68
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
ZONNEKLEP
De zonneklep kan zowel omlaag als naar opzij worden geklapt en is
voorzien van een make-upspiegel met verlichting.
F
Open als het contact aan is het afdekkapje. De verlichting van de
make-upspiegel gaat automatisch branden.
De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid voor het opbergen van
pasjes.
VERLICHT EN GEKOELD DASHBOARDKASTJE
Het dashboardkastje bevat speciale ruimtes voor het opbergen van een
fles mineraalwater, de boorddocumentatie van de auto...
In het deksel zijn speciale ruimtes gecreëerd voor een pen, een bril,\
kleingeld, kaarten, een blikje...
F
T
rek de handgreep omhoog om het dashboardkastje te openen.
De verlichting van het dashboardkastje treedt in werking zodra het
deksel wordt geopend.
Het dashboardkastje bevat een afsluitbare luchttoevoer
, via welke het
dashboardkastje wordt voorzien van dezelfde gekoelde lucht als het
interieur.
100
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
AIRBAGS VóóR
De airbags vóór beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een \
ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te
verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de
passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de passagiersairbag als
deze is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een\
gedeelte van) de impactzone vóór (A), in de lengterichting van de auto
en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op
een horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de bestuurder en het stuur \
of
tussen de passagier voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld:
F
zet het contact af
, steek de sleutel in de schakelaar voor
uitschakelen van de airbag aan passagierszijde,
F
draai deze in de stand "OFF"
,
F
verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan
passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk
gewond raken. Dit pictogram verschijnt op het pictogrammendisplay van
de veiligheidsgordels en de airbag aan passagierszijde, bij
aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld.
103
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor
een maximale effectiviteit van de airbags:
Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen
te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden
(kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van
de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de
airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen
controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door
het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats
worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd,
blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd.
De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de
warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet
op het stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende
sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de
stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op het stuurwiel of op het
dashboard. Deze kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Zij-airbags
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen, dit zou bij het
afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen
of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
5/
VEILIGHEID
146
RCZ_nl_Chap07_verifications_ed01-2015
REMVLOEISTOFNIVEAU
Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAx I" te bevinden. Controleer indien dit niet het
geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het
voorgeschreven verversingsinterval.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof.
STUURBEKRACHTIGINGSVLOEISTOFNIVEAU
Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken "MA x I" te bevinden. Draai bij
koude motor de dop open om het niveau te controleren.
Eigenschappen van de olie
Controleer, voordat u olie bijvult of de olie ververst, of de nieuwe olie
geschikt is voor de motor van uw auto en voldoet aan de normen van
de fabrikant.
Motorolie bijvullen
Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of "Dieselmotor" om te zien waar
de olievuldop zich bevindt in de motorruimte van uw auto.
F
Draai de dop van de vulopening.
F
Giet de olie voorzichtig in de opening om morsen op
motoronderdelen te voorkomen (dit kan brand veroorzaken).
F
W
acht enkele minuten en controleer vervolgens nogmaals het
oliepeil met de peilstok.
F
V
ul indien nodig nog olie bij.
F
Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt gecontroleerd de dop
zorgvuldig op de vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het
aanzetten van het contact na 30
minuten de juiste waarde aangeven.
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het
verversingsinterval voor uw auto.
Om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de
emissieregeling te voorkomen is het gebruik van additieven in de
motorolie niet toegestaan.
157
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
WIEL VERWISSELEN
Stilzetten van de auto
Zet de auto op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt
en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve
ondergrond staat.
Trek de handrem aan, zet het contact af en schakel de eerste
versnelling (stand P bij automatische transmissie) in om de wielen
te blokkeren.
Controleer of de verklikkerlampjes van de handrem op het
instrumentenpaneel permanent branden.
Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op
een veilige plaats bevinden.
Plaats indien nodig een wielblok onder het wiel kruislings
tegenover het te verwisselen wiel.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt;
gebruik een bok.
Dop voor slotbout: hiermee past de
wielsleutel op de speciale slotbouten. Deze
dop is specifiek voor uw auto en bevindt zich
in het dashboardkastje.
Wielsleutel: hiermee kunnen de wielbouten
worden losgedraaid.
Krik met geïntegreerde slinger: hiermee kan
de auto worden opgekrikt.
NOODZAKELIJK GEREEDSCHAP*
Gereedschap voor het verwijderen van
sierdoppen: hiermee kunnen bij lichtmetalen
velgen de sierdoppen van de wielbouten
worden verwijderd.
*
Afhankelijk van het land van bestemming is uw auto voorzien van het
gereedschap dat nodig is voor het verwisselen van een wiel en kan
uw auto tevens zijn voorzien van een reservewiel (zie de volgende
bladzijden). Gebruik niet:
-
de krik voor andere werkzaamheden dan het opkrikken van
de auto,
-
een andere krik dan de bij de auto meegeleverde krik.
Als de auto niet is voorzien van de originele krik, neem dan contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
om de door de fabrikant geleverde krik aan te schaffen.
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
177
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
ZEKERINGEN VERVANGEN
TOEGANG T OT HET GEREEDSCHAP
De tang voor het verwijderen van zekeringen is zich aan de binnenzijde
van het deksel van de zekeringkast dashboard bevestigd:
F
draai de schroef een kwart omwenteling naar links,
F
trek het deksel rechts boven los,
F
maak het deksel helemaal los en draai het om,
F
haal de houder met de tang uit de binnenzijde van het deksel.
VERVANGEN VAN EEN ZEKERING
Voordat u een zekering vervangt, dient u:
F
de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen,
F
alle stroomverbruikers uit te schakelen,
F
de auto stil te zetten en het contact af te zetten,
F
de defecte zekering op te sporen met behulp van de op de
volgende pagina's vermelde tabellen en overzichten.
Bij het vervangen van een zekering moet u:
-
de speciale tang gebruiken om de zekering uit de zekeringkast te
verwijderen en de staat van de draad controleren,
-
een defecte zekering altijd vervangen door een zekering met dezelfde
stroomsterkte (dezelfde kleur); het gebruik van een zekering met een
andere stroomsterkte kan tot storingen (of zelfs brand) leiden.
Goed Defect
Tang
Wanneer de storing kort na het vervangen van de zekering weer
optreedt, moet u de elektrische uitrusting laten controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
179
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
ZEKERINGEN DASHBOARD
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard
(linkerzijde) en bevat twee houders.
Toegang tot de zekeringen
F Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap".
Overzicht zekeringen
Zekering Ampère Functies
F2 30
A
Massa vergrendeling en supervergrendeling
F35 AElektronische eenheid airbags, actieve
motorkap en pyrotechnische gordelspanners.
F410 ASchakelaar koppelingspedaal,
elektrochromatische binnenspiegel,
automatische transmissie, eenheid
veiligheidsschakeling.
F5 30
AEentraps elektrische ruitbediening,
voeding inklapbare buitenspiegels.
F7 5
APlafonniers voor en achter,
kaartleeslampjes, verlichting zonneklep,
verlichting dashboardkastje.
F8 20
AAutoradio, autoradio/telefoon,
multifunctioneel display, detectie te lage
bandenspanning, klokje.
F9 30
A12V-aansluiting.
F10 15
AStuurkolomschakelaars.
F 11 15
AContactslot met circuit lage stroomsterkte.
F12 15
AInstrumentenpaneel, airconditioning,
geheugeneenheid bestuurdersstoel,
regen-/lichtsensor, airbags.
Houder 1
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
280
RCZ_nl_Chap11_Index-alpha_ed01-2015
DAB (Digital Audio Broadcasting) - Digitale radio ......... 238, 239, 264, 265
Dagrijverlichting
................................. 78
Dagteller
............................................ 25
Dashboardkastje................................ 68
Dashboardverlichting
.........................26
Datum (instellen)
............................... 34
Derde remlicht
......................... 172, 175
Detectie te lage bandenspanning
.... 127
Diagnose auto
................................... 30
Dieselmotor
.......19, 140, 143, 144, 195
Dimlicht
.............................. 75, 170, 171
Dimmer dashboardverlichting
............26
Display instrumentenpaneel
......12, 126D/
Geheugen instellingen bestuurder..... 53
Gereedschap ........................... 157, 160
Gewichten................................ 192, 195
GPS
................................................. 212
Grootlicht
........................... 75, 170, 171G/ I/
Halogeenlampen
............................. 169
Handgeschakelde versnellingsbak
...............10, 121, 149
Handrem
................................... 119, 149
Handsfree set
.......................... 226, 270
Hill-Holder
........................................ 120
Hoofdsteun achter
.............................58
Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel
.......................................... 54
Hulpoproep ........................ 88, 201, 202
Eco-mode
........................................
164
Eco-rijden (adviezen)......................... 10
Electronic Stability Program (ESC)
.... 17
Electronic Stability Program (ESP)
.... 90
Elektrisch verstelbare stoelen...... 51, 53
Elektronische remdrukregelaar (REF)
.... 89
Elektronische startblokkering......40, 1
18
Elektronisch gestuurde versnellingsbak
............................... 10
ESP/ASR
........................................... 90
Extra ingang
.............. 71, 245, 267, 269E/
Follow me home verlichting ...............79
Functie snelweg (richtingaanwijzers) ....87F/
jACK-aansluiting .......71, 245, 267, 269J/
H/
Identificatie auto
.............................. 199
Identificatiegegevens .......................199
Identificatieplaatjes constructeur
.....199
Identificatie (stickers)
.......................199
Indeling bagageruimte
.......................73
Indeling interieur
................................ 67
Inhoud brandstoftank
....................... 139
Instapverlichting........................... 65, 66
Instellen van de uitrustingen
........30, 34
Instellingen bestuurder (opslaan)
......53
Instrumentenpaneel
...........................12
Instrumentenpanelen
...................12, 25
Intelligente tractiecontrole.................. 90
Interieurbekleding
............................ 188
Interieurfilter
..................................... 148
Interieurfilter (vervangen)
................148
Interieurverlichting
.......................64, 65
ISOFI
x
.............................................. 11 2
ISOFI
x bevestigingen....................... 111
ISOFI
x kinderzitjes ....................111 - 11 3
INDEx