
til de motorkap helemaal op: de
handeling wordt vergemakkelijkt door de
aanwezigheid van twee
gasschokabsorbeerders die hem in de
volledig open stand houden.
Kom nooit aan deze gasveren en begeleid
de motorkap tijdens het openen.
SLUITEN
22) 24)
Om dichterbij te komen verlaag de
motorkap tot op ongeveer 40 centimeter
van de motorruimte em laat het
vervolgens vallen. Controleer of de
motorkap volledig gesloten is en niet
alleen met de beveiliging is vergrendeld
door te proberen hem op te tillen. Als de
motorkap niet perfect gesloten is,
probeer dan niet erop te drukken maar
open hem opnieuw en herhaal de
handeling.
BELANGRIJK Controleer altijd of de
motorkap goed vergrendeld is om te
voorkomen dat deze tijdens het rijden
open gaat. Aangezien de motorkap
voorzien is van een dubbel
vergrendelingssysteem, aan elke kant
een, moet gecontroleerd worden of hij
aan beide kanten gesloten is.
BELANGRIJK
22)Verricht deze handelingen uitsluitend bij
stilstaande auto.
23)Gebruik beide handen om de motorkap
op te tillen. Controleer voordat de motorkap
wordt opgetild, of de armen van de
ruitenwissers wel tegen de ruit liggen en niet
in werking zijn, het voertuig stilstaat en de
handrem is aangetrokken.
24)Om veiligheidsredenen moet de
achterklep tijdens het rijden altijd goed
gesloten zijn. Controleer dus altijd of de
motorkap goed gesloten en vergrendeld is.
Mocht u tijdens het rijden merken dat de
motorkap niet goed vergrendeld is, stop dan
onmiddellijk en sluit de motorkap op de
correcte manier.
BAGAGERUIMTE
De ontgrendeling van de bagageruimte
gebeurt elektrisch en is uitgeschakeld
wanneer de auto rijdt.
OPENEN
Openen van buitenaf
Indien ontgrendeld kan de achterklep van
buitenaf geopend worden met de
elektrische openingsknop fig. 40 tussen
de plaatverlichting, tot de klik van het
ontgrendelen wordt gehoord of door het
tweemaal snel indrukken van de knop
op de afstandsbediening.
Openen van binnenuit
Waneer ontgrendeld, kan de achterklep
worden geopend vanuit de binnenkant
van het voertuig met behulp van de
openingsknop fig. 41 die zich onder het
dashboard bevindt (nabij de
3904196S0002EM
4004056S0005EM
37

Gele lampjes
Waarschuwingslampje Wat het betekent
STORING ABS
Wanneer het waarschuwingslampje in de stand ON wordt gezet, gaat dit lampje branden en het moet doven kort nadat
de motor is gestart.
Het lampje gaat branden om een storing van het ABS aan te geven. In dat geval blijft het remsysteem normaal werken,
maar met uitsluiting van het ABS-systeem.
Rijd zeer voorzichtig en neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STORING TPMS
Het lampje gaat branden wanneer er een storing in het TPMS wordt gedetecteerd. Als op een of meerdere wielen geen
sensoren zijn gemonteerd, verschijnt er een bericht op het display tot de oorspronkelijke condities zijn hersteld.
Rijd niet verder met een of meerdere lege banden, dit kan de bestuurbaarheid van de auto in gevaar brengen. Breng het
voertuig tot stilstand, voorkom bruusk remmen en sturen. Herstel onmiddellijk de correcte spanning van de banden met
behulp van de speciale bandenreparatiekit (zie de paragraaf "Een wiel repareren" in het hoofdstuk "Noodgevallen") en
neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Lage bandenspanning
Het waarschuwingslampje gaat branden om aan te geven dat de bandenspanning lager is dan de aanbevolen waarde
en/of dat de band langzaam spanning verliest. Onder deze omstandigheden kunnen de optimale levensduur van de
banden en het brandstofverbruik niet gegarandeerd worden.
In elke situatie waarin op het display het bericht "Raadpleeg instructieboek" wordt weergegeven, is het VERPLICHT om
de inhoud van de paragraaf "Wielen en velgen" in het hoofdstuk "Technische gegevens" te raadplegen, en moeten de
aanwijzingen die u daarin vindt strikt worden opgevolgd.
ESC-SYSTEEM
Wanneer de startinrichting in ON wordt gezet, gaat het lampje branden maar het moet doven zodra de motor is gestart.
Interventie ESC-systeem: Inwerkingtreding van het systeem wordt aangegeven door het knipperen van het
waarschuwingslampje: dit geeft aan dat de stabiliteit en de grip van de auto in kritieke toestand verkeren.
Storing ECS-systeem: Als het lampje niet dooft, of blijft branden terwijl de motor loopt, is er een storing in het
ESC-systeem aangetroffen.
Neem in dit soort gevallen zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Storing Hill Start Assist-systeem: het inschakelen van het waarschuwingslampje duidt op een storing in het Hill Start
Assist-systeem.
Neem in dit soort gevallen zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
52
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL

ACTIEVE
VEILIGHEIDSSYSTEMEN
Het voertuig kan voorzien zijn van de
volgende actieve
veiligheidsvoorzieningen:
ABS (antiblokkering van de wielen);
DTC (Regeling aandrijflijn);
ESC (Electronic Stability Control)
(Elektronische Stabiliteitsregeling);
TC (Traction Control) (Tractieregeling);
PBA (Hydraulic Brake Assist)
(Hydraulische remondersteuning);
HSA (Hill Starting Assist)
(Ondersteuning bij wegrijden op een
helling);
AST (Alfa™ Steering Torque);
ATV (Alfa™ Active Torque Vectoring).
Zie de volgende pagina's voor de
beschrijving van de werking van deze
systemen.
ABS (Anti-lock Braking System)
Dit systeem, dat deel uitmaakt van het
remsysteem, voorkomt het blokkeren of
slippen van een of meerdere wielen op
alle soorten wegdek en ongeacht de
kracht van de remwerking, zodat het
voertuig ook tijdens paniekremmen
onder controle gehouden kan worden en
de remweg wordt geoptimaliseerd.
Het systeem grijpt in tijdens het remmen
wanneer de wielen dreigen te blokkeren
tijdens paniekremmen of onder slechteadhesiecondities, waarbij blokkering
vaker kan voorkomen.
Het systeem verhoogt tevens de
controleerbaarheid en stabiliteit van het
voertuig wanneer op oppervlakken met
verschillende grip voor de wielen aan
rechter- en linkerzijde of in bochten
wordt geremd.
Het geheel wordt aangevuld met het
EBD-systeem (Electronic Braking Force
Distribution) dat voor de verdeling van de
remkracht tussen de voor- en de
achterwielen zorgt.
Inwerkingtreding van het systeem
De ABS uitgerust op dit voertuig is
voorzien van de "Brake-by-wire"-functie
(Remsysteem - IBS). Wanneer dit
systeem wordt de rempedaalbesturing
gegeven door het intrappen van het
rempedaal niet hydraulisch maar
elektronisch overgebracht, daarom is de
lichte pulsatie die gevoeld kon worden op
het pedaal bij het traditionele systeem,
niet langer voelbaar.
30) 31) 32) 33) 34) 35)
DTC-SYSTEEM (Regeling aandrijflijn)(indien aanwezig)
Sommige versies van dit voertuig zijn
uitgerust met een vierwielaandrijving
(AWD), geactiveerd op aanvraag, die u
een optimale rijmanier geven voor
ontelbare rijcondities enwegoppervlakken. Het systeem
reduceert slippen van de banden tot een
minimum, herverdeelt automatisch het
koppel naar de voorste en achterste
wielen, waar nodig.
Om brandstofbesparing tot een
maximum te verhogen, gaat het voertuig
met AWD automatisch over op
achtervierwielaandrijving (RWD)
wanneer de weg en de
milieuomstandigheden zodanig zijn dat
de banden daardoor niet gaan slippen.
Wanneer de weg en de
milieuomstandigheden betere tractie
vereisen, gaat het voertuig automatisch
in de AWD-modus.
36)
De rijmodus, RWD of AWD, wordt
getoond op het
instrumentenpaneeldisplay.
BELANGRIJK Als het storingssymbool
van het systeem inschakelt na het
starten van de motor of tijdens het rijden,
betekent dit dat het AWD-systeem niet
goed werkt. Het waarschuwingsbericht
activeert vaak, het wordt aanbevolen om
de onderhoudswerkzaamheden te
verrichten.
37)
68
VEILIGHEID

ESC-SYSTEEM (Electronic Stability
Control)
Het ESC-systeem verbetert de
richtingscontrole en stabiliteit van de
auto onder diverse rijomstandigheden.
Het ESC-systeem corrigeert het
onderstuur en overstuur van de auto door
de remkracht naar de juiste wielen te
sturen. Ook het door de motor geleverde
koppel kan verlaagd worden om de
controle over het voertuig te behouden.
Het ESC-systeem maakt gebruikt van de
in de auto gemonteerde sensoren om de
baan te bepalen die de bestuurder wil
volgen en vergelijkt deze met de
werkelijke baan van de auto. Wanneer de
werkelijke baan afwijkt van de gewenste
baan, grijpt het ESC-systeem in om het
overstuur of onderstuur van het voertuig
te corrigeren.
Overstuur: treedt op wanneer de auto
meer draait dan overeenkomstig de hoek
van het stuurwiel zou moeten.
Onderstuur: treedt op wanneer het
voertuig minder draait dan
overeenkomstig de hoek van het
stuurwiel zou moeten.
Inwerkingtreding van het systeem
De ingreep van het systeem wordt
aangegeven door het knipperen van het
lampje ESC op het instrumentenpaneel,om de bestuurder te waarschuwen dat de
stabiliteit en de grip van het voertuig
kritiek zijn.
38) 39) 40) 41) 42)
TC-SYSTEEM (Traction Control)
Het systeem grijpt automatisch in als één
of beide aandrijfwielen slippen, grip
verliezen op natte wegen (aquaplaning)
en bij het optrekken op glad, besneeuwd
of met ijzel bedekt wegdek. Afhankelijk
van de slipomstandigheden kunnen twee
verschillende regelsystemen worden
geactiveerd:
als beide aangedreven wielen
doorslippen, grijpt het ASR-systeem in
door het door de motor doorgegeven
vermogen te reduceren;
als slechts één aangedreven wiel slipt,
wordt de BLD-functie (Brake Limited
Differential) geactiveerd, waardoor het
wiel dat slipt automatisch afgeremd
wordt (de werking van een
zelfblokkerend differentieel wordt
gesimuleerd). Hierdoor wordt het
motorkoppel dat overgebracht wordt op
het wiel dat niet slipt verhoogt.
Inwerkingtreding van het systeem
De ingreep van het systeem wordt
aangegeven door het knipperen van het
lampje ESC op het instrumentenpaneel,
om de bestuurder te waarschuwen dat de
stabiliteit en de grip van het voertuig
kritiek zijn.
43) 44) 45) 46) 47)
PBA-SYSTEEM (Panic Brake Assist)
Het PBA-systeem is ontworpen om het
remvermogen van het voertuig tijdens
noodremmen te verbeteren.
Het systeem detecteert het
noodremmen door de snelheid en de
kracht waarmee het rempedaal wordt
ingetrapt te controleren en past
vervolgens de optimale remdruk toe. Dit
kan de remweg verkorten en dus vormt
het PBA-systeem een aanvulling op het
ABS.
Er wordt maximale assistentie van het
PBA-systeem verkregen als het
rempedaal zeer snel wordt ingetrapt.
Tevens moet het rempedaal continu, dus
niet intermitterend, ingetrapt worden
tijdens het remmen, om zo veel mogelijk
uit het systeem te halen. Verminder niet
de druk op het rempedaal zolang geremd
moet worden.
Het PBA-systeem wordt uitgeschakeld
wanneer het rempedaal wordt losgelaten.
48) 49) 50)
HSA-SYSTEEM (Hill Start Assist)
(Ondersteuning bij wegrijden op een
helling)
Dit systeem is een integraal onderdeel
van het ESC-systeem en assisteert de
bestuurder bij het wegrijden op hellingen
in de volgende gevallen:
69

op een helling- als het voertuig auto
stilstaat op een weg met een
hellingsgraad van meer dan 5% met
draaiende motor, ingetrapt rempedaal en
de versnellingsbak in de vrijstand of met
ingeschakelde versnelling (andere dan
achteruit);
op een afdaling: als het voertuig
stilstaat op een weg met een
hellingspercentage van meer dan 5% met
draaiende motor, ingetrapt rempedaal en
de versnellingsbak in de achteruit
geschakeld.
Tijdens het wegrijden houdt de
regeleenheid van het ESC-systeem de
wielen geremd, totdat het nodige
motorkoppel is bereikt om te kunnen
wegrijden, of in ieder geval maximaal
2 seconden, zodat de bestuurder de tijd
heeft om de rechtervoet van het
rempedaal naar het gaspedaal te
verplaatsen.
Als na twee seconden niet wordt
weggereden, wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld en wordt de
remdruk geleidelijk gereduceerd. Tijdens
deze fase kan een typisch mechanisch
remgeluid gehoord worden, wat aangeeft
dat de auto zich begint te verplaatsen.
51) 52)
AST-SYSTEEM (Alfa™ Steering Torque);
53)
De AST-functie gebruikt de integratie
van het ESC-systeem in de elektrische
stuurbekrachtiging om het
veiligheidsniveau van het hele voertuig te
verhogen.
In kritieke situaties (remmen in
verschillende gripomstandigheden),
regelt het ESC-systeem via de
AST-functie de besturing om een
aanvullende koppelverdeling te
implementeren op het stuurwiel, om de
bestuurder de meest correcte
manoeuvre voor te stellen.
De gecoördineerde actie van de remmen
en de stuurinrichting verhoogt het gevoel
van veiligheid en controle over het
voertuig.
ATV-SYSTEEM (Alfa™ Active Torque
Vectoring).
De dynamische rijcontrole wordt gebruikt
om het aandrijfkoppel tussen de wielen
van dezelfde as te optimaliseren en te
balanceren. Het ATV-systeem verbetert
de grip in bochten en stuurt meer
aandrijfkoppel naar het externe wiel.
Hierdoor rijdt het externe wiel in een
bocht meer dan de interne wielen en
draait daardoor sneller, stuurt een
hogere druk naar het externe achterwiel
en zorgt er zo voor dat de auto stabielerwordt en niet hoeft te lijden onder een
fenomeen met de naam "onderstuur".
Onderstuur treedt op wanneer tijdens
een bocht een auto ertoe neigt het
ingestelde traject te verbreden. In die
situatie wordt de laterale acceleratie
waaraan de auto is onderworpen hoger
dan de grip van de banden, die de auto
niet in het door de bestuurder ingestelde
traject kunnen houden via de stuurhoek
bepaald door het draaien aan het stuur.
BELANGRIJK
30)Een inrijperiode van ongeveer 500 km
(310 mijl) is vereist om het beste uit het
remsysteem te halen: vermijd tijdens deze
periode bruusk, herhaaldelijk of langdurig
remmen.
31)Als het ABS-systeem ingrijpt, dan
betekent dit dat de limiet van de grip van de
banden op het wegdek is bereikt: verlaag de
snelheid en pas deze aan de beschikbare
grip aan.
32)Het ABS kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
33)Het ABS kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of aquaplaning.
34)De capaciteiten van het ABS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen in
gevaar komt.
70
VEILIGHEID

35)Voor een goede werking van het ABS
moeten de banden van alle wielen van
hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie
verkeren en vooral van het voorgeschreven
type en maat zijn.
36)Er kan een korte vertraging zijn bij het
schuiven naar de AWD modus nadat er een
band geslipt is.
37)Wanneer een storingssymbool van het
DTC-systeem verschijnt, moet de bestuurder
zich bewust zijn van de andere rijreactie en
daarom snelheid minderen. Het symbool
waarschuwt de bestuurder niet in
gebieden te rijden waar vierwielaandrijving
vereist is en ook niet op met sneeuw bedekte
wegen.
38)Het ESC kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
39)Het ESC-systeem kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of aquaplaning.
40)De capaciteiten van het ESC-systeem
mogen nooit op onverantwoorde en
gevaarlijke wijze worden uitgetest,
waardoor de persoonlijke veiligheid en die
van anderen in gevaar komt.
41)Voor de goede werking van het
ESC-systeem moeten de banden van alle
wielen van hetzelfde merk zijn, in perfecte
conditie verkeren en vooral van het
voorgeschreven type en maat zijn.
42)Neem nooit onnodige risico's en risico's
waarvoor geen garantie is, ook al is het
voertuig voorzien van het ESC-systeem. Uw
rijstijl moet altijd aangepast zijn aan de
conditie van het wegdek, het zicht en het
verkeer. De bestuurder is in elk geval
verantwoordelijk voor een veilige rijstijl.43)Voor de goede werking van het
TC-systeem moeten de banden van alle
wielen van hetzelfde merk zijn, in perfecte
conditie verkeren en vooral van het
voorgeschreven type en maat zijn.
44)Neem nooit onnodige risico's of risico's
die niet binnen de garantie vallen, ook al is
het voertuig voorzien van het TC-systeem.
Uw rijstijl moet altijd aangepast zijn aan de
conditie van het wegdek, het zicht en het
verkeer. De bestuurder is in elk geval
verantwoordelijk voor een veilige rijstijl.
45)Het TC-systeem kan niet de door het
wegdek geboden grip boven de limieten van
de natuurkundige wetten laten toenemen.
46)Het TC-systeem kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of aquaplaning.
47)De capaciteiten van het TC mogen nooit
op onverantwoorde en gevaarlijke wijze
worden uitgetest, waardoor de persoonlijke
veiligheid en die van anderen in gevaar komt.
48)Het PBA-systeem kan niet de door het
wegdek geboden grip boven de limieten van
de natuurkundige wetten laten toenemen.
49)Het PBA-systeem kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of aquaplaning.
50)De capaciteiten van het PBA-systeem
mogen nooit op onverantwoorde en
gevaarlijke wijze worden uitgetest,
waardoor de veiligheid van de bestuurder, de
overige inzittenden van het voertuig en
andere weggebruikers in gevaar komt.51)Het HSA-systeem is geen parkeerrem;
laat het voertuig dus nooit achter zonder de
elektrische parkeerrem te hebben
aangetrokken, de motor te hebben
uitgeschakeld en de eerste versnelling te
hebben ingeschakeld, zodat de geparkeerde
auto in veilige omstandigheden verkeert.
52)Er kunnen situaties op kleine hellingen
(minder dan 8%) voorkomen waarin, bij
beladen voertuig, het Hill Start
Assist-systeem niet in werking treedt en de
auto zich iets naar achteren verplaatst,
waardoor het risico op een botsing met een
ander voertuig of voorwerp toeneemt. De
bestuurder is in elk geval verantwoordelijk
voor een veilige rijstijl.
53)Het DST-systeem is een hulp voor bij het
rijden en ontheft de bestuurder niet van de
verantwoordelijkheid om het voertuig te
besturen.
71

zitten. Afhankelijk van de eigenschappen
van de gebruikte kinderzitjes, wordt
geadviseerd om kinderzitjes zo lang
mogelijk tegen de rijrichting in te
monteren (tot het kind minstens 3–4 jaar
oud is), omdat die stand bij een ongeval
de meeste bescherming biedt.
De keuze van het meest geschikte
kinderzitje is afhankelijk van het gewicht
en de lengte van het kind. Er zijn
verschillende types kinderzitjes, die aan
het voertuig bevestigd kunnen worden
met behulp van de veiligheidsgordels of
met de ISOFIX/i-Size
bevestigingspunten.
Het wordt geadviseerd altijd het voor het
kind meest geschikte kinderzitje te
kiezen; raadpleeg daarom altijd de
Gebruiksaanwijzing die bij het kinderzitje
geleverd is, om er zeker van te zijn dat dit
het juiste type is voor de kinderen
waarvoor het is bedoeld.In Europa vallen de eigenschappen van
kinderzitjes onder de norm ECE-R44, die
ze in vijf gewichtsgroepen indeelt:
Groep Gewichtsgroep
Groep 0 tot 10 kg
Groep 0+ tot 13 kg
Groep
1 9-18 kg
Groep 2 15-25 kg
Groep 3 22 - 36 kg
De ECE-R44 norm werd recent aangevuld
met de ECE R-129 norm, waarin de
eigenschappen van de nieuwe i-Size
kinderzitjes gedefinieerd zijn (zie de
paragraaf "Geschiktheid van
passagiersstoelen voor gebruik van
i-Size kinderzitje" voor nadere
informatie).
Alle beveiligingssystemen moeten
voorzien zijn van de
typegoedkeuringsgegevens en het
keurmerk op een label dat stevig
bevestigd moet zijn op het kinderzitje en
dat absoluut niet verwijderd mag worden.
In het Lineaccessori-assortiment zijn
kinderzitjes voor elke gewichtsgroep
opgenomen. Het gebruik van deze
kinderzitjes wordt ten zeerste
aanbevolen, omdat ze speciaal voor Alfa
Romeo voertuigen ontworpen zijn.
KINDERZITJE MONTEREN MET DE
VEILIGHEIDSGORDELS
De Universele kinderzitjes die
gemonteerd worden met de
veiligheidsgordels zijn alleen
goedgekeurd op basis van de ECE
R44 norm en zijn ingedeeld in
verschillende gewichtsgroepen.
77) 78) 79) 80)
BELANGRIJK De afbeeldingen zijn
indicatief en dienen slechts ter illustratie
van de montage. Monteer het kinderzitje
overeenkomstig de aanwijzingen, die
bijgesloten moeten zijn.
Groep 0 en 0+
Baby's met een gewicht van tot 13 kg
moeten in kinderzitjes worden vervoerd
die tegen de rijrichting in worden
geplaatst, zoals afgebeeld in fig. 84;
hierbij wordt het achterhoofd gesteund
en wordt bij abrupte vertragingen de nek
niet belast.
88
VEILIGHEID

146)Rijd nooit met een leeg
ruitensproeiervloeistofreservoir:
ruitensproeiers zijn van fundamenteel
belang voor een goed zicht. Herhaaldelijke
werking van het systeem zonder vloeistof
kan leiden tot schade aan of snelle
verslechtering van sommige
systeemcomponenten.
147)Sommige in de handel verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn ontvlambaar.
De motorruimte omvat warme onderdelen
die bij contact met de vloeistof brand kunnen
veroorzaken.
148)Accuvloeistof is giftig en corrosief.
Vermijd contact met huid en ogen. Houd
open vuur en vonkvormende apparaten uit
de buurt van de accu: brand- en
explosiegevaar.
149)Als de accu met onvoldoende vloeistof
werkt, kan dit de accu onherstelbaar
beschadigen en een explosie veroorzaken.
150)Als de auto langdurig gestald moet
worden bij zeer lage temperaturen, verwijder
dan de accu en breng deze naar een
verwarmde plek, om bevriezing te
voorkomen.
151)Bij werkzaamheden aan de accu of in
de buurt van de accu, moeten de ogen altijd
met een speciale bril beschermd worden.
BELANGRIJK
55)Let erop dat de verschillende types
vloeistoffen tijdens het bijvullen niet
verwisseld worden: ze mogen absoluut niet
onderling gemengd worden! Bijvullen met een
ongeschikte vloeistof kan leiden tot ernstige
schade aan het voertuig.56)Het olieniveau mag nooit boven het
MAX-teken komen.
57)Vul geen olie bij met andere kenmerken
dan de olie waarmee de motor is gevuld.
58)Gebruik voor het bijvullen hetzelfde type
vloeistof als het type dat al in het reservoir
van het motorkoelsysteem zit. De vloeistof
mag niet gemengd worden met andere types
antivriesvloeistoffen. Als er toch bijgevuld is
met een ongeschikt product, start dan in
geen geval de motor en neem contact op met
het Alfa Romeo Servicenetwerk.
59)Als u de accu moet loskoppelen of
verwijderen, sluit de achterklep dan niet. Om
onbedoelde sluiting te voorkomen, wordt
aanbevolen een obstakel (bijv. een doek) op
het slot te leggen zodat de achterklep niet
gesloten kan worden.
BELANGRIJK
4)De gebruikte motorolie en oliefilters
bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het
milieu. Het verdient aanbeveling de olie en de
filters te laten vervangen door het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
5)Gebruikte versnellingsbakolie bevat
stoffen die schadelijk zijn voor het milieu.
Men adviseert om voor het vervangen van de
olie contact op te nemen met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
6)Accu’s bevatten stoffen die zeer
gevaarlijk zijn voor het milieu. Neem voor
vervanging van de accu contact op met het
Alfa Romeo Servicenetwerk.
ACCU OPLADEN
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
152) 153)
BELANGRIJK Alvorens het oplaadtoestel
te gebruiken, zorg ervoor dat het
geschikt is voor de geïnstalleerde accu,
met constant voltage (onder de 14.8 V)
en laag ampère (maximum 15 A).
BELANGRIJK Laad de accu op in een goed
geventileerde omgeving.
BELANGRIJK Laad of herlaad nooit een
bevroren accu: deze kan ontploffen
vanwege de stikstof dat besloten zit in
de ijskristallen.
BELANGRIJK
Op alle tijden tijdens het
opladen of heropladen van de accu, ervoor
zorgen dat vonken of open vuur voldoende
ver van de accu wordt gehouden.
BELANGRIJK Alvorens op te laden
apparatuur te gebruiken of de lading van
de accu te behouden, volg zorgvuldig de
aanwijzingen meegeleverd met het
apparaat om deze veilig en op de juiste
manier aan te sluiten op de accu.
U kunt de accu opladen zonder de
bedrading van het elektrische systeem
van het voertuig af te sluiten.
Om bij de batterij te komen, het
toegangspaneel in de bagageruimte
verwijderen fig. 149;
153