Instrumenten en bedieningsorganen79
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Ver‐ der rijden is mogelijk. De rijstabiliteit
kan echter afhankelijk van de staat
van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronisch stabiliteitsprogramma
(ESP) 3 118, Traction Control-sys‐
teem/Anti-slipregelaar (ASR) 3 117.
Koelvloeistoftemperatuur
$ brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden.
Als controlelampje $ brandt, is de
koelvloeistoftemperatuur te hoog. Af‐
hankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen
3 82. De hulp van een werkplaats
inroepen.Voorzichtig
Als de koelvloeistoftemperatuur te hoog is, moet u stoppen en het
contact uitschakelen. Gevaar voor
motor. Controleer het koelvloei‐
stofpeil.
Raadpleeg uw werkplaats als de
controlelamp aan blijft.
Koelvloeistoftemperatuurmeter 3 71.
Voorverwarming
! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Roetfilter
% brandt geel.
Het dieselpartikelfilter moet gerege‐
nereerd worden.
Blijven rijden totdat % dooft. Laat het
motortoerental zo mogelijk niet onder 2000 omw/min dalen.
Brandt
Het dieselpartikelfilter is vol. Start het
regeneratieproces zo spoedig moge‐
lijk.
Roetfilter 3 110, Stop-startsysteem
3 107.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem
w brandt of knippert.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Controlelampje w brandt, er klinkt
een geluidssignaal en, in modellen
met een multifunctionele versie van
het Driver Information Center, ver‐
schijnt er ook een bijbehorend bericht wanneer er een lekke band of een
veel te lage bandenspanning wordt
geconstateerd.
Rijden en bediening117
Om minder kracht te hoeven uitoefe‐
nen bij het aantrekken van de hand‐
rem, tegelijkertijd het rempedaal in‐
trappen.
Bij aangetrokken handrem klinkt er
vanaf een bepaalde snelheid een ge‐
luidssignaal.
Let op
Het volume van het geluidssignaal
kan ook via het Driver Information
Center worden aangepast 3 82.
Controlelamp R 3 77.
Remassistentie Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal wordt automatisch met de maximale remkracht (noodstop)
geremd.
De druk op het rempedaal niet ver‐
minderen, zolang er maximaal ge‐ remd moet worden. Bij het loslaten
van het rempedaal wordt de rem‐
kracht automatisch verminderd.Hellingrem
Het systeem voorkomt onbedoeld be‐
wegen bij het wegrijden op hellingen.
Wanneer u de voetrem loslaat nadat
u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog gedurende 2 seconden in‐
geschakeld. Bij het optrekken van de
auto worden de remmen automatisch gelost.
Als controlelamp Z onderweg op‐
licht, is er een storing in de hellingrem
3 78. De hulp van een werkplaats in‐
roepen om de storing te laten verhel‐
pen.
De hellingrem werkt niet tijdens een
Autostop.
Stop/Start-systeem 3 107.Rijregelsystemen
Traction ControlDe anti-slipregelaar (ASR) is een on‐derdeel van het elektronisch stabili‐
teitsprogramma (ESP).
ASR verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
De ASR is gebruiksklaar zodra de
controlelamp R dooft.
Wanneer ASR actief is, knippert de
controlelamp R.
120Rijden en bediening
InschakelenAccelereer tot de gewenste snelheid
en duw de hendel omhoog ( +): de hui‐
dige snelheid wordt opgeslagen en
vastgehouden. U kunt het gaspedaal
loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het gas‐ pedaal wordt opnieuw de opgeslagen
snelheid aangehouden.
De cruise control blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.
Snelheid verhogen
Duw de hendel na het activeren van
de cruise control omhoog ( +) of duw
de hendel meerdere malen kort om‐
hoog ( +): de snelheid neemt voortdu‐
rend of in kleine stapjes toe.
U kunt ook tot de gewenste snelheid
accelereren en deze opslaan door de hendel omhoog ( +) te duwen.Snelheid verlagen
Duw de hendel na het activeren van
de cruise control omlaag ( -) of duw de
hendel meerdere malen kort omlaag
( -): de snelheid neemt voortdurend of
in kleine stapjes af.
Uitschakelen
Automatisch uitschakelen:
■ de rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u,
■ als het rempedaal wordt bediend,
■ als het koppelingspedaal wordt be‐
diend,
■ het Traction Control-systeem/de anti-slipregelaar (ASR) of het elek‐
tronisch stabiliteitsprogramma
(ESP) werkt.
Opgeslagen snelheid hervatten Knop = bij een snelheid van meer dan
30 km/u indrukken. De opgeslagen
snelheid wordt nu overgenomen.Uitschakelen
Draai het uiteinde van de hendel in de stand OFF; controlelampje m dooft.
De opslagen snelheid wordt gewist.
Bij het uitschakelen van het contact
wordt ook de opgeslagen snelheid
gewist.
Parkeerhulp
De parkeerhulp meet de afstand tus‐
sen uw auto en eventuele obstakels,
wat het parkeren vergemakkelijkt, en
geeft geluidssignalen. De bestuurder
is en blijft echter verantwoordelijk bij
het parkeren.
181
Opbergvakken.............................. 54
Opbergvakken instrumentenpaneel ..................54
Opbergvak onder passagiersstoel 56
Opklapbare achterbank ................56
Opschakelen................................. 78
Overzicht instrumentenpaneel .....10
P Panne ......................................... 159
Parkeerhulp ............................... 120
Parkeren .............................. 18, 109
Partikelfilter ................................. 110
Pollenfilter .................................. 103
Portieren ................................. 23, 25
Portier open ................................. 82
Portiersloten ................................. 21
Prestaties ................................... 171
Profieldiepte ............................... 150
R Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 177
Radio-info ..................................... 82
Regelbare instrumentenverlichting .............95
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 176
Remassistentie .......................... 117
Rem- en koppelingsvloeistof ......165Remmen ............................ 116, 134
Remsysteem ................................ 77
Remvloeistof .............................. 134
Reservewiel ............................... 155
Richtingaanwijzer ........................75
Richtingaanwijzers ....................... 94
Richtingaanwijzer vooraan .........137
Roetfilter ............................... 79, 110
Ruiten ........................................... 29
Ruiten van de buitenzijde bedienen ................................... 29
Rijgedrag en aanhangertips ......127
Rijklaar gewicht ............................ 62
Rijregelsystemen ................117, 118
Rijverlichting .......................... 12, 82
S Schuifdeur ................................... 23
Service ............................... 103, 164
Service-display ......................72, 82
Service-informatie ...................... 164
Signalen........................................ 88
Sjorogen ................................ 60, 62
Sleutels ........................................ 19
Sleutels, sloten ............................. 19
Slijtage van remblokken ...............77
Sneeuwkettingen .......................151
Snelheidsmeter ............................ 69
Spiegelverstelling ..........................8
Sproeiervloeistof ........................133Standaarddisplay ..........................82
Startbeveiliging ......................26, 81
Starten en bedienen ...................105
Starthulp gebruiken ...................158
Stoelpositie .................................. 33
Stoelverstelling ........................7, 34
Stop/Start-systeem .....................107
Stop-startsysteem......................... 81
Storing ....................................... 115
Storingsindicatielamp ..................77
Sturen ......................................... 104
Stuurbedieningsknoppen .............63
Stuurbekrachtigingsvloeistof ......133
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 63
Symbolen ....................................... 4
T
Taal............................................... 82
Tanken ....................................... 124
Te laag brandstofpeil ...................81
Temperatuur ................................. 82
Toerenteller ................................. 70
Top-Tether-bevestigingsogen ......53
Traction Control .........................117
Transmissie .................................. 77
Trekken............................... 127, 159
Tripcomputer .......................... 82, 89
Typeplaatje ................................ 167