Page 192 of 291

190STARTEN EN RIJDEN
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor niet warmdraaien bij stilstaande auto, noch
met stationair toerental noch met een hoog toerental: zo
warmt de motor veel langzamer op en nemen het verbruik
en de uitstoot van uitlaatgassen toe. het is beter om me-
teen rustig weg te rijden en hoge toerentallen te vermij-
den: op deze manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in wanneer men voor een stoplicht
stil staat of alvorens de motor af te zetten. Deze hande-
ling heeft evenals “double-clutchen” geen enkel nut en ver-
hoogt het brandstofverbruik en de vervuiling.
Keuze van de versnellingen
Schakel een hogere versnelling in zodra de verkeers- en
wegomstandigheden dit toelaten. Snel accelereren met
een lage versnelling verhoogt het brandstofverbruik.
Ook het oneigenlijk gebruik van een hoge versnelling doet
het verbruik en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen
toenemen en veroorzaakt motorslijtage.
Topsnelheid
Bij een hogere snelheid neemt het brandstofverbruik fors
toe. Rijd dus zoveel mogelijk met een constante snelheid,
vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost alleen
brandstof en verhoogt tevens de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen. Acceleratie
Bruusk optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uit-
stoot van schadelijke uitlaatgassen: geef geleidelijk aan gas.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud starten kan de motor
niet de optimale bedrijfstemperatuur bereiken. Hierdoor
neemt zowel het brandstofverbruik (van +15% tot +30%
in stadsverkeer) als de uitstoot van schadelijke uitlaat-
gassen toe.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op drukke wegen, bijvoorbeeld bij filerijden waarbij voor-
al lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar
zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofver-
bruik aanmerkelijk hoger zijn. Ook bochtige trajecten over
bergwegen en een slecht wegdek verhogen het brandstof-
verbruik.
Stilstaan in het verkeer
Bij langdurig stilstaan (bijv. spoorwegovergangen) is
het raadzaam de motor af te zetten.
183-194 Delta NL 1ed 26/09/13 15.05 Pagina 190
Page 203 of 291

NOODGEVALLEN201
4
❍controleer of schakelaar C-fig. 5 voor de compressor in
stand 0 (uit) staat, start de motor, steek stekker
E-fig. 5a in het stopcontact en schakel de compressor
in door schakelaar C-fig. 5 in stand I (aan) te zetten;
❍ pomp de band op tot de juiste bandenspanning, ver-
meld in de paragraaf “Bandenspanning” in hoofdstuk
“6”, is bereikt. Voor een nauwkeuriger aflezing
de drukwaarde op de drukmeter D-fig. 5 bij uitge-
schakelde compressor controleren;
❍ als het na 5 minuten niet mogelijk is om minstens 1,
5 bar te krijgen, koppel dan de compressor van het ven-
tiel en het stopcontact af en verplaats vervolgens de au-
to ongeveer 10 meter naar voren, zodat het afdicht-
middel zich gelijkmatig in de band kan verdelen; pomp
de band vervolgens weer op;
fig. 5L0E0078mfig. 5aL0E0288m
❍als het na deze handeling na 5 minuten nog steeds niet
mogelijk is om minstens 1,8 bar te krijgen, rijd dan
niet verder omdat de band te ernstig beschadigd is en
de bandenreparatiekit niet de vereiste afdichting kan
garanderen. Neem contact op met een Lancia
Servicepunt.
❍ als de band de juiste bandenspanning, vermeld in
de paragraaf “Bandenspanning” in hoofdstuk “6”,
heeft bereikt rijd dan onmiddellijk verder;
Breng de sticker op een voor de bestuurder
goed zichtbare plaats aan, om eraan te her-
inneren dat de band behandeld is met de snel-
le bandenreparatiekit. Rijd voorzichtig, met name
in bochten. Rijd niet harder dan 80 km/h.
Vermijd bruusk accelereren en remmen.
195-232 Delta NL 1ed 20/03/14 11:29 Pagina 201
Page 234 of 291

232NOODGEVALLEN
Vergeet niet dat tijdens het slepen de rem- en
stuurbekrachtiging niet werken, waardoor
meer kracht nodig is voor de bediening van
het rempedaal en het stuurwiel. Gebruik voor
het slepen geen flexibele kabels en vermijd bruus-
ke bewegingen. Zorg tijdens het slepen dat er geen
onderdelen door de sleepverbinding kunnen wor-
den beschadigd. Bij het slepen van de auto moet
men zich aan de wegenverkeerswetgeving houden,
zowel voor het sleepoog als voor het slepen zelf.
Start de motor niet wanneer de auto wordt gesleept.
Maak voor de montage van het sleepoog de schroef-
draad zorgvuldig schoon. Zorg ervoor dat het slee-
poog volledig in de zitting is vastgeschroefd alvo-
rens de auto te slepen.
De sleepogen voor en achter mogen uitsluitend
gebruikt worden voor het slepen over de weg
in pechgevallen. de auto mag over korte af-
standen gesleept worden wanneer een speciaal hulp-
middel wordt gebruikt in overeenstemming met
de wegenverkeerswetgeving (starre stang), en om
het voertuig over de weg te verplaatsen in afwach-
ting van het slepen of het transport met een takel-
wagen. Sleepogen MOGEN NIET worden gebruikt
om voertuigen off-road (d. w. z. op het terrein) te sle-
pen of waar hindernissen zijn en/of voor het slepen
met kabels of andere niet-starre hulpmiddelen. In
overeenstemming met bovengenoemde voorwaarden,
moet men voor het slepen twee voertuigen gebrui-
ken (een slepend en een gesleept voertuig), die zich
beide zo veel mogelijk op één lijn bevinden. Alvorens te slepen, moet de contactsleutel op
MAR en vervolgens op STOP worden gezet,
zonder de sleutel uit het contactslot te nemen.
Als de sleutel uit het contactslot wordt genomen,
wordt automatisch het stuurslot ingeschakeld waar-
door de auto niet kan worden bestuurd.
195-232 Delta NL 1ed 20/03/14 11:29 Pagina 232
Page 288 of 291

286ALFABETISCH REGISTER
Radio
(inbouwvoorbereid ing) ....... 148
Radiozenders en mobiele telefoons ............................. 150
Reactive Suspension System ... 109
Regensensor .......................... 72
Remmen .............................. 263
Richtingaanwijzers – bedieni ng ......................... 69
– lamp vervangen ............... 216
Roetfilter (DPF) .................... 153
Rubber slangen ..................... 249
Ruiten (reinigen) .................. 255
Ruiten r einigen ..................... 70
Ruitenwisser – bedieni ng ......................... 70
– ruitenspro eiers ................. 251
– wisserbl aden ............ 249–250Safe Lock (systeem) ............. 47
SBR–systeem ........................ 157
Schuifdak ............................. 86
Sensor automatische inschakeling koplampen
(schemersensor) .................. 68
Slepen van de auto ............... 231
Smeermiddelen (specificaties) ...................... 273
Sneeuwkettingen .................. 193
Sport (functie) ...................... 77
SPORTfunctie ...................... 107
Stadslicht ............................. 69
– lamp vervangen ............... 216
Starten en rijden ................... 183
Stoelen ................................. 52
– reinigen ........................... 256
Stopcontact .......................... 85Parkeerhulp
(Magic Parki ng) .................. 134
Parkeersensor en .................... 131
– Magic Parking (Parkeerhulp) .................. 134
Parkeren ............................... 187
Plafondverlichting achter (lamp vervangen) ............... 220
Plafondverlichting voor (lamp vervangen) ............... 219
Portieren .............................. 89 – kinderslot ....................... 90
– noodvergrendeling portier voor en achter
passagierszijde ................. 91
Portiervergrendeling ............. 89
Prestaties .............................. 270
281-288 Delta NL 1ed 21/03/14 15:12 Pagina 286