Rijden en bediening145
Een Autostop wordt aangegeven
door de controlelamp D.
Autostart
Laat het rempedaal los of haal de keuzehendel uit D om de motor op‐
nieuw te starten.
Wanneer de motor opnieuw wordt ge‐
start, gaat de controlelamp D in het
DIC uit.
Het stop-startsysteem is uitgescha‐
keld op hellingen van 15% of meer.
Stop-startsysteem 3 134.
Keuzehendel
De keuzehendel altijd zover mogelijk
in de gewenste richting bewegen. Als
de hendel wordt losgelaten, keert hij
altijd vanzelf terug naar de middelste stand.
N=neutrale standD/
M=wisselen tussen automatische
(D) en handgeschakelde (M)
modus. Het versnellingsbak‐
display toont D, respectievelijk
M met de geselecteerde ver‐
snelling<=ppschakelen in handgescha‐
kelde modus]=terugschakelen in handge‐
schakelde modusR=achteruitversnelling. Uitslui‐
tend inschakelen als de auto
stilstaat
Wegrijden
Het rempedaal intrappen en de keu‐zehendel in D, < of ] zetten. De ver‐
snellingsbak is in de automatische
modus en de eerste versnelling is in‐
geschakeld. Bij het selecteren van R
wordt de achteruitversnelling inge‐
schakeld.
Na het loslaten van de rem rijdt de auto langzaam weg.
Om weg te rijden zonder het rempe‐
daal in te trappen trekt u onmiddellijk
op na het inschakelen van een ver‐
snelling zo lang D of R knippert.
Wordt noch het gaspedaal noch het
rempedaal bediend, dan is er geen
versnelling ingeschakeld en knippert
de aanduiding D of R korte tijd op het
display.
146Rijden en bediening
Auto stoppenBij het stoppen in stand D wordt de
eerste versnelling ingeschakeld en de koppeling gelost. In stand R blijft de
achteruitversnelling ingeschakeld.
Afremmen op de motor
Automatische modus
Bergafwaarts schakelt de geautoma‐
tiseerde versnellingsbak pas bij ho‐
gere toeren op. Bij het remmen wordt
tijdig teruggeschakeld.
Handgeschakelde modus
Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een la‐
gere versnelling selecteren. Er kan al‐
leen naar de handgeschakelde mo‐
dus worden overgeschakeld terwijl de motor draait of tijdens Autostop.Auto heen en weer schommelen
Het is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto is vastgereden in zand, modder of
sneeuw. Beweeg de keuzehendel
meermaals tussen stand R en D heen
en weer. Motor niet te hoge toeren la‐
ten maken en snel optrekken voorko‐ men.
Parkeren De laatst ingeschakelde versnelling
(zie versnellingsbakdisplay) blijft in‐
geschakeld wanneer het contact
wordt uitgeschakeld. In de stand N is
geen versnelling ingeschakeld.
Trek daarom altijd de handrem aan
wanneer u het contact uitschakelt. Als de handrem niet is aangetrokken,
knippert P in het versnellingsbakdis‐
play en kan de sleutel niet uit het con‐
tactslot worden verwijderd. P stopt
met knipperen in het versnellingsbak‐ display zodra de handrem enigszinswordt aangetrokken.
Na het uitschakelen van het contact
reageert de versnellingsbak niet meer
op bewegingen van de keuzehendel.Bandenspanningscontrolesys‐
teem Om het koppelen van de sensorenvan het bandenspanningscontrole‐
systeem te starten, moet de keuze‐
hendel verplaatst en vijf seconden in
stand N worden gehouden. P brandt
in het versnellingsbakdisplay om aan
te geven dat het koppelen van de sen‐
soren kan worden gestart.
Bandenspanningscontrolesysteem 3 207.
Handgeschakelde modus
Wordt bij te lage toeren een hogere
versnelling geselecteerd of een la‐
gere versnelling bij te hoge toeren,
dan schakelt de auto niet. Dit om te
voorkomen dat de motor te lage of te
hoge toeren maakt. Er verschijnt een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center. Boordinformatie
3 103.
Bij een te laag motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak automatisch
terug.
Rijden en bediening1519Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht of een
waarschuwingscode op het Driver In‐
formation Center. Het systeem is bui‐ ten werking.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Stadsmodus De stadsmodus is een functie voor
meer stuurbekrachtiging bij lagere
snelheden, zoals in stadsverkeer of
bij het inparkeren. De stuurbekrachti‐
ging wordt versterkt voor meer com‐
fort.
Inschakelen
Druk bij een draaiende motor op toets
B . Het systeem werkt vanuit statio‐
nair draaien tot 35 km/u en in de ach‐
teruitversnelling. Bij hogere snelhe‐
den schakelt het systeem over op de reguliere modus. Na het activeren er‐ van werkt de stadsmodus automa‐
tisch bij een snelheid van minder dan 35 km/u.
Een brandende LED in de toets
stadsmodus geeft aan dat het sys‐ teem actief is en er verschijnt een be‐
richt op het Driver Information Center.
De stadsmodus blijft actief tijdens een Autostop, maar werkt alleen waan‐
neer de motor draait.
Stop-startsysteem 3 134.
Uitschakelen
Druk op toets B; de LED in de toets
dooft en er verschijnt een bericht op
het Driver Information Center.
Elke keer bij het starten van de motor
wordt de stadsmodus gedeactiveerd.
Overbelasting
Bij een zware belasting van het stuur‐ huis in de stadsmodus, bijv. bij lang‐
durig inparkeren of bij druk stadsver‐
keer, wordt het systeem gedeacti‐
veerd om oververhitting te voorko‐
men. Het stuurhuis werkt in de regu‐
liere modus totdat de stadsmodus au‐ tomatisch wordt geactiveerd.
Verzorging van de auto1859Gevaar
Het ontstekingssysteem en de Xe‐
nonkoplampen werken met een
zeer hoge spanning. Niet aanra‐
ken.
Motorkap
Openen
Aan de ontgrendelingshendel trekkenen in de uitgangspositie terugduwen.
Druk de veiligheidspal omhoog en
open de motorkap.
Motorkapsteun vastzetten.
Als de motorkap wordt geopend tij‐
dens een Autostop, wordt de motor automatisch herstart omwille van vei‐ ligheidsredenen.
Sluiten
Steun vóór het sluiten van de motor‐
kap stevig in de houder duwen.
Laat de motorkap zakken en laat het
vanaf een lage hoogte (20-25 cm) in
het slot vallen. Controleer of de mo‐
torkap vergrendeld is.Voorzichtig
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.
Motorolie
Het motoroliepeil op gezette tijden
handmatig controleren om schade
aan de motor te voorkomen. Gebruik
olie met de juiste specificatie. Aanbe‐ volen vloeistoffen en smeermiddelen
3 232.
Verzorging van de auto189
De remvloeistof moet tussen de
merktekens MIN en MAX staan.
Raadpleeg een werkplaats als het
vloeistofpeil lager dan MIN is.
Rem- en koppelingsvloeistof 3 232.
Accu De auto is uitgerust met een lood‐
zuuraccu.
Auto's met stop-startsysteem zijn uit‐
gerust met een AGM-accu die geen
loodzuuraccu is.
De accu van de auto is onderhouds‐ vrij als de accu tijdens de ritten vol‐
doende wordt bijgeladen. Bij korte rit‐
ten en veelvuldig starten kan de accu ontladen raken. Vermijd het gebruik
van onnodige elektrische verbruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan
vier weken achtereen stilstaat, kan de accu ontladen raken. Poolklem van
de minpool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
kelde ontsteking aansluiten en los‐
koppelen.
Ontlaadbeveiliging van accu 3 120.
Accu vervangen Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk
gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling van het
stop- startsysteem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
deze met een afdekkap worden afge‐ sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Uitsluitend accu's gebruiken waarbij
de zekeringenkast boven de accu kan
worden gemonteerd.
Auto's met Stop/Start-systeem
Vervang de AGM (Absorptive Glass Mat)-accu altijd door een andere
AGM-accu.
190Verzorging van de auto
U kunt een AGM-accu herkennen
door het label op de accu. Wij bevelen het gebruik aan van een origineleOpel-accu.
Let op
Als u een andere AGM-accu ge‐
bruikt dan de originele Opel accu is
het mogelijk dat het Stop/Start-sys‐
teem slechter presteert.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop-startsysteem 3 134.
Accu opladen9 Waarschuwing
Bij auto's met een stop-startsys‐
teem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kan de
accu beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 224.
Waarschuwingslabel
Betekenis van symbolen:
■ Geen vonken of open vlammen en niet roken.
■ Bescherm de ogen altijd. Explo‐ sieve gassen kunnen blindheid of
letsel veroorzaken.
■ Houd de accu buiten het bereik van
kinderen.
■ De accu bevat zwavelzuur dat aan‐
leiding kan geven tot blindheid of
ernstige brandwonden.
■ Zie het Instructieboekje voor meer
informatie.
■ Explosief gas kan in de buurt van de accu aanwezig zijn.
Dieselbrandstofsysteem
ontluchten
Indien de tank is leeggereden, moet
het dieselbrandstofsysteem worden
ontlucht. Schakel het contact drie‐
maal in gedurende 15 seconden per keer. Motor vervolgens maximaal
40 seconden starten. Herhaal deze
procedure na minstens vijf seconden .
Als de motor niet aanslaat, moet u de
hulp van een werkplaats inroepen.
255
Parkeren .............................. 19, 137
Park pilot met ultrasoonsensoren 158
Partikelfilter ................................. 138
Pedaal intrappen .......................... 91
Persoonlijke instellingen ............106
Pollenfilter .................................. 130
Portieren ....................................... 26
Portier open ................................. 95
Prestaties ................................... 241
Profieldiepte ............................... 212
R
Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 250
Regelbare instrumentenverlichting ...........117
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 249
Remassistentie .......................... 149
Rem- en koppelingssysteem .......91
Rem- en koppelingsvloeistof ......232
Remmen ............................ 148, 188
Remvloeistof .............................. 188
Reservewiel ............................... 222
Richtingaanwijzer ........................89
Richtingaanwijzers ..................... 115
Richtingaanwijzers vooraan ......196
Roetfilter ............................... 93, 138
Rugleuning neerklappen .............39
Ruiten ........................................... 31Rijgedrag en aanhangertips ......178
Rijregelsystemen ........................150
Rijverlichting .......................... 12, 94
S Schakelen ..................................... 92
Service ....................................... 130
Service-display ............................ 86
Service-indicatie .......................... 91
Service-informatie ...................... 231
Sjorogen ...................................... 72
Sleutel, opgeslagen instellingen ...23
Sleutels ........................................ 21
Sleutels, sloten ............................. 21
Sneeuwkettingen .......................213
Snelheidsbegrenzer .............95, 154
Snelheidsmeter ............................ 84
Spiegelverstelling ..........................8
Sproeiervloeistof ........................188
Stadsmodus................................ 151 Startbeveiliging ......................29, 94
Starten en bedienen ...................132
Starthulp gebruiken ...................224
Stoelpositie .................................. 37
Stoelverstelling ........................7, 38
Stop/Start-systeem .....................134
Storing ............................... 142, 147
Storingsindicatielamp ..................90
Stroomonderbreking ..................142
Stuurbedieningsknoppen .............76Stuurbekrachtiging........................ 92
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 76
Symbolen ....................................... 4
T Tanken ....................................... 176
Te laag brandstofpeil ...................94
Toerenteller ................................. 85
Top-Tether-bevestigingsogen ......56
Traction Control .........................150
Trekhaak .................................... 179
Trekken............................... 178, 225
Trekstang.................................... 178
Typeplaatje ................................ 235
U Uitlaatgassen ............................. 138
Uitrol-brandstofafsluiter .............134
Uitstapverlichting .......................119
Ultrasoonparkeerhulp ..................92
Uw autogegevens ..........................3
V Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 213
Vaste luchtroosters ....................129
Veiligheidsgordel ...........................8
Veiligheidsgordels .......................40
Velgen en banden .....................206