35
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
ONDERHOUDSINDICATORWAARSCHUWINGSLAMPJE MOTOROLIE
DIMMER DASHBOARDVERLICHTING
De lichtsterkte van de dashboardverlichting kan
worden ingesteld als de parkeerverlichting is
ingeschakeld.
Raadpleeg het overzicht van de
onderhoudsbeurten in het garantie-
en onderhoudsboekje dat u bij de
aflevering van de auto is overhandigd.
Na enkele seconden schakelt het display
weer over naar de normale weergave.
Stel de lichtsterkte van de
dashboardverlichting en van
het bedieningspaneel van de
autoradio in met deze toetsen.
Het display van het instrumentenpaneel
geeft de afstand tot de volgende
onderhoudsbeurt aan volgens het
onderhoudsschema van de fabrikant
dat staat vermeld in het garantie- en
onderhoudsboekje. Deze afstand wordt
bepaald op basis van de afgelegde afstand
sinds de vorige onderhoudsbeurt.
Te lage motoroliedruk
Motorolie verouderd/vervuild
(uitsluitend 1.3
HDi 75
pk)
Het waarschuwingslampje blijft
branden in combinatie met een
melding op het display van het
instrumentenpaneel als het
systeem een te lage motoroliedruk
signaleert.
Het waarschuwingslampje knippert in
combinatie met een melding op het
instrumentenpaneel als het systeem
signaleert dat de motorolie verouderd
of vervuild is. Het knipperen van dit lampje
duidt niet op een storing, maar is voor de
bestuurder het signaal dat zo snel mogelijk een
onderhoudsbeurt moet worden uitgevoerd.
Als de onderhoudsbeurt niet is
uitgevoerd en de veroudering/vervuiling
van de olie een tweede stadium heeft
bereikt, gaat op het instrumentenpaneel
het waarschuwingslampje van de emissieregeling
van de motor branden en wordt het motortoerental
beperkt tot 3000
t/min. Om het ontstaan van motorschade
te voorkomen is het raadzaam de
onderhoudsbeurt zodra het waarschuwingslampje
motorolie begint te knipperen, zo spoedig mogelijk
te laten uitvoeren.
Stop onmiddellijk: parkeer de auto, zet het contact
af en neem contact op met het PEUGEOT -netwerk
of met een gekwalificeerde werkplaats.
Als de onderhoudsbeurt nog niet uitgevoerd is en
de motorolie de kans krijgt om het derde stadium
van vervuiling/veroudering te bereiken, wordt het
motortoerental beperkt tot 1500
t/min, zodat er
geen motorschade kan ontstaan.
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Cockpit
47
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Koplampen verstellen
Pas de stand van de koplampen aan de
belading van de auto aan.
De koplampen kunnen uitsluitend worden
versteld als het grootlicht of dimlicht is
ingeschakeld.Druk herhaaldelijk op deze
schakelaars op het dashboard om
de koplampen te verstellen.
Mistlampen
De bediening bevindt zich op het paneel op
het dashboard.
Mistlampen voor en achter
De mistlampen mogen uitsluitend
worden gebruikt bij dichte mist of zware
sneeuwval.
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als 's nachts, is het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebruikers en
daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te schakelen
zodra ze niet meer nodig zijn.
"Follow me home"-verlichting
Doordat het dimlicht tijdelijk blijft branden
na het afzetten van het contact, blijft de
omgeving vóór de auto verlicht en wordt het
uitstappen bij weinig licht vergemakkelijkt.
Inschakelen
Verwijder de contactsleutel of zet deze in de
positie STOP en trek binnen 2
minuten na
het afzetten van de motor de lichtschakelaar
naar u toe.
Telkens als u aan de lichtschakelaar trekt,
wordt de ingeschakelde verlichtingsduur met
30
seconden verlengd, tot een maximum
van 210
seconden. Als deze ingeschakelde
verlichtingsduur is verstreken, dooft de
verlichting automatisch.
Uitschakelen
Trek de lichtschakelaar naar u toe en houd
deze minimaal 2
seconden vast.
De mistlampen vóór werken
in combinatie met de
parkeerverlichting en het dimlicht.
De mistachterlichten werken in
combinatie met het dimlicht.
Druk op een van deze schakelaars om de
gewenste verlichting in te schakelen. Als de hendel de eerste
keer wordt bediend, gaat het
verklikkerlampje branden en
verschijnt er een melding op het
display. Dit controlelampje blijft
branden totdat de functie automatisch wordt
uitgeschakeld.
e
en verklikkerlampje op het
display geeft de geselecteerde
stand aan (0, 1, 2, 3).
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Stuurkolomschakelaars
76
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
Rokersset
De rokersset bevindt zich onder aan
de middenconsole en bestaat uit een
aansteker en een asbak.
12V-aansluiting (180 W max.)
De 12V-aansluiting bevindt zich naast de
aansteker.
VOORZIENINGEN VOORIN
Opklapbaar schrijfblad (Bestelwagen)
Het schrijfblad bevindt zich in het midden
van het dashboard. Als het schrijfblad niet
aanwezig is, hebt u de beschikking over een
opbergvak.
Met de klem kunnen documenten in
A5-formaat, vrachtbrieven, enz. worden
vastgezet.
Beweeg het schrijfblad aan de bovenzijde
omhoog om het uit te klappen of omlaag om
het in te klappen.
Opbergvakken in de portieren
Met een uitsparing voor een literfles.
Praktische voorzieningen
77
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
Zonneklep
klap de zonneklep omlaag en draai hem
eventueel opzij om verblinding door de zon
te voorkomen.
De zonneklep aan de bestuurderszijde is
geschikt voor het opbergen van tolkaarten,
tickets, ...
De zonneklep aan passagierszijde is
voorzien van een make-upspiegel
(volgens uitvoering).
Dashboardkastje
Trek aan de handgreep om het
dashboardkastje te openen.
Hierin kan een laptop worden opgeborgen.
Bovendien bevat het de boorddocumentatie.
Brillenvakje (Combi)
Aan de bestuurderszijde beschikt u
over een brillenvakje, dat zich boven
het portier bevindt.
Trek in het midden aan het klepje om
het te openen.
4
ERGONOMIE en COMFORT
Praktische voorzieningen
122
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
AIRBAGS VÓÓR
Deze zijn voor de bestuurder in het midden
van het stuurwiel en voor de passagier in
het dashboard aangebracht.
Activering
Ze worden geactiveerd bij een ernstige
frontale aanrijding, behalve de airbag aan
passagierszijde als deze is uitgeschakeld.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het dashboard om
te voorkomen dat de inzittende naar voren
wordt geworpen.Uitschakelen van de airbag vóór aan
passagierszijde
Uitsluitend de airbag vóór aan
passagierszijde kan worden uitgeschakeld.
Het uitschakelen gebeurt met de toets
SET/Terug op het bedieningspaneel links
van het stuurwiel: selecteer in het menu
"Bag p" de optie "OFF".
Het verklikkerlampje van de
airbag vóór aan passagierszijde
op het centrale paneel met
schakelaars brandt zolang de
airbag is uitgeschakeld. Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag vóór aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met de rug in
de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders
kan een kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Raadpleeg de rubriek "Technologie aan
boord - Configuratie van de auto". Storing
Plaats geen kinderzitje op de voorstoel met
de rug in de rijrichting wanneer de twee
verklikkerlampjes van de airbags permanent
branden.
l
aat het systeem controleren door het P e UG e OT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel brandt, een
geluidssignaal klinkt en een melding op
het display verschijnt, neem dan contact
op met het P
e UG e OT-netwerk of met
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren. Het is mogelijk dat de airbags niet
in werking treden bij een ernstige aanrijding.
Airbags
123
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor een maximale
effectiviteit van de airbags:
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...).
Dit kan de goede werking van de airbag
belemmeren en/of de inzittenden bij het
opblazen van de airbag verwonden. l aat na
een aanrijding of diefstal van uw auto het
airbagsysteem controleren.
Uitsluitend personeel van het P
e UG e OT-
netwerk of van een gekwalificeerde
werkplaats mag werkzaamheden uitvoeren
aan airbagsystemen.
Zelfs wanneer alle voorschriften worden
gevolgd, bestaat er een risico op
verwondingen of lichte brandwonden aan
hoofd, borst of armen wanneer een airbag
onverhoopt afgaat. De airbag wordt namelijk
vrijwel onmiddelijk opgeblazen (in enkele
milliseconden) en loopt vrijwel meteen weer
leeg, waarbij hete gassen vrijkomen via de
daarvoor bedoelde openingen. Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
l
aat aan passagierszijde uw voeten niet op
het dashboard rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de
auto. Als de airbag wordt opgeblazen,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten
in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Zij-airbags
Bedek de stoelen uitsluitend met
goedgekeurde stoelhoezen die geschikt zijn
voor stoelen met zij-airbags. Raadpleeg het
P
e UG e OT-netwerk voor meer informatie
over de voor uw auto geschikte stoelhoezen.
Zie ook het hoofdstuk "Accessoires".
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van
de stoelen, dit zou bij het afgaan van de
airbags kunnen leiden tot verwondingen aan
armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
6
VEILIGHEID
Airbags
144
Bipper_nl_Chap08_verifications_ed02-2014
MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde
Trek aan de hendel onder het dashboard.
Buitenzijde
Til de motorkap iets op en houd de motorkap
met uw hand omhoog.
Duw de veiligheidshaak naar links en open
de motorkap vervolgens tot het hoogste
punt.
Controleer of de vergrendelknop A goed
vast zit door er op te drukken. Houd hierbij
de motorkap steeds omhoog.
Sluiten
Til de motorkap iets op en trek aan
ontgrendelknop A om de motorkap de
deblokkeren.
l
aat de motorkap voorzichtig zakken en
laat deze aan het einde van de slag in het
slot vallen. Controleer of de motorkap goed
vergrendeld is.
Open de motorkap liever niet als het hard
waait.
Zet het contact altijd met de sleutel
af als u handelingen onder de
motorkap wilt uitvoeren om letsel door het
automatisch activeren van de START-stand
te voorkomen. In verband met de aanwezigheid
van elektrische uitrustingen in
de motorruimte wordt geadviseerd om
blootstelling aan water (regen, wassen, ...)
te beperken.
Motorkap openen
158
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
NOODREPARATIESET VOOR BANDEN
Deze set bevindt zich voor in de auto.
De set bestaat uit:
-
een spuitbus
A met reparatievloeistof en:
●
een vulslang B
,
●
een sticker
C met de waarschuwing
"max. 80
km/h", die de bestuurder na
het repareren van de lekke band zo op
het dashboard moet plaatsen dat hij er
tijdens het rijden aan wordt herinnerd,
-
een compressor
D met manometer en
aansluitingen,
-
verloopstukken voor het oppompen van
andere voorwerpen,
-
een paar werkhandschoenen,
-
een beknopte gebruiksaanwijzing voor de
noodreparatieset.
Repareren
- Trek de handrem aan en zet de versnellingshendel in de neutraalstand.
-
V
erwijder de dop van het ventiel van de
lekke band.
-
Houd de vulslang
B omhoog en draai de
ring E op het ventiel van de band.
-
V
erzeker u ervan dat de AAN/UIT-
schakelaar F van de compressor in de
stand "0" (UIT) staat. -
Start de motor
.
-
Steek de stekker
G
in de dichtstbijzijnde
12V-accessoireaansluiting van de auto.
-
Zet
de AAN/UIT-schakelaar
F van de
compressor in de stand "1" (AAN).
-
Breng de band op een spanning van
3 bar.
Controleer vervolgens nogmaals de
bandenspanning op de manometer H als de
compressor is uitgeschakeld. De afgelezen
waarde is dan het meest nauwkeurig.
e
en nieuwe reparatieset is verkrijgbaar
bij het P e UG e OT-netwerk.
Met de set kan een lek met een diameter
van maximaal 4 mm worden gerepareerd, op
voorwaarde dat het lek zich in het loopvlak
of de schouder van de band bevindt. Haal
vreemde voorwerpen die in de band zijn
binnengedrongen niet weg.
Wiel verwisselen