Anti-wielspin regeling (TCS)
De anti-wielspin regeling (TCS) zorgt via
regeling van het motorkoppel en de
remmen voor een verhoging van de
aandrijfkracht en een verbetering van de
veiligheid. Wanneer door het TCS
systeem het doorspinnen van een van de
aangedreven wielen wordt geregistreerd,
wordt het motorkoppel verminderd om
verlies van aandrijfkracht te voorkomen.
Dit betekent dat op een glad wegdek de
motor automatisch wordt afgesteld voor
het leveren van de optimale aandrijfkracht
voor de aangedreven wielen, om
doorspinnen en verlies van aandrijfkracht
te beperken.
Systeemdefecten of bedrijfstoestanden
worden aangeduid door een
waarschuwing.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op
pagina 4-38.
WAARSCHUWING
De anti-wielspin regeling (TCS) kan
dus niet beschouwd worden als
remedie voor onveilige rijtechnieken:
De anti-wielspin regeling (TCS) biedt
geen vrijwaring tegen onveilig of
roekeloos rijgedrag, buitensporig hoge
snelheden, het te dicht achter een
ander voertuig rijden of aquaplaning
(tengevolge van een laag water op het
wegdek wordt de wrijvingskracht van
de banden verminderd). Ongelukken
blijven dan nog steeds mogelijk.
Gebruik winterbanden of
sneeuwkettingen en rijd met
verminderde snelheid wanneer wegen
met sneeuw en/of ijs overdekt zijn:
Rijden zonder de juiste
aandrijfkrachthulpmiddelen op wegen
die met sneeuw en/of ijs overdekt zijn
is gevaarlijk. De anti-wielspin regeling
(TCS) alleen kan geen voldoende
aandrijfkracht leveren en ongelukken
blijven dan nog steeds mogelijk.
OPMERKING
Voor het uitschakelen van de TCS, op
de TCS OFF schakelaar drukken
(pagina 4-122).
Tijdens het rijden
ABS/TCS/DSC
4-121
qTCS OFF schakelaar
Druk op de TCS OFF schakelaar om het
TCS systeem uit te schakelen. Het TCS
OFF indikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden.
Druk nogmaals op de schakelaar om het
TCS systeem opnieuw in te schakelen.
Het TCS OFF indikatielampje gaat uit.
OPMERKING
lWanneer het TCS systeem is
ingeschakeld en u probeert de auto
vrij te krijgen wanneer deze vast is
komen te zitten, of wanneer u
probeert uit vers gevallen sneeuw
weg te rijden, zal het TCS systeem
geactiveerd worden. Door het
indrukken van het gaspedaal zal het
motorvermogen niet toenemen zodat
het moeilijk kan zijn de auto vrij te
krijgen. Schakel in dit geval het TCS
systeem uit.
lAls het TCS systeem uitgeschakeld
is wanneer de motor wordt stopgezet,
zal dit automatisch geactiveerd
worden wanneer het contact op ON
wordt gezet.
OPMERKING
lDoor het TCS systeem ingeschakeld
te laten wordt de beste aandrijfkracht
verkregen.
lAls de TCS OFF schakelaar
gedurende 10 seconden of langer
ingedrukt wordt gehouden, treedt de
defectbeveiligingsfunctie van de
TCS OFF schakelaar in werking en
wordt het TCS systeem automatisch
geactiveerd. Het TCS OFF
indikatielampje gaat uit zodra het
TCS systeem geactiveerd wordt.
4-122
Tijdens het rijden
ABS/TCS/DSC
Dynamische
stabiliteitsregeling (DSC)
De Dynamische Stabiliteitsregeling (DSC)
regelt automatisch het remvermogen en
het motorkoppel in samenhang met
systemen zoals ABS en TCS voor de
regeling van de zijslip tijdens het rijden
op een glad wegdek of bij het maken van
plotselinge uitwijkingsmanoeuvres voor
een verbetering van de veiligheid.
Zie ABS (pagina 4-120) en TCS (pagina
4-121).
De DSC regeling functioneert bij
snelheden hoger dan 20 km/h.
Systeemdefecten of bedrijfstoestanden
worden aangeduid door een
waarschuwing.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op
pagina 4-38.
WAARSCHUWING
De Dynamische stabiliteitsregeling
mag niet beschouwd worden als
remedie voor onveilige rijtechnieken:
De Dynamische Stabiliteitsregeling
(DSC) biedt geen vrijwaring tegen
onveilig of roekeloos rijgedrag,
buitensporig hoge snelheden,
bumperkleven (het te dicht achter een
ander voertuig rijden) en aquaplaning
(tengevolge van een laag water op het
wegdek wordt de wrijvingskracht van
de banden verminderd). Ongelukken
blijven dan nog steeds mogelijk.
OPGELET
lWanneer de volgende punten niet in
acht worden genomen bestaat de
kans dat het DSC systeem niet
correct werkt:
lGebruik banden van de juiste
maat die voor uw Mazda zijn
gespecificeerd op alle vier wielen.
lGebruik banden van dezelfde
fabrikant, soort en profielpatroon
op alle vier wielen.
lNiet tezamen gebruiken met
versleten banden.
lHet is mogelijk dat het DSC systeem
niet correct functioneert wanneer
sneeuwkettingen worden gebruikt of
wanneer een noodreservewiel is
gemonteerd omdat de diameter van
de band verandert.
Tijdens het rijden
ABS/TCS/DSC
4-123
Drive-selectie (Automatische transmissie)í
Drive-selectie is een systeem dat de drive-stand van de auto overschakelt. Wanneer de
sportstand is geselecteerd, geeft de auto bij de bediening van het gaspedaal een krachtigere
respons. Dit zorgt voor een extra snelle acceleratie, wat nodig kan zijn voor het veilig
uitvoeren van manoeuvres zoals het wisselen van rijbaan, het oprijden van snelwegen of
het inhalen van andere voertuigen.
OPGELET
Gebruik de sportstand niet bij het rijden op gladde wegen zoals natte of met sneeuw
bedekte wegen. Dit kan slippen van de banden veroorzaken.
OPMERKING
lWanneer de sportstand wordt geselecteerd, wordt er met hogere motortoerentallen
gereden wat kan leiden tot een hoger brandstofverbruik. Mazda raadt aan om bij
normaal rijden de sportstand uit te schakelen.
lOnder de volgende omstandigheden kan de drive-stand niet worden overgeschakeld:
lABS/TCS/DSC is in bedrijflHet Mazda Radar Cruise Control (MRCC) systeem/kruissnelheidsregelaar is
ingeschakeld.
lHet stuurwiel wordt abrupt gedraaid.
Tijdens het rijden
Drive-selectie
4-133íBepaalde modellen.
qGebruik van het systeem
Druk op de rijstrookassistentschakelaar.
De display van de rijstrookassistent
(standby status) wordt aangegeven in de
multi-informatiedisplay en het systeem
gaat over op standby.
OPMERKING
Wanneer de instelling voor
besturingsassistentie op niet-
bedrijfsklaar is ingesteld, wordt de
rijstrookassistentdisplay niet
aangegeven.
Rijd met het systeem op standby naar het
midden van de rijstrook. Wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden is voldaan,
wordt de rijstrookassistentdisplay
aangegeven in de multi-informatiedisplay
en wordt het systeem bedrijfsklaar.
lWanneer de motor draait.
lDe rijsnelheid is ongeveer 60 km/h.
lWitte (gele) rijstrookstrepen worden
bespeurd.
lDe bestuurder bedient het stuurwiel.
lDe rijstrook is niet smal of breed.
De rijstrookassistent gaat in de volgende
gevallen over naar de standby toestand:
lHet systeem kan de witte (gele)
rijstrookstrepen niet bespeuren.
lDe rijsnelheid is minder dan ongeveer
60 km/h.
lHet ABS/TCS/DSC is in bedrijf.
lHet DSC is uitgeschakeld.
lDe auto maakt een scherpe bocht.
lDe auto maakt een bocht met een niet
aangepaste snelheid.
lDe bestuurder neemt zijn of haar
handen van het stuurwiel af (houdt het
stuurwiel niet vast).
lPlotseling accelereren/afremmen.
lRijden op bochtige wegen.
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
4-189
Bandenspanningcontrolesysteem
lHet bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) controleert de bandenspanning van alle
vier banden. Als de bandenspanning van één of meerdere banden te laag is, waarschuwt
het systeem de bestuurder door middel van het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem in de instrumentengroep (de waarschuwing wordt ook
getoond op de display op de type A
*1instrumentengroep) en een pieptoon. Het systeem
controleert de bandenspanning indirect op basis van de gegevens die door de ABS
wielsnelheidssensors worden verzonden.
Om het systeem correct te kunnen laten werken, dient het systeem met de
voorgeschreven bandenspanning (waarde op bandenspanningslabel) geïnitialiseerd te
worden. Volg de procedure en voer de initialisatie uit.
*1 Zie Type A type op pagina 4-38.
lBij auto's met een type A*1instrumentengroep, de toestand van de auto controleren of
de auto door een deskundige reparateur laten inspecteren, bij voorkeur een officiële
Mazda reparateur, overeenkomstig de indikatie.
*1 Zie Type A type op pagina 4-38.
lSysteemdefecten of bedrijfstoestanden worden aangeduid door een waarschuwing.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op pagina 4-38.
Zie Waarschuwingszoemer voor bandenspanning op pagina 7-56.
ABS wielsnelheidssensor
4-232
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
OPMERKING
lBreng geen accessoires aan binnen het detectiebereik van de sensoren. Dit kan de
werking van het systeem hinderen.
lAfhankelijk van de soort hindernis en de omgevingscondities, kan het detectiebereik
van een sensor verminderd worden, of bestaat de kans dat de sensoren de hindernissen
niet kunnen opsporen.
lHet is mogelijk dat het systeem onder de volgende omstandigheden niet normaal
werkt:
lWanneer zich modder, ijs of sneeuw aan het sensorgedeelte heeft vastgehecht
(wanneer dit wordt verwijderd, werkt het systeem weer normaal).
lWanneer het sensorgedeelte is bevroren (wanneer het ijs ontdooid is, werkt het
systeem weer normaal).
lWanneer de sensor met een hand wordt afgedekt.lWanneer de sensor aan een krachtige schok is blootgesteld.lWanneer de auto buitengewoon scheef staat.lOnder buitengewoon hete of koude weersomstandigheden.lWanneer er met de auto over oneffenheden, op hellingen of op onverharde of met
gras bedekte wegen wordt gereden.
lAlles dat in de buurt van de auto ultrageluid voortbrengt, zoals de claxon van een
andere auto, het motorgeluid van een motorfiets, het luchtremgeluid van een
vrachtwagen of de sensoren van een andere auto.
lWanneer met de auto bij zware regenval wordt gereden of bij rijomstandigheden
die opspattend water veroorzaken.
lWanneer een in de handel verkrijgbare staafantenne of een antenne voor
zendapparatuur in de auto is geïnstalleerd.
lWanneer de auto in de richting gaat van een hoge of vierkante stoeprand.lWanneer de hindernis zich te dicht bij de sensor bevindt.
lHindernissen onder de bumper worden mogelijk niet opgespoord. Hindernissen die
lager zijn dan de bumper of smal zijn worden mogelijk in eerste instantie wel
opgespoord maar worden naarmate de auto de hindernis dichter nadert niet meer
opgespoord.
lHet is mogelijk dat de volgende soorten hindernissen niet opgespoord worden:
lDunne voorwerpen zoals kabel of touwlMaterialen die geluidsgolven gemakkelijk absorberen zoals katoen of sneeuwlHoekvormige voorwerpenlBijzonder lange voorwerpen, en die welke breed zijn aan de bovenzijdelKleine, korte voorwerpen
4-256
Tijdens het rijden
Parkeersensorsysteem
qBeschrijving van het zekeringenpaneel
Zekeringenblok (Motorruimte)
BESCHRIJVINGZEKERINGCA-
PACITEITBEVEILIGD ONDERDEEL
1 ADD FAN GE 30 A Koelventilator
í
2 IG2 30 A Voor beveiliging van diverse circuits
3 INJECTOR 30 A Motorbesturingssysteemí
4 FAN DE 40 A Koelventilatorí
5 P.WINDOW1 30 A Elektrische ruitbedieningí
6―― ―
7 ADD FAN DE 40 A Koelventilatorí
8 EVVT 20 A Motorbesturingssysteemí
9 DEFOG 40 A Achterruitverwarming
10 DCDC DE 40 A Voor beveiliging van diverse circuitsí
11 FAN GE 30 A Koelventilatorí
12 EPB L 20 A Elektrische handrem (Links)
13 AUDIO 40 A Audio-installatieí
14 EPB R 20 A Elektrische handrem (Rechts)
15 ENG.MAIN 40 A Motorbesturingssysteem
16 ABS/DSC M 50 A ABS, regelsysteem voor dynamische stabiliteit
17
50 A Voor beveiliging van diverse circuits
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
6-71íBepaalde modellen.