VEILIGHEIDS-
GORDELS
GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
De veiligheidsgordel moet omgelegd
worden terwijl men goed rechtop, met
de rug tegen de rugleuning zit. Pak, om
de gordel om te leggen, de gesp A
fig. 65 en steek deze in de sluiting B,
totdat de klik van het vergrendelen
wordt gehoord.
Als tijdens het uittrekken de gordel
blokkeert, laat hem dan een stukje
teruglopen en trek hem vervolgens
langzaam uit.
Druk, om de gordel los te maken, op
knop C en begeleid de gordel tijdens
het teruglopen met de hand, zodat hij
niet draait.
64)
De oprolautomaat kan blokkeren als de
auto op een steile helling staat: dit isnormaal. Bovendien blokkeert de
oprolautomaat als de gordel snel word
uitgetrokken of bij hard remmen,
botsingen en bij bochten die op hoge
snelheid worden genomen.
Alfa Romeo adviseert: aangezien de
veiligheidsgordel optimale bescherming
kan bieden als hij in het gebied van de
buik strak tegen het lichaam ligt, wordt
geadviseerd het dwarse gedeelte van
de gordel naar boven te trekken,
waarbij erop gelet moet worden dat hij
niet gedraaid wordt.
ALGEMENE
WAARSCHUWINGEN
VOOR HET GEBRUIK VAN
DE
VEILIGHEIDSGORDELS
Houd u aan de geldende plaatselijke
wetten met betrekking tot het gebruik
van veiligheidsgordels (en verzeker u
ervan dat alle passagiers dat doen. Leg
de veiligheidsgordel altijd om alvorens
weg te rijden.
Ook zwangere vrouwen moeten de
veiligheidsgordel omleggen: voor
zwangere vrouwen en het ongeboren
kind wordt het risico op verwondingen
bij een ongeval fors ingeperkt als de
gordel wordt gedragen.
Natuurlijk moeten zwangere vrouwen
wel het onderste deel van de gordel
lager omleggen, zodat de gordel over
het bekken en onder de buik komt
fig. 66.Zorg dat de gordelband nooit gedraaid
is. Het bovenste gordelgedeelte moet
over de schouder en schuin over de
borst liggen. Het onderste
gordelgedeelte moet over het bekken
fig. 67 en dus niet over de buik van de
inzittende liggen. Steek nooit
voorwerpen (wasknijpers, klemmen
enz.) tussen de gordel en het lichaam
van de inzittende.
65)65A0L0050
66A0L0052
67A0L005391
g
STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart" van
het voertuig: dan kunt u zien hoe u het
potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort en
de portefeuille niet vergeten worden.MOTOR STARTEN...........104
PARKEREN................105
GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGSBAK..........105
BRANDSTOFBESPARING......111
WINTERBANDEN............112
SNEEUWKETTINGEN.........112
LANGDURIGE STILSTAND VAN DE
AUTO...................113
103
g
BRANDSTOFBESPARING
Alfa Romeo heeft het voertuig
ontworpen en gebouwd met gebruik
van technologieën, materialen en
voorzieningen om negatieve invloed op
het milieu te kunnen beperken. Hier
volgen enkele suggesties om nog meer
bij te dragen aan milieubescherming.
ALGEMENE
OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Laat controles en afstellingen uitvoeren
in overeenstemming met het
“Geprogrammeerd
Onderhoudsschema“.
Banden
Controleer minstens één keer per
maand de bandenspanning: als de
spanning te laag is, wordt de weerstand
groter en neemt het brandstofverbruik
toe.
Klimaatregelsysteem
Het gebruik van de klimaatregeling doet
het brandstofverbruik toenemen.
Gebruik wanneer de buitentemperatuur
het toelaat bij voorkeur alleen het
ventilatiesysteem.
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor niet warmdraaien bij
stilstaande auto, noch met stationair
toerental noch met een hoog toerental:
zo warmt de motor veel langzamer open nemen het verbruik en de uitstoot
van uitlaatgassen toe. Het is beter om
meteen rustig weg te rijden en hoge
toerentallen te vermijden: op deze
manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in wanneer u
stilstaat voor een stoplicht of voordat de
motor wordt afgezet. Deze handeling is
volstrekt nutteloos en verhoogt het
brandstofverbruik en de vervuiling.
Keuze van de versnellingen
Snel accelereren in een lage versnelling
verhoogt het brandstofverbruik.
Ook het oneigenlijk gebruik van een
hoge versnelling doet het verbruik en de
uitstoot van schadelijke uitlaatgassen
toenemen en veroorzaakt motorslijtage.
Topsnelheid
Bij een hogere snelheid neemt het
brandstofverbruik fors toe. Rijd dus
zoveel mogelijk met een constante
snelheid, vermijd overbodig remmen en
optrekken. Dit kost alleen brandstof en
verhoogt tevens de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Acceleratie
Bruusk optrekken kost veel brandstof
en verhoogt de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen: vermijd frequente en
sterke acceleraties.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud
starten kan de motor niet de optimale
bedrijfstemperatuur bereiken.
Hierdoor neemt zowel het
brandstofverbruik (van +15% tot +30%
in stadsverkeer) als de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen toe.
Verkeerssituatie en conditie van het
wegdek
Op drukke wegen, bijvoorbeeld bij
filerijden waarbij vooral lage
versnellingen worden gebruikt, of in de
stad waar zich veel verkeerslichten
bevinden, zal het brandstofverbruik
aanmerkelijk hoger zijn.
Stilstaan in het verkeer
Bij langdurig stilstaan (bijv.
spoorwegovergangen) is het raadzaam
de motor af te zetten.
111
g
WINTERBANDEN
De winterbanden moeten dezelfde
maat hebben als de standaard
geleverde banden: het speciale Alfa
Romeo Servicepunt staat u bij om de
meest geschikte band te kiezen.
Gebruik winterbanden alleen in geval
van ijs of sneeuw op de wegen. In deze
omstandigheden wordt geadviseerd de
modus "All Weather" van het Alfa
DNA-systeem te selecteren.
Voor het type band, de
bandenspanning en de specificaties
van de winterbanden, de aanwijzingen
gegeven in de paragraaf “Wielen” in het
hoofdstuk “Technische gegevens”
opvolgen.
90)
De prestaties van deze banden op
oppervlakken met weinig grip zijn
aanmerkelijk minder wanneer de
profieldiepte minder is dan 4 mm. In dat
geval moeten ze vervangen worden.
Door hun specifieke eigenschappen zijn
de prestaties van winterbanden onder
normale weersomstandigheden of
wanneer lang op droog asfalt of de
snelweg wordt gereden, lager dan die
van de standaard gemonteerde
banden. Beperk het gebruik van
winterbanden daarom uitsluitend tot de
omstandigheden waarvoor ze zijn
goedgekeurd.
BELANGRIJK: Als winterbanden
worden gebruikt met een maximum
toegestane snelheid die lager is dan de
topsnelheid van de auto (plus eenmarge van 5%), dan moet in het
interieur een duidelijk zichtbaar
waarschuwingsplaatje worden geplaatst
met de maximum toegestane snelheid
wanneer met winterbanden wordt
gereden (conform de EU-richtlijnen).
Alle vier de banden moeten van
hetzelfde merk zijn om grotere veiligheid
te garanderen tijdens het rijden en
remmen en de reactie van het voertuig
alerter te maken. Het wordt afgeraden
de draairichting van de banden om te
draaien.
Zie het deel "Opheffen van de auto" in
het hoofdstuk "In een noodgeval" voor
nadere details over het op de juiste
wijze opheffen van de auto.
BELANGRIJK
90)De maximumsnelheid voor
winterbanden met de indicatie “Q” is
160 km/h; 190 km/h voor winterbanden
met de indicatie “T” en 210 km/h voor
winterbanden met de indicatie"H". De
snelheidsbeperkingen moeten echter altijd
worden gerespecteerd.
SNEEUWKETTINGEN
Sneeuwkettingen met smalle schakels
die maximaal 7 mm buiten het
bandprofiel uitsteken kunnen
gemonteerd worden op 235/40 R18
achterbanden.
Het gebruik van sneeuwkettingen moet
aan de plaatselijke voorschriften
voldoen. Sneeuwkettingen mogen
alleen op de banden van de
achterwielen (aandrijfwielen)
gemonteerd worden. Op 19"-banden
kunnen geen kettingen gemonteerd
worden.
Controleer de spanning van de
sneeuwkettingen na enkele tientallen
meters rijden.
11)
BELANGRIJK Er kunnen geen
sneeuwkettingen op het
noodreservewiel gemonteerd worden
(bij bepaalde versies/markten).
BELANGRIJK
11)Beperk uw snelheid wanneer er
sneeuwkettingen gemonteerd zijn;
overschrijd de 50 km/h (of het equivalent in
mijlen) niet. Vermijd putdeksels, rijd niet
over treden of trottoirs en rijd geen lange
afstanden over wegen zonder sneeuw, om
beschadigingen aan zowel het voertuig als
het wegoppervlak te voorkomen.
112
STARTEN EN RIJDEN
g
LANGDURIGE
STILSTAND VAN DE
AUTO
Tref de volgende voorzorgsmaatregelen
als het voertuig langer dan een maand
niet gebruikt zal worden:
zet de auto in een overdekte, droge
en indien mogelijk goed geventileerde
ruimte en zet de ruiten iets open;
controleer of de handrem niet is
aangetrokken;
koppel de minpool van de accu los
en controleer de laadtoestand.
Gedurende de stilstand moet deze
controle iedere drie maanden worden
herhaald. Voor optimaal behoud van de
acculading wordt geadviseerd een
acculader te gebruiken (voor bepaalde
versies/markten, of als alternatief
verkrijgbaar bij Lineaccessori). Zie het
bijgevoegde supplement voor meer
details over de werking;
als de accu niet van de elektrische
installatie wordt losgekoppeld,
controleer dan elke maand de lading;
maak de met lak gespoten delen
schoon en behandel ze met een
beschermende was;
bestrooi de wisserrubbers van de
voorruitwissers met talkpoeder en laat
ze los van de ruit staan (zie voor de
correcte procedure de paragraaf
"Ruitenwissers" in het hoofdstuk
"Onderhoud en zorg");
dek de auto af met een doek of een
geperforeerde kunststof hoes. Gebruik
geen dichte plastic hoezen, omdat het
op de carrosserie aanwezige vocht dan
niet kan verdampen;
pomp de banden 0,5 bar boven de
voorgeschreven spanning op en
controleer de spanning met regelmatige
tussenpozen;
tap het koelsysteem van de motor
niet af;
laat, elke keer dat de auto twee
weken of langer niet gebruikt wordt, de
airco ongeveer 5 minuten werken,
ingesteld op de buitenlucht en met de
ventilator in de maximumstand, terwijl
de motor stationair draait; deze
handeling zal voor de juiste smering
zorgen om de mogelijkheid van
beschadiging van de compressor tot
een minimum te beperken wanneer het
systeem weer in werking wordt gesteld;
zorg ervoor dat de luchtinlaat direct
onder de voorruit niet wordt belemmerd
door bladeren of andere vreemde
voorwerpen; eventuele bladeren in de
luchtinlaat kunnen de luchtstroom
beperken en, als ze in het reservoir
terechtkomen, de afvoer van water
verhinderen. Zorg er tijdens de
wintermaanden voor dat de luchtinlaat
niet wordt verstopt door ijs, modder of
sneeuw.BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens één minuut alvorens de
elektrische voeding naar de accu los te
koppelen. Wanneer de elektrische
voeding naar de accu weer wordt
aangesloten, controleren of de
contactsleutel in de stand STOP staat
en of het bestuurdersportier gesloten is.
113
g
BELANGRIJK
101)Het ruimtebesparende reservewiel
(voor bepaalde versies/markten) is specifiek
voor de auto; monteer het niet op andere
auto’s en monteer ook geen
ruimtebesparende reservewielen afkomstig
van andere auto’s. Gebruik het
ruimtebesparende reservewiel alleen in
noodgevallen. Gebruik het nooit langer dan
strikt noodzakelijk en rijd nooit harder dan
80 km/h. Op het noodreservewiel is een
oranje sticker aangebracht waarop de
belangrijkste waarschuwingen over het
gebruik en de betreffende beperkingen zijn
vermeld. Deze sticker mag nooit verwijderd
of afgedekt worden. Op de sticker staan de
volgende aanwijzingen in vier talen:
“Waarschuwing! Alleen voor tijdelijk
gebruik! max. 80 km/h! Vervang het
noodreservewiel zo snel mogelijk door het
standaard wiel. Dek deze aanwijzingen niet
af."
102)Waarschuw de andere weggebruikers
voor de stilstaande auto conform de
plaatselijke wettelijke voorschriften:
alarmknipperlichten, gevarendriehoek enz.
Alle inzittenden moeten de auto verlaten,
vooral als de auto zwaar beladen is.
Passagiers moeten op een veilige afstand
van het verkeer wachten terwijl het wiel
wordt verwisseld. Blokkeer de wielen met
blokken of andere geschikte voorwerpen
als de auto op een helling of een slecht
wegdek stilstaat.103)Een gemonteerd noodreservewiel
wijzigt de rijeigenschappen van de auto.
Vermijd bruusk optrekken en remmen,
scherpe stuurbewegingen en snelle
bochten. De totale levensduur van het
ruimtebesparende reservewiel is ongeveer
3000 km. Hierna moet de band vervangen
worden door een nieuw exemplaar van
hetzelfde type. Monteer nooit een
standaard band op de velg van een
ruimtebesparend reservewiel. Zorg ervoor
dat het verwisselde wiel zo snel mogelijk
wordt gerepareerd en gemonteerd. Het
gebruik van twee of meer
ruimtebesparende reservewielen is
verboden. Smeer de schroefdraad van de
wielbouten niet met vet alvorens het wiel te
monteren: de bouten zouden los kunnen
raken.104)De krik is een gereedschap dat
ontwikkeld en ontworpen is voor het
vervangen van een wiel, als een band lek of
beschadigd raakt, op het voertuig waarbij
de krik is geleverd of bij voertuigen van
hetzelfde model. Elk ander gebruik, bijv. om
andere modellen voertuigen of andere
dingen op te krikken, is ten strengste
verboden. Gebruik hem nooit voor
onderhoud of reparaties onder het voertuig
of om winterbanden te verwisselen voor
zomerbanden of andersom. Ga nooit onder
een opgekrikt voertuig liggen. Indien er
werkzaamheden onder het voertuig nodig
zijn, contact opnemen met het Alfa Romeo
Servicenetwerk. Onjuiste plaatsing van de
krik kan er toe leiden dat het voertuig eraf
valt: gebruik hem alleen op de aangegeven
plaatsen. Gebruik de krik niet voor
zwaardere lasten dan is aangegeven op
het plaatje op de krik. Start de motor nooit
wanneer het voertuig opgekrikt is. Als het
voertuig meer dan noodzakelijk is
opgekrikt, kan alles onstabieler worden,
met het risico dat het voertuig met een
harde klap omlaag komt. Dus, hef het
voertuig slechts zo hoog op als nodig is om
de zone van het reservewiel te kunnen
bereiken.
105)Op het noodreservewiel kunnen geen
sneeuwkettingen gemonteerd worden.
122
NOODGEVALLEN
g
PERIODIEKE
CONTROLES
Elke 1.000 km of vóór een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
niveau motorkoelvloeistof;
remvloeistof;
ruitensproeiervloeistof;
conditie en spanning banden;
werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
etc.);
werking ruitenwisser/-
sproeiersysteem en stand/slijtage van
wisserblad.
Elke 3.000 km controleren en eventueel
bijvullen: motorolieniveau.
INTENSIEF GEBRUIK
VAN DE AUTO
Als vooral een intensief gebruik van de
auto wordt gemaakt, zoals:
als de auto gebruikt wordt in
veeleisende omstandigheden, bijv. op
het circuit;
het rijden op stoffige wegen;
talrijke korte ritten (minder dan
7-8 km) en bij buitentemperaturen
onder het vriespunt;
de motor vaak stationair draait of
lange afstanden worden gereden bij
lage snelheden of als de auto lang niet
wordt gebruikt;
dienen de volgende controles vaker te
worden uitgevoerd dan aangegeven in
het Geprogrammeerd
onderhoudsschema:
remblokken van schijfremmen
voor/achter op conditie en slijtage
controleren;
sloten van achterklep op vervuiling
controleren en mechanismen smeren;
visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat, brandstof-
en remsysteem) en rubber elementen
(stofkappen - hoezen - bussen enz.);
laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
conditie van aandrijfriemen van
hulporganen visueel controleren;
motorolie en oliefilter controleren enzo nodig vervangen;
luchtfilter controleren en zo nodig
vervangen.
Gebruik van de auto op het circuit moet
beschouwd worden als een
uitzondering. De auto is ontworpen en
gebouwd voor gebruik op de weg.
142
ONDERHOUD EN ZORG
g
De doppen voor het vullen van de remvloeistof en de ruitensproeiervloeistof bevinden zich tussen de motorkap en de voorruit,
door respectievelijk het paneel D en het beschermingsrooster E te verwijderen; gebruik voor het bijvullen de speciale kit die
standaard is bijgeleverd (zie beschrijvingen hieronder).
22)
122A0L0153
144
ONDERHOUD EN ZORG
g