-melding
weergegeven.
Er is een lekke band of een band met een aan‐
zienlijk spanningsverlies aanwezig.
1.Snelheid verminderen en voorzichtig stop‐
pen. Heftige rem- en stuurbewegingen
vermijden.2.Controleer of de auto met normale banden
of banden met noodloopeigenschappen is
uitgerust.
Banden met noodloopeigenschappen, zie
pagina 185, zijn op de zijwand gekenmerkt
met een rond symbool met de letters RSC.
WAARSCHUWING
Een beschadigde normale band met een
geringe bandenspanning of spanningsverlies
heeft een negatieve invloed op de rijeigen‐
schappen, bijv. het stuur- en remgedrag. Ban‐
den met noodloopeigenschappen kunnen nog
een bepaalde stabiliteit instandhouden. Er be‐
staat gevaar voor ongevallen. Niet verder rijden
als de auto niet met banden met noodloopei‐
genschappen is uitgerust. De aanwijzingen
m.b.t. de banden met noodloopeigenschappen
en verder rijden met deze banden in acht ne‐
men.◀
Bij melding van bandenpech wordt evt. de dy‐
namische stabiliteitscontrole DSC ingescha‐
keld.
Grenzen van het systeem
Een natuurlijk, gelijkmatig spanningsverlies in
alle vier de banden wordt niet herkend.
Daarom de bandenspanning regelmatig con‐
troleren.
Ernstige, plotselinge beschadiging van een
band van buitenaf kan niet vooraf worden aan‐
gekondigd.
In de volgende situaties kan het systeem ver‐
traagd of onjuist werken:
▷Systeem is niet geïnitialiseerd.▷Rijden op besneeuwde of gladde wegen.▷Sportieve rijstijl: slip op de aangedreven
wielen, hoge dwarsversnelling.▷Rijden met sneeuwkettingen.Seite 107VeiligheidBediening107
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Het controlelampje op het
instrumentenpaneel
ECO PRO-bonusactieradius Aanpassing van de rijstijl maakt
een verlenging van de actiera‐
dius mogelijk.
Dit kan als bonusactieradius op
het instrumentenpaneel weer‐
gegeven worden.
De weergave van de actieradius bevat de bo‐
nusactieradius.
Na het tanken wordt de bonusactieradius auto‐
matisch gereset.
EfficiëntieweergaveHet controlelampje op het instrumentenpaneelWeergave op instrumentenpaneel met uitge‐
breide omvang
Een markering op de efficiëntieweergave infor‐
meert over de momentele rijstijl.
Markering in het bereik pijl 1: weergave voor
energieterugwinning door uitrollen of bij het
remmen.
Markering in het bereik pijl 2: weergave bij het
accelereren.
De efficiëntie van de rijstijl wordt door de kleur
van de balk weergegeven:▷Blauwe weergave: efficiënte rijstijl, zolang
de markering zich binnen het blauwe be‐
reik beweegt.▷Grijze weergave: rijstijl aanpassen, bijv.
door gas terugnemen.
De weergave wisselt naar blauw zodra alle
voorwaarden voor rijden met een optimaal ver‐
bruik zijn vervuld.
ECO PRO tip - Rijaanwijzing De pijl geeft aan, dat de rijstijl bijvoor‐
beeld door gas terugnemen gunstig
voor het verbruik kan worden aange‐
past.
Opmerking
De efficiëntieweergave en de ECO PRO tips op
het instrumentenpaneel worden weergegeven,
als de weergave ECO PRO geactiveerd is.
Weergave rijstijl en ECO PRO-tips activeren:
1."Instellingen"2."Info-display"3."ECO PRO info"
ECO PRO tip - Symbolen Er worden een extra symbool en een tekstaan‐
wijzing weergegeven.
SymboolMaatregelVoor het efficiënt rijden minder gas
geven of anticiperend vertragen.Snelheid tot geselecteerde ECO
PRO-snelheid reduceren.Seite 171Brandstof besparenRijtips171
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
SymboolMaatregelSteptronic versnellingsbak: van
M/S naar D schakelen.Steptronic versnellingsbak / Hand‐
geschakelde versnellingsbak:
schakelaanwijzingen opvolgen.Handgeschakelde versnellingsbak:
stationair inschakelen voor motor‐
stop.
Weergaven op het Control Display
EfficientDynamics Tijdens de rit kan informatie over verbruik en
techniek worden weergegeven.
1."Auto-info"2."EfficientDynamics"
Verbruiksgeschiedenis weergeven
Het gemiddelde verbruik kan binnen een in‐
stelbare periode worden weergegeven.
Verticale balken tonen het verbruik tijdens de
gekozen periode.
Ritonderbrekingen worden onder de balken
weergegeven op de tijdsas.
"Verbruiksgeschiedenis"
Periode verbruiksgeschiedenis
instellen
Symbool selecteren.
Verbruiksgeschiedenis resetten
1."Opties" oproepen.2."Verbruiksgesch. terugz."
EfficientDynamics-info weergeven De momentele werking kan worden weergege‐
ven.
"EfficientDynamics Info"
De volgende systemen worden weergegeven:
▷Automatische start-stop-functie.▷Energieterugwinning.▷Vermogen van de airconditioning.▷Uitrollen.
ECO PRO-tips weergeven
"ECO PRO tips"
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Anticipeerhulp
Principe
Het systeem helpt om brandstof te besparen
en bevordert een anticiperende rijstijl. Aan de
hand van de gegevens van het navigatiesys‐
teem kan het bepaalde naderende routege‐
deeltes vroegtijdig signaleren en de bestuur‐ der opmerkzaam op maken.
De gesignaleerde routegedeeltes zoals een
naderende bebouwde kom of afslag vereisen
snelheidsvermindering.
De aanwijzing wordt gegeven zelfs als het na‐
derende routegedeelte bij het rijden nog niet
kan worden waargenomen.
De aanwijzing wordt weergegeven totdat het
routegedeelte is bereikt.
Bij een aanwijzing kan de snelheid verbruiks‐
vriendelijk worden verminderd door het gas te‐
rug te nemen en de auto te laten uitrollen tot
het bereiken van het traject.
Voorwaarden voor een correcte
werking
Het systeem is afhankelijk van de actualiteit en
kwaliteit van de navigatiegegevens.
De navigatiegegevens kunnen worden geac‐
tualiseerd.
Seite 172RijtipsBrandstof besparen172
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Wielen en bandenUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Bandenspanning Informatie over veiligheid
De conditie van de banden en de bandenspan‐
ning zijn van invloed op:▷Levensduur van de banden.▷Rijveiligheid.▷Rijcomfort.
Bandenspanning controleren
WAARSCHUWING
Een band met een geringe bandenspan‐
ning of spanningsverlies heeft een negatieve
invloed op de rijeigenschappen, bijv. het stuur-
en remgedrag. Er bestaat gevaar voor ongeval‐
len. De bandenspanning regelmatig controle‐
ren en zo nodig corrigeren: minstens tweemaal
per maand en voor een lange rit.◀
Banden vertonen een natuurlijk, gelijkmatig
verlies van bandenspanning.
Banden worden warm tijdens het rijden en
door de stijgende bandtemperatuur stijgt ook
de bandenspanning. De gespecificeerde ban‐
denspanningen hebben betrekking op koude
banden of banden op omgevingstemperatuur.
Bandenspanning alleen met koude banden
controleren. D.w.z. na max. 2 km rijden of wan‐
neer de auto minstens 2 uur heeft stilgestaan.
Vulsystemen kunnen max. 0,1 bar te weinig af‐
beelden.
Bij indicatie bandenpech: na het op spanning
brengen van de band de indicatie van de ban‐
denpech opnieuw initialiseren.
Bij bandenspanningscontrole: na aanpassing
van de bandenspanning op een nieuwe waarde
een reset van de bandenspanningscontrole
uitvoeren.
Gegevens betreffende de
bandenspanning
De bandenspanningswaarden voor de door de
fabrikant voor het betreffende type auto als ge‐
schikt aangemerkte bandenmaten bevinden
zich op de portierstijl van het bestuurderspor‐
tier.
Als de snelheidsletter van de band niet te vin‐
den is, dan geldt de bandenspanning voor de
betreffende bandenmaat. De aangegeven
spanningswaarden gelden voor banden op
omgevingstemperatuur.
Bandenmaat
De spanningswaarden gelden voor de door de
fabrikant voor het betreffende type auto als ge‐
schikt aangemerkte bandenmaten en aanbe‐
volen bandenmerken.
Seite 182MobiliteitWielen en banden182
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Oververhitting van de motor,zie Koelvloeistoftempera‐
tuur 83
P Park Distance Control PDC 128
Parkeerassistent 135
Parkeerfunctie 56
Parkeerlicht 94
Parkeerrem 69
Parkeerwaarschuwing, zie PDC 128
Passagiersairbags, deactive‐ ring/activering 101
PDC Park Distance Con‐ trol 128
Pech, bandenpechwaarschu‐ wing RPA 106
Pech, vervangen van een wiel 207
Personal Profile 34
Personal Profile, profiel ex‐ porteren 35
Personal Profile, profiel im‐ porteren 35
Persoonlijke gegevens wis‐ sen 23
Persoonswaarschuwing met City-remfunctie 112
Plaats voor kinderen 59
Pleister, zie EHBO-tas 211
Portiersleutel, zie Afstands‐ bediening 32
Portierslot 37
Praktische tips voor het rij‐ den 158
Profiel, banden 183
Profile, zie Personal Pro‐ file 34
R Raapoliemethylester RME 181 Radio 6
Radiografische sleutel, zie Af‐ standsbediening 32
RDC bandenspanningscon‐ trole 103
Rechtsrijdend verkeer, instel‐ ling koplampen 97
Recycling 199
Regelsystemen, koersstabili‐ teit 120
Regensensor 71
Reiniging displays 220
Reinigingsmiddel voor vel‐ gen 219
Reinigingsvloeistof 73
Reis-boordcomputer 89
Reisdoelafstand 89
Remassistent 120
Remlicht, adaptief 118
Remlichten, dynamisch 118
Remmen, aanwijzingen 159
Remschijven inrijden 158
Remvoeringen inrijden 158
Reservewaarschuwing, zie Actieradius 83
Reservezekering 209
Reset, bandenspanningscon‐ trole RDC 104
Resetten, bandenspannings‐ controle RDC 104
Resterende actieradius 83
RES-toets, zie Snelheidsre‐ geling 126
Richtingaanwijzer, zie Knip‐ perlicht 70
Rijaanwijzing, ECO PRO 171
Rijaanwijzingen, alge‐ meen 158
Rijbaanbegrenzing, waar‐ schuwing 115
Rijbelevingsschakelaar 123
Rijmodus 123
Rijmodus ECO PRO 169
Rijprogramma configure‐ ren 124 Rijstabiliteitsregelsyste‐
men 120
Rijstijlanalyse 175
Rijtips 158
RME raapoliemethyles‐ ter 181
Roetdeeltjesfilter 159
Roetfilter 159
RON, benzinekwaliteit 180
Rondom de dakhemel 15
Rondom de middencon‐ sole 14
Rondom het stuurwiel 12
RPA bandenpechwaarschu‐ wing 106
RSC Runflat System Compo‐ nent, zie Banden met nood‐
loopeigenschappen 185
Rubber, verzorging 219
Rugleuning achterbank om‐ klappen, zie doorlaadsys‐
teem 149
Rugleuningbreedte 49
Rugleuningcontour, zie Len‐ densteun 49
Ruitbediening 43
Ruitensproeierinstallatie 71
Ruitensproeiermonden 72
Ruitensproeiers, ruiten 72
Ruitenwisserinstallatie 71
Ruitenwissers, zie Ruitenwis‐ serinstallatie 71
Ruitenwisser, uitgeklapte stand 72
Run Flat-banden 185
S
Schade, banden 183
Schakelaars, zie Bedienings‐ organen 12
Schakelaar voor rijdyna‐ miek 123
Schakeling, handmatige ver‐ snellingsbak 73 Seite 238OpzoekenAlles van A tot Z238
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15