90Instrumenten en bedieningsorganen
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Ultrasoonparkeerhulp 3 146.
Elektronische
stabiliteitsregeling UIT
n brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Elektronische stabiliteits‐
regeling en Traction
Control-systeem
b brandt of knippert geel.
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Ver‐ der rijden is mogelijk. De rijstabiliteit
kan echter afhankelijk van de staat
van het wegdek verslechteren.Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert Het systeem grijpt actief in. Het mo‐
torvermogen kan worden begrensd en de auto kan automatisch iets wor‐
den afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) 3 139, Traction Control-sys‐
teem 3 138.
Traction Control-systeem
UIT k brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Voorverwarming ! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Roetfilter
% brandt of knippert geel.Het dieselpartikelfilter moet gerege‐
nereerd worden.
Blijven rijden totdat % dooft. Laat het
motortoerental zo mogelijk niet onder
2000 omw/min dalen.
Brandt
Het dieselpartikelfilter is vol. Start het
regeneratieproces zo spoedig moge‐
lijk.
Knippert Het maximale vulniveau van het filter
is bereikt. Start het regeneratieproces
onmiddellijk om schade aan de motor
te voorkomen.
Roetfilter 3 131, Stop-startsysteem
3 128.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem
w brandt of knippert geel.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
138Rijden en bediening9Waarschuwing
Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken, op op- of aflopende
hellingen altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de
ontgrendelingsknop indrukken en
de hendel helemaal omlaagzet‐
ten.
Om minder kracht te hoeven uit‐
oefenen bij het aantrekken van de handrem, tegelijkertijd het rempe‐
daal intrappen.
Controlelamp R 3 88.
Remassistentie Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal wordt automatisch met
de maximale remkracht (noodstop)
geremd.
De druk op het rempedaal niet ver‐
minderen, zolang er maximaal ge‐
remd moet worden. Bij het loslaten
van het rempedaal wordt de rem‐
kracht automatisch verminderd.
HellingremHet systeem voorkomt onbedoeld be‐ wegen bij het wegrijden op hellingen.
Wanneer u de voetrem loslaat nadat
u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog gedurende 2 seconden in‐
geschakeld. Bij het optrekken van de
auto worden de remmen automatisch gelost.
De hellingrem werkt niet tijdens een
Autostop.Rijregelsystemen
Traction Control
De Traction Control (TC) is een on‐
derdeel van de elektronische stabili‐
teitsregeling (ESC) 3 139.
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek aanmerkelijk verbeterd.
TC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer TC werkt, knippert b.
142Rijden en bediening
Snelheid verlagen
Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar SET/- gedraaid of
draai het meermaals kort naar SET/-:
de snelheid neemt continu of in kleine stappen af.
Deactivering
Druk op de knop y; de controlelamp
m in de instrumentengroep brandt
wit. De cruise control is gedeacti‐
veerd. De laatste gebruikte inge‐
stelde snelheid wordt in het geheu‐
gen opgeslagen voor het later hervat‐ ten van de snelheid.
Automatisch uitschakelen: ■ de rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u,
■ de rijsnelheid is hoger dan ca. 200 km/u,
■ als het rempedaal wordt bediend,
■ het koppelingspedaal wordt een aantal seconden ingedrukt,
■ keuzehendel in N,
■ motorsnelheid is zeer laag,
■ de Traction Control of elektronische
stabiliteitsregeling (ESC) is actief.Opgeslagen snelheid hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid boven 30 km/u. De opgesla‐
gen snelheid wordt nu hervat.
Uitschakelen
Druk op de knop m, de controlelamp
m in de instrumentengroep gaat uit.
De opslagen snelheid wordt gewist.
Via de knop L voor het activeren van
de snelheidsbegrenzer of het uitscha‐
kelen van het contact, wordt ook de
cruise control uitgeschakeld en wordt
de opgeslagen snelheid gewist.
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
25 km/u.
De bestuurder kan alleen accelereren tot de vooraf ingestelde snelheid. Bijhet afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet in de
bovenste regel van het Driver Infor‐ mation Center weergegeven.
Activering
Toets L indrukken. Als de cruise con‐
trol of adaptieve cruise control eerder geactiveerd was, wordt deze uitge‐
schakeld als de snelheidsbegrenzer
wordt geactiveerd en de controlelamp m dooft.
227
Binnenspiegels............................. 30
Binnenverlichting ...............115, 179
Bolle vorm .................................... 28
Boordgereedschap .....................185
Boordinformatie ........................... 98
Brandstof .................................... 155
Brandstofkeuzeschakelaar ..........83
Brandstofmeter ............................ 82
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot 161
Brandstof voor benzinemotoren 155
Brandstof voor dieselmotoren ...155
Brandstof voor rijden op LPG .....155
Buitenspiegels .............................. 28
Buitentemperatuur .......................79
Buitenverlichting .........................108
C
Centrale vergrendeling ................22
Claxon ................................... 13, 76
Code ............................................. 98
Conformiteitsverklaring ...............222
Contactslotstanden ....................126
Controlelampen ......................81, 85
Controle over de auto ................125
Controles .................................... 165
Cruise control ...................... 92, 141
D
Dagrijlicht ................................... 110
Dagteller ...................................... 82Dak............................................... 33
Dakbelasting ................................. 73
Dakdrager .................................... 73
De belangrijkste informatie voor uw eerste rit................................. 6
Derde remlicht ........................... 178
Diefstalalarmsysteem ..................26
Dieselbrandstofsysteem ontluchten .............................. 172
Draagsysteem achterzijde ............59
Driepuntsgordel ........................... 41
Driver Information Center .............93
E
Elektrisch bediende ruiten ...........31
Elektrische aansluitingen .............80
Elektrische verstelling ..................28
Elektrisch systeem...................... 179
Elektronische rijprogramma's ....134
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem .....90
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 139
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ...............90
Elektronisch klimaatregelsysteem ..............120
Event Data Recorders (EDR) .....223F
Fietsendrager ............................... 59
Flex-Fix-systeem .......................... 59
Frontaal airbagsysteem ...............46
Frontaanrijdingswaarschuwing ...143
G
Gebruik van deze handleiding .......3
Geluidssignalen .........................100
Gereedschap ............................. 185
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig ................................. 4
Gevarendriehoek .........................72
Gloeilamp vervangen ................173
Gordelverklikker ........................... 87
Gordijnairbagsysteem .................. 47
Graphic-Info-Display, Color-Info-Display .....................96
Grootlicht ............................. 92, 109
H
Halogeenkoplampen .................173
Handbediende ruiten ...................31
Handgeschakelde versnellingsbak ......................135
Handmatige dimfunctie ................30
Handmatige modus ...................134
Handrem ..................................... 137
Handschoenenkastje ...................57
Handzender ................................. 20
229
RRadiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 224
Regelbare instrumentenverlichting ...........114
Registreren van autogegevens en privacy ................................ 223
Remassistentie .......................... 138
Rem- en koppelingssysteem .......88
Rem- en koppelingsvloeistof ......208
Remmen ............................ 137, 169
Remvloeistof .............................. 169
Reservewiel ............................... 198
Richtingaanwijzer ........................87
Richtingaanwijzers ..................... 113
Richtingaanwijzers vooraan ......176
Roetfilter ............................... 90, 131
Ruiten ........................................... 30
Rijgedrag en aanhangertips ......162
Rijregelsystemen ........................138
Rijverlichting .......................... 12, 91
S Service ....................................... 124Service-display ............................ 84
Service-indicatie ..........................88
Service-informatie ...................... 207
Sjorogen ...................................... 72
Sleutel, opgeslagen instellingen ...22Sleutels ........................................ 20
Sleutels, sloten ............................. 20
Sneeuwkettingen .......................192
Snelheidsbegrenzer ...................142
Snelheidsmeter ............................ 81
Spiegelverstelling ..........................8
Sproeiervloeistof ........................169
Startbeveiliging ......................28, 91
Starten en bedienen ...................126
Starthulp gebruiken ...................200
Stoelpositie .................................. 36
Stoelverstelling ........................6, 37
Stop/Start-systeem .....................128
Storing ....................................... 134
Storingsindicatielamp ..................88
Stroomonderbreking ..................134
Sturen ......................................... 125
Stuurbedieningsknoppen .............75
Stuurbekrachtiging........................ 89
Stuurbekrachtigingsvloeistof ......168
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 75
Symbolen ....................................... 4 Systeem voor gecontroleerde afdaling ............................ 89, 140
T
Tanken ....................................... 157
Te laag brandstofpeil ...................91
Toerenteller ................................. 82Top-Tether-bevestigingsogen ......55
Traction Control .........................138
Traction Control-systeem UIT....... 90 Trekken............................... 162, 201
Trekstang.................................... 162
Tripcomputer ............................. 101
Typeplaatje ................................ 210
U
Uitlaatgassen ............................. 131
Uitrol-brandstofafsluiter .............127
Uitstapverlichting .......................116
Ultrasoonparkeerhulp ..................89
Uw autogegevens ..........................3
V Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 191
Vaste luchtroosters ....................124
Veiligheidsgordel ...........................8
Veiligheidsgordels .......................40
Velgen en banden .....................185
Ventilatie ..................................... 118
Ventilatieopeningen ....................123
Verbanddoos ............................... 73
Vergrendelingssysteem ...............26
Verkeersbordherkenning ............150
Verlichting handschoenenkastje. 115
Verlichtingsfuncties..................... 116
Verlichting zonneklep ................115