Klimaatregeling107●Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
● Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeel‐
schakelaar op J zetten.
Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐ systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem wor‐den geregeld:
A/C:Koelingu:Luchtrecirculatie
Achterruitverwarming Ü 3 38, stoel‐
verwarming ß 3 46.
Koeling (A/C) Wordt door te drukken op A/C en
werkt alleen wanneer de motor draait
en de aanjager ingeschakeld is.
Het airconditioningsysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht wanneer de buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan con‐
dens vormen en onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen.
Let op
Als de klimaatregeling is ingesteld
op de maximale koeling terwijl de
omgevingstemperatuur hoog is, kan
mogelijk geen Autostop plaatsvin‐
den tot de gevraagde temperatuur in
de passagiersruimte is bereikt.
Als de klimaatregeling is ingesteld
op maximale koeling terwijl de motor in een Autostop is, is het mogelijk dat
de motor automatisch herstart.
Stop/Start-systeem 3 124.
Luchtrecirculatiesysteem
Om in te schakelen u indrukken.9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten kunnen be‐
slaan. De kwaliteit van de binnen‐
lucht neemt na verloop van tijd af,
wat tot vermoeidheidsverschijnse‐ len bij de inzittenden kan leiden.
Maximale koeling
Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
● Koeling A/C aan.
● Luchtrecirculatiesysteem u aan.
● Luchtverdeelschakelaar op M
zetten.
108Klimaatregeling● Draaiknop voor temperatuur inlaagste stand zetten.
● Luchtdebiet in hoogste stand zet‐
ten.
● Alle uitstroomkanalen openen.
Ruiten ontwasemen en ontdooien ● Schakelaar koeling A/C AAN.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Luchtdebiet in hoogste stand zet‐
ten.
● Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
● Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeel‐
schakelaar op J zetten.Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op V wordt
gedrukt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor in een Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 124.
Elektronisch
klimaatregelsysteemBedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtverdeling ( s of K) en menu
selecteren
● luchtdebiet xAUTO:automatische modusu:luchtrecirculatieV:ontwasemen en ont‐
dooienÜ:achterruitverwarming,
buitenspiegelverwarmingA/C
OFF:airconditioning uitschake‐
len
Achterruitverwarming, buitenspiegel‐
verwarming Ü 3 38, 3 35, stoelver‐
warming ß 3 46.
De voorgeselecteerde temperatuur
wordt automatisch geregeld. In de au‐ tomatische modus regelen het lucht‐
debiet en de luchtverdeling automa‐
tisch de luchtstroom.
Het systeem kan met de luchtverde‐
ling en de luchtstroomknoppen hand‐
matig worden aangepast.
Het elektronische klimaatregelsys‐
teem werkt uitsluitend geheel als de
motor draait.
Klimaatregeling109Bedek de sensor op het instrumen‐
tenpaneel voor een goede werking
niet.
Automatische modus
Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
● AUTO indrukken ("AUTO" ver‐
schijnt op het display).
● De gewenste temperatuur instel‐ len (de temperatuur verschijnt op
het display).
● Alle uitstroomkanalen openen.
In de automatische modus wordt de
instelling voor luchtdebiet, luchtver‐
deling, airconditioning en luchtrecir‐
culatie automatisch geregeld door het
systeem en wordt de instelling niet op het display getoond.
Voorkeuze temperatuur
Temperaturen kunnen op de gewen‐
ste waarde worden ingesteld met de
2 toetsen onder het display.
Wijzig de temperatuur omwille van
het comfort slechts zeer geleidelijk.rood:warmblauw:koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Bij het instellen van de minimumtem‐
peratuur van 15 ℃ werkt het elektro‐ nische klimaatregelsysteem met
maximale koeling.
Bij het instellen van de maximumtem‐ peratuur van 27 ℃ werkt het elektro‐
nische klimaatregelsysteem met
maximale verwarming.
Let op
Als de temperatuur omwille van een
comfortabel klimaat moet worden
verlaagd, kan een Autostop worden
geblokkeerd of wordt de motor bij
het inschakelen van de koeling au‐
tomatisch opnieuw gestart.
Stop-startsysteem 3 124.
Luchtdebiet
Het luchtdebiet kan verhoogd of ver‐
laagd worden met de toetsen x.
Het geselecteerde luchtdebiet wordt
aangeduid met x op het display.
Bij het uitschakelen van de ventilator
wordt de airco ook gedeactiveerd.Terug naar de automatische modus:
AUTO indrukken.
Ruiten ontwasemen en ontdooien Druk op V. LED licht op.
Temperatuur en luchtverdeling wor‐
den automatisch ingesteld, aircondi‐
tioning wordt ingeschakeld en de
aanjager draait met een hoge snel‐
heid.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: V of AUTO indruk‐
ken.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op V wordt
gedrukt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor in een Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 124.
Luchtverdeling Druk herhaaldelijk op s of K.
Klimaatregeling113Pas de luchtstroom aan om de ge‐
wenste snelheid te selecteren met in‐
geschakeld aircosysteem van de pas‐
sagiersruimte vooraan.
Zorg er bij gebruik voor dat de lucht‐
roosters open zijn ter voorkoming van ijsvorming door het ontbreken van
een luchtstroom.
Hulpverwarming Koelvloeistofverwarming
De Eberspächer motor-onafhanke‐
lijke, met brandstof aangedreven
koelwaterverwarming levert snelle
verwarming van de koelvloeistof om
zo het interieur van de auto te ver‐ warmen zonder dat de motor draait.9 Waarschuwing
Werk niet met het systeem wan‐
neer u bijtankt, wanneer er stof of
brandbare dampen aanwezig zijn
of in gesloten ruimten (v.b. ga‐
rage).
Zet voordat u het systeem start of het programmeert om te starten de kli‐
maatregeling van de auto en de lucht‐
circulatie op V en zet de ventilator
aan.
Uitschakelen indien niet noodzakelijk.
De verwarming stopt meteen na de
geprogrammeerde werktijd. Deze
werkt ook niet meer als er te weinig
brandstof in de tank zit.
Tijdens de werking wordt vermogen
van de voertuigaccu gebruikt. Rijd
daarom minimaal net zo lang als de
verwarming werkt. In geval van korte
ritten dient u de accu regelmatig te
controleren en indien nodig op te la‐
den.
Om een goede prestatie te verzeke‐
ren, moet u de hulpverwarming één keer per maand laten werken.
Regeleenheden
De timer of de afstandsbediening zet‐ ten het systeem aan en uit en worden
gebruikt om specifieke vertrektijden
te programmeren.Timer1 Meter:Toont de vooraf in‐
gestelde weekdag
of vooraf ingestelde
dag, de huidige of
vooraf ingestelde
tijd, temperatuur, Z
en Y2 Temperatuur:Hiermee selecteert
u de temperatuur3 l:Hiermee zet u de
waarden hoger4 k:Hiermee zet u de
waarden lager5 Y:Hiermee selecteert
u de verwarmings‐
stand
120Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 121
Economisch rijden ...................121
Controle over de auto ..............121
Sturen ...................................... 121
Starten en bediening .................122
Nieuwe auto inrijden ................122
Contactslotstanden ..................122
Motor starten ........................... 122
Regeling stationair toerental ....123
Uitrol-brandstofafsluiter ...........123
Stop/Start-systeem ..................124
Parkeren .................................. 126
Luchtvering .............................. 127
Uitlaatgassen ............................. 129
Roetfilter .................................. 129
Katalysator .............................. 130
AdBlue ..................................... 130
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 135
Geautomatiseerde versnellings‐
bak ............................................. 136
Versnellingsbakdisplay ............136
Motor starten ........................... 136
Keuzehendel ........................... 136
Handgeschakelde modus ........138Elektronische rijprogramma's ..138
Storing ..................................... 139
Stroomonderbreking ................140
Remmen .................................... 140
Antiblokkeersysteem ...............140
Handrem .................................. 141
Remassistentie ........................142
Hellingrem ............................... 142
Rijregelsystemen .......................142
Traction Control .......................142
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma (ESP) ........................ 143
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 145
Cruise control .......................... 145
Snelheidsbegrenzer ................148
Parkeerhulp ............................. 148
Achteruitkijkcamera .................150
Lane Departure Warning .........153
Brandstof ................................... 154
Brandstof voor dieselmotoren . 154
Tanken .................................... 155
Brandstofverbruik - CO 2-
uitstoot ................................... 156
Trekhaak .................................... 156
Algemene informatie ...............156
Rijgedrag en aanhangertips ....156
Aanhanger trekken ..................157
Aanhangerstabilisatie ..............158Extra functies ............................. 158
PTO (krachtafnemer) ...............158
Rijden en bediening121Rijtips
Economisch rijden
Modus ECO De ECO-modus is een functie voor
een optimaal brandstofverbruik. Deze
is van invloed op het motorvermogen
en het koppel, het acceleratievermo‐
gen, de schakelindicatie, de verwar‐ ming, de airconditioning en de
stroomverbruikers.
ActiveringDruk op ECO. De controlelamp licht
op als deze wordt geactiveerd en er
verschijnt een bericht op het Driver Information Center (DIC) 3 93.
Onderweg kunt u de ECO-modus tij‐
delijk uitschakelen, bijv. voor meer
motorvermogen, door het gaspedaal
stevig in te trappen.
De ECO-modus wordt weer inge‐
schakeld zodra het gaspedaal minder diep wordt ingetrapt.
Deactivering
Toets ECO nogmaals indrukken.
Controlelampje dooft.
Controle over de auto
Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
Veel systemen werken dan niet meer(bijv. rembekrachtiger, stuurbekrach‐
tiging). Als u op deze manier rijdt,
brengt u uzelf en anderen in gevaar.
Tijdens een Autostop blijven alle sys‐
temen werken, maar de stuurbe‐
krachtiging werkt beperkt en de rij‐
snelheid wordt verlaagd.Stop-startsysteem 3 124.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de
pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan be‐
stuurderszijde bevestigd zijn.
Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer kracht nodig.Voorzichtig
Auto's met hydraulische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel naar de eindaan‐
slag wordt gedraaid en meer dan
15 seconden in die stand wordt
gehouden, kan de stuurbekrachti‐
ging beschadigd raken en minder
goed werken.
122Rijden en bedieningStarten en bedieningNieuwe auto inrijden
De eerste paar ritten tijdens de inrij‐
periode en ook na het aanbrengen
van nieuwe remblokken niet onnodig
hard remmen.
Bij de eerste rit kunnen was- en olie‐
dampen van het uitlaatsysteem rook‐ vorming veroorzaken. Parkeer de
auto na de eerste rit een tijdje in de
open lucht en adem de dampen niet
in.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐
stof- en motorolieverbruik hoger zijn
en wordt het dieselpartikelfilter wel‐
licht vaker gereinigd. Autostop is wel‐ licht niet mogelijk wanneer de accu
wordt opgeladen.
Stop-startsysteem 3 124.
Roetfilter 3 129.Contactslotstanden0:contact uit1:stuurslot opgeheven, contact uit2:contact aan
dieselmotoren: voorverwarming3:startenMotor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
trap de koppeling in.
Geautomatiseerde versnellingsbak: rem bedienen; versnellingsbak scha‐
kelt automatisch naar N.
Geef geen gas.
Sleutel naar stand 2 draaien om voor
te verwarmen en vasthouden totdat
controlelamp N op het Driver Infor‐
mation Center (DIC) dooft.
Draai de sleutel naar stand 3 en laat
deze los.
Rijden en bediening123Het verhoogde motortoerental wordt
automatisch verlaagd tot het normaal
stationaire toerental naarmate de mo‐ tortemperatuur stijgt.
Startpogingen niet langer dan
15 seconden laten duren. Als de mo‐
tor niet start, 15 seconden wachten
alvorens de startprocedure te herha‐
len. Zo nodig het gaspedaal bedienen alvorens de startprocedure te herha‐
len.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het con‐
tactslot eerst terugdraaien naar
stand 0.
Tijdens een Autostop kan de motor
worden gestart door het koppelings‐
pedaal te bedienen. Stop-startsys‐
teem 3 124.
Opwarmen van de turbomotor Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
neer de motortemperatuur koud is.
Deze beperking is er om het smeer‐
systeem de motor volledig te laten be‐
schermen.Regeling stationair toerental
Druk op de schakelaar om het statio‐
naire toerental te verhogen. Na en‐
kele seconden wordt de functie geac‐
tiveerd.
De functie wordt gedeactiveerd wan‐
neer:
● Het koppelingspedaal wordt in‐ getrapt.
● Het gaspedaal wordt ingetrapt.
● MTA niet op N (neutraal) staat
● De auto sneller dan 0 km/u rijdt.
● Controlelamp A, W of C op de
instrumentengroep gaat bran‐ den.
Neem contact op met een werkplaats
om het stationaire toerental te verho‐
gen of te verlagen.
Let op
Wanneer de functie Verhoogd stati‐
onair wordt geactiveerd, wordt het
Stop/Start-systeem automatisch ge‐ deactiveerd.
Stop-startsysteem 3 124.
Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij overtoeren, d.w.z.
bij het tijdens het rijden loslaten van
het gaspedaal met een ingescha‐
kelde versnelling.