Verzorging van de auto217Gebruik bandenmaat 225/55 R17 al‐
leen als winterbanden.
Bij auto's met dieselmotor zijn geen
stalen velgen maar alleen speciale,
voor de auto goedgekeurde lichtme‐ talen velgen toegestaan.
De sticker met de maximumsnelheid in overeenstemming met de geldende
wetgeving in uw land in het gezichts‐
veld van de bestuurder aanbrengen.
Aanduidingen op banden Bijv. 235/55 R 17 99 V235:Bandbreedte in mm55:Hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte) in %R:Type koordlagen: RadiaalRF:Type: RunFlat17:Velgdiameter in inches99:Kengetal voor draagvermo‐
gen, 99 komt bijv. overeen met
775 kgV:Kenletter voor snelheid
Kenletter voor snelheid:
Q:Maximaal 160 km/uS:Maximaal 180 km/uT:Maximaal 190 km/uH:Maximaal 210 km/uV:maximaal 240 km/uW:Maximaal 270 km/u
Kies een band die geschikt is voor de
topsnelheid van uw auto.
De topsnelheid is bereikbaar op rij‐
klaar gewicht met bestuurder (75 kg)
plus 125 kg nuttige last. Door optio‐
nele uitrusting kan de topsnelheid van de auto afnemen.
Prestaties 3 249.
Draairichtingsgebonden banden Draairichtingsgebonden banden zomonteren dat ze in de rijrichting afrol‐
len. De draairichting is herkenbaar
aan een symbool ( bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem controleert vanaf een bepaalde
snelheid eenmaal per minuut de ban‐
denspanning van alle vier de banden.
Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een spanningssensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
U kunt de actuele bandenspannings‐
waarden bekijken in Informatie- menu
voertuig op het Driver Information
Centre.
U selecteert het menu met de knop‐
pen op de richtingaanwijzerhendel.
Verzorging van de auto219Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen druksensor. Het ban‐
denspanningscontrolesysteem werkt
niet op deze banden. De controle‐
lamp w brandt. Voor de overige drie
wielen blijft het systeem werken.
Gebruik van standaard verkrijgbare
vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur
door de fabriek goedgekeurde repa‐
ratiesets.
Als u elektronische apparaten ge‐
bruikt of zich in de buurt vindt van
voorzieningen die vergelijkbare fre‐
quenties gebruiken, kan dit de wer‐
king van het bandenspanningscon‐
trolesysteem verstoren.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de bandenspan‐
ningssensoren worden gedemon‐
teerd en onderhouden. Bij opge‐
schroefde sensoren: vervang het
ventielelement en de keerring. Bij op‐
geklikte sensor: vervang de complete
ventielsteel.Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto
3 253 en selecteer de betreffende in‐
stelling in het menu Bandbelasting op
het Driver Information Center 3 98.
Deze instelling is de referentiewaarde
voor waarschuwingen over de ban‐
denspanning.
Het menu Bandenbelasting verschijnt
alleen als de auto stilstaat en de
handrem aangetrokken is. Bij auto's
met automatische versnellingsbak
moet de keuzehendel op P staan.Selecteer:
● Licht voor een comfortabele
spanning tot 3 inzittenden
● Eco voor een Eco-spanning tot
3 inzittenden
● Max voor volledige belading
Koppelingsprocedure
bandenspanningssensor
Elke bandenspanningsensor heeft
een unieke identificatiecode. De iden‐ tificatiecode moet aan de positie van
een nieuw wiel worden gekoppeld na‐
dat de wielen zijn geroteerd of alle
wielen zijn verwisseld en als een of
meer bandenspanningssensoren zijn
vervangen. De bandenspannings‐
sensoren moeten ook worden gekop‐ peld na het vervangen van een reser‐
vewiel door een reguliere band met
een bandenspanningssensor.
Bij de volgende contactcyclus moeten
de storingslamp w en het waarschu‐
wingsbericht doven/verdwijnen. De
sensoren worden met een inleerge‐
reedschap in de volgende volgorde
gekoppeld aan de wielposities: voor‐
wiel linkerzijde, voorwiel rechterzijde,
220Verzorging van de autoachterwiel rechterzijde en achterwiel
linkerzijde. De richtingaanwijzer in de huidige actieve stand wordt verlicht
totdat de sensor is gekoppeld.
Raadpleeg uw werkplaats voor on‐
derhoud of voor het aanschaffen van
een inleergereedschap. U hebt twee
minuten voor het koppelen van de po‐
sitie van het eerste wiel en vijf minu‐
ten voor het koppelen van de positie
van alle vier de wielen. Bij het over‐
schrijden van deze tijd stopt het kop‐
pelen en moet u opnieuw beginnen.
De koppelingsprocedure voor de ban‐ denspanningssensoren is als volgt:
1. Trek de handrem aan.
2. Schakel het contact in.
3. Op auto's met automatische ver‐ snellingsbak: zet de keuzehendel
in P.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: selecteer Neu‐
traalstand.
4. Gebruik MENU op de richtingaan‐
wijzerhendel om Informatiemenu
voertuig op het Driver Information
Center te selecteren.5. Draai het stelwieltje om naar het bandenspanningsmenu te schui‐
ven.
6. Druk op SET/CLR om het koppe‐
len van de sensoren te starten. Er
moet een bericht met een vraag
om acceptatie van het proces ver‐ schijnen.
7. Druk nogmaals op SET/CLR om
de selectie te bevestigen. De cla‐
xon piept twee keer om aan te ge‐
ven dat de ontvanger in de inleer‐ modus staat.
8. Begin met de voorwiel aan de lin‐ kerzijde.
9. Zet de inleertool bij het ventiel te‐ gen de wang van de band. Druk
daarna op de toets om de ban‐
denspanningssensor te activeren. De claxon piept ter bevestiging
dat de sensoridentificatiecode
aan de positie van dit wiel is ge‐
koppeld.
10. Ga verder met het voorwiel rechts
en herhaal de procedure zoals be‐
schreven in stap 9.11. Ga verder met het achterwiel rechts en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9.
12. Ga verder met het achterwiel links
en herhaal de procedure zoals be‐
schreven in stap 9. De claxon
klinkt twee keer ter aanduiding dat de sensoridentificatiecode aan de
linkerachterband is gekoppeld en
dat de procedure voor het koppe‐
len van de bandenspanningssen‐
soren afgesloten is.
13. Schakel het contact uit.
14. Breng alle vier banden op de aan‐
bevolen bandenspanning zoals
aangegeven op het etiket ban‐
denspanningsinformatie.
15. Zorg dat de bandenlaadstatus volgens de geselecteerde span‐
ning is ingesteld 3 98.
Bandenspanning
De bandenspanning minstens om de 14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren. Het reser‐ vewiel niet vergeten. Dit geldt ook
voor auto's met een bandenspan‐ ningscontrolesysteem.
266Handschoenenkastje ...................71
Handzender ................................. 21
Hellingrem ................................. 157
Hoofdsteunen .............................. 46
Hoofdsteunverstelling ....................8
Hulpverwarming.......................... 136
I
Inbouwposities kinderveilig‐ heidssystemen ......................... 67
Indicatie afstand tot voorligger ...167
Info-Displays ................................. 98
Inhouden ................................... 252
Inklapbare spiegels .....................30
Inleiding ......................................... 3
Instapverlichting ......................... 127
Instrumentengroep ......................86
Instrumentenverlichting .............209
Interactief rijsysteem................... 160
Interieurverlichting ......................126
ISOFIX- kinderveiligheidssystemen ........70
K Katalysator ................................. 147Kentekenverlichting ...................209
Keuzehendel ............................. 151
Kilometerteller .............................. 87
Kinderveiligheids-systemen ..........65
Klimaatregeling ............................ 15
Klimaatregelsystemen ................129Klok............................................... 83
Koelvloeistof .............................. 198
Koelvloeistof en antivries ............241
Koelvloeistoftemperatuurmeter ...88
Koplampinstelling in het buitenland .............................. 119
Koplampverstelling ....................119
Koprolbeveiliging ..........................44
L
Laadsysteem ............................... 92
Lane Departure Warning ......94, 183
Leeslampen ............................... 127
Lekke band ................................. 227
Lichtschakelaar .......................... 116
Lichtsignaal ................................ 119
Luchtinlaat ................................. 138
Luchtroosters .............................. 137
M Meters........................................... 86
Mistachterlicht ...................... 97, 125
Mistlamp ...................................... 97
Mistlampen ................................ 205
Mistlampen voor ........................124
Motorgegevens .......................... 248
Motor-ID...................................... 244
Motorkap .................................... 196
Motorolie .................... 197, 241, 245
Motoroliedruk ............................... 96
Motor starten ............................. 141N
Nieuwe auto inrijden ..................141
O Obstakeldetectiesystemen .........168
Olie, motor .......................... 241, 245
OnStar ........................................ 111
Ontlaadbeveiliging accu ............128
Opbergruimte................................ 71
Opbergruimte achter..................... 76
Opbergruimte voor........................ 72
Opbergvakken .............................. 71
Opbergvak middenconsole ..........73
Opgeslagen instellingen ...............22
Opschakelen................................. 94 Overzicht instrumentenpaneel .....10
P Parkeerhulp ............................... 168
Parkeerlichten ............................ 125
Parkeren .............................. 18, 145
Park pilot met ultrasoonsensoren 168
Partikelfilter ................................. 146
Pech ........................................... 234
Pedaal intrappen .......................... 93
Persoonlijke instellingen ............107
Pollenfilter .................................. 138
Portieren ....................................... 25
Portier open ................................. 97
Prestaties ................................... 249
Profieldiepte ............................... 222