Algemene informatieDeze auto is voorzien van systemen die werken
op radiofrequentie en voldoen aan de voor-
schriften van deel 15 van de Federal Commu-
nications Commission (FCC) en aan de normen
RSS- GEN/ 210/220/310 van Industry Canada.
De apparatuur moet voldoen aan de volgende
twee voorwaarden:
1. De apparatuur mag geen schadelijke inter-ferentie veroorzaken.
2. De apparatuur moet eventuele ontvangen interferentie tolereren, ook interferentie die
mogelijk een ongewenste werking van de
apparatuur veroorzaakt.
Wijzigingen of aanpassingen aan deze syste-
men door andere dan een erkende service-
faciliteit kunnen ertoe leiden dat deze appara-
tuur niet meer mag worden gebruikt.
Modus Normale cruisecontrol (vaste
snelheid)Naast de adaptieve cruisecontrol is ook de
normale cruisecontrol (vaste snelheid) beschik-
baar voor het rijden met een constante snel-
heid. De normale cruisecontrol (vaste snelheid)
is bedoeld om een ingestelde snelheid aan te
houden, zonder dat het gaspedaal bediend
hoeft te worden. De cruisecontrol kan alleen
worden gebruikt als de auto een snelheid heeft
van meer dan 32 km/u (20 mph).
Om tussen de verschillende typen cruisecontrol
te wisselen, drukt u op de AAN/UIT-knop van de
adaptieve cruisecontrol (ACC) zodat de ACC en
de normale cruisecontrol (vaste snelheid) wor-
den uitgeschakeld. Op de AAN/UIT-knop voor
de normale cruisecontrol (vaste snelheid) druk-
ken, leidt tot het inschakelen van (omschakelen
naar) de normale cruisecontrol (vaste snelheid).WAARSCHUWING!In de modus Normale cruisecontrol zal het
systeem niet reageren op voertuigen die vóór
u rijden. Bovendien wordt de naderingswaar-
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
schuwing niet geactiveerd en klinkt er zelfs als
u te dicht op het voertuig voor u rijdt geen
alarmsignaal, omdat het voor u rijdende voer-
tuig en de tussenafstand niet worden gedetec-
teerd. Houdt een veilige afstand aan tot het
voertuig dat vóór u rijdt. Zorg dat u zich altijd
bewust bent van de gekozen modus.De gewenste snelheid instellen
Schakel de normale cruisecontrol
(vaste snelheid) in. Wanneer de
auto de gewenste snelheid heeft
bereikt, drukt u kort op de knop
SET (+) of SET (-). Laat het gaspe-
daal los. De auto zal nu automa-
tisch de gekozen snelheid handhaven. Nadat
een snelheid is ingesteld, wordt een melding
CRUISE CONTROL SET TO MPH/KM (cruise-
control ingesteld op MPH/KM) weergegeven
waarin wordt aangegeven welke snelheid is
ingesteld. Dit lampje brandt wanneer de cruise-
control is ingesteld.
128
19. Controlelampje van alarmsysteemGedurende 15 seconden knippert
dit lampje
snel wanneer het anti-
diefstalalarm wordt ingeschakeld.
Nadat het alarm is ingesteld, gaat
het lampje langzamer knipperen.
Het controlelampje van het alarmsysteem gaat
ook ongeveer drie seconden branden als de
contactschakelaar voor het eerst wordt
ingeschakeld.
20. Controlelampje ESP uitgeschakeld —
indien aanwezig
Dit
lampje geeft aan dat het elek-
tronisch stabiliteitsregelsysteem
(ESP)
is uitgeschakeld. 21. Controle-/storingslampje ESP — indien
aanwezig
Het controle-/storingslampje van
het elektronisch
stabiliteitsregel-
systeem (ESP) in de instrumenten-
groep gaat branden wanneer de
contactschakelaar in de stand ON/
RUN wordt gezet. Als de motor draait, behoort
dit lampje uit te gaan. Wanneer controle-/
storingslampje ESP continu blijft branden terwijl
de motor draait, is een storing gedetecteerd in
het ESP-systeem. Als het lampje blijft branden
nadat er verschillende keren is gestart en u
meerdere kilometers hebt gereden met een
snelheid hoger dan 48 km/u (30 mph), dient u
zo snel mogelijk contact op te nemen met uw
erkende dealer om het probleem te laten op-
sporen en verhelpen. OPMERKING:
Het controlelampje ESP uitgeschakeld en
het controle-/storingslampje ESP gaan
kort branden wanneer de contactschake-
laar in de stand ON/RUN wordt gezet.
Telkens wanneer de contactschakelaar in
de stand ON/RUN wordt gezet, wordt het
ESP-systeem ingeschakeld, ook wanneer
dit eerder werd uitgeschakeld.
Het ESP-systeem maakt zoemende of
klikkende geluiden wanneer het actief is.
Dit is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESP inactief wordt na de ma-
noeuvre die de activering van het ESP-
systeem heeft veroorzaakt.
22.
Controlelampje parkeerlichten/koplampen
AAN - indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer de par-
keerlichten of koplampen zijn
ingeschakeld.
177
OPMERKING:
Automatisch verlagen van het voertuig in de
stand Instappen/uitstappen kan worden in-
geschakeld via de Uconnect® Radio met
aanraakscherm. Als deze stand is ingescha-
keld, wordt het voertuig alleen verlaagd als
de schakelhendel in de stand PARK staat,
het terrein-schakelaar in de stand AUTO
staat, de tussenbak in de stand AUTO
staat, en de niveauregeling van het voertuig
in de stand Normaal of Aero staat. Het voer-
tuig zal niet automatisch worden verlaagd
als de luchtvering in de stand Terreinrijden 2
of Terreinrijden 1 staat. Als de auto is uitge-
rust met een inbraakdiefstalmodule (ITM),
wordt het verlagen onderdrukt wanneer het
contact uitgeschakeld is en het portier open
is om te voorkomen dat het alarm afgaat.
De Selec-Terrain™-schakelaar stelt het voer-
tuig automatisch in op de juiste rijhoogte aan de
hand van de stand van de Selec-Terrain™-
schakelaar. De hoogte kan worden veranderd
vanuit de Selec-Terrain™-standaardinstelling door normaal gebruik van de knoppen van het
luchtveringssysteem. Raadpleeg de paragraaf
"Selec-Terrain™"
in het hoofdstuk"Starten en
rijden" voor meer informatie hierover.
Voor alle veranderingen aan het systeem moet
de motor draaien. Voor het verlagen van het
voertuig moeten alle portieren, inclusief de ach-
terklep, gesloten zijn. Als een portier wordt
geopend op enig moment terwijl het voertuig
wordt verlaagd, wordt het verlagen pas voltooid
nadat het geopende portier weer gesloten is.
Het Quadra-Lift™-luchtveringssysteem maakt
gebruik van een verhogings-/verlagingspatroon
dat voorkomt dat de koplampen tegenliggers
verblindt. Bij het verhogen van het voertuig,
gaat eerst de achterkant van het voertuig om-
hoog en daarna de voorkant. Bij het verlagen
van het voertuig, gaat eerst de voorkant omlaag
en daarna de achterkant.
Nadat de motor is uitgezet, kunt u merken dat
het luchtveringssysteem kort werkt. Dit is nor-
maal. Het systeem corrigeert de stand van het
voertuig zodat het er goed uitziet. Om het monteren van het reservewiel te verge-
makkelijken heeft het Quadra-Lift™-
luchtveringssysteem een functie waarin de au-
tomatische niveauregeling wordt uitgeschakeld.
Raadpleeg
"Uconnect® instellingen" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpaneel" voor meer
informatie hierover.
OPMERKING:
Indien uitgerust met een radio met aanraak-
scherm, moeten het inschakelen/uitschakelen
van alle standen van de luchtvering worden
gedaan via de radio. Raadpleeg Uconnect®
Access instellingen in het hoofdstuk Het
instrumentenpaneel voor meer informatie
hierover.WAARSCHUWING!
Het luchtveringssysteem gebruikt perslucht
om het systeem te bedienen. Neem contact
op met uw erkende dealerbedrijf voor ser-
vice, teneinde persoonlijk letsel of schade
aan het systeem te voorkomen.
278
WAARSCHUWINGSKNIPPER-
LICHTENDe schakelaar voor de waarschuwingsknipper-
lichten bevindt zich in het schakelaarpaneel
direct boven de klimaatregelknoppen.Druk op de schakelaar om de alarm-
knipperlichten in te schakelen. Zodra u
de schakelaar indrukt, gaan alle rich-
tingaanwijzers knipperen om het verkeer achter
u te waarschuwen voor een noodsituatie. Druk
nogmaals op de schakelaar om de waarschu-
wingsknipperlichten uit te zetten.Dit is een waarschuwingssysteem voor noodsitu-
aties. Gebruik het systeem niet tijdens het rijden.
Gebruik het alleen bij autopech en uw auto een
gevaar vormt voor andere weggebruikers.Als u de auto moet verlaten om hulp op te
roepen, blijven de waarschuwingsknipperlich-
ten ook werken wanneer de contactschakelaar
in de stand OFF is gezet.
OPMERKING:
Bij langdurig gebruik van de waarschu-
wingsknipperlichten kan uw accu leeg ra-
ken.
OVERVERHITTING VAN DE
MOTORIn elk van de hierna volgende gevallen kunt u
met de passende maatregelen de kans op
oververhitting verminderen.
Op de grote weg — minder snelheid.
In stadsverkeer: zet de versnellingsbak in de
stand NEUTRAL wanneer u stilstaat, maar
verhoog het stationair toerental niet.
OPMERKING:Er zijn verschillende manieren om dreigende
oververhitting van de motor te voorkomen: Als de airco is ingeschakeld, schakel
deze dan uit. Het aircosysteem voert
warmte af naar het koelsysteem en dat
gebeurt niet als u de airco uitzet.
U kunt ook de temperatuurregelknop in
de hoogste stand zetten, de ventilatie in
de vloerstand zetten en de aanjagerscha-
kelaar in een hoge stand zetten. Zo onder-
steunt het verwarmingssysteem de wer-
king van de radiateur bij het afvoeren van
warmte uit het koelsysteem.
LET OP!Als u blijft rijden met een oververhit koelsys-
teem, kan dit leiden tot schade aan de auto.
Als de meternaald in de zone HOT ("H") staat,
zet dan de auto veilig stil langs de kant van de
weg. Laat de auto met uitgeschakelde airco
stationair draaien tot de meternaald weer in
het normale bereik staat. Als de meternaald in
de zone HOT ("H") blijft staan en u voortdu-
rend gongsignalen hoort, zet de motor dan
direct af en waarschuw de wegenwacht.WAARSCHUWING!
Hete koelvloeistof (antivries) en stoom uit de
radiateur kunnen ernstige brandwonden ver-
oorzaken. Als u stoom van onder de motor-
kap hoort of ziet komen, mag u de motorkap
pas openen nadat de radiateur voldoende is
afgekoeld. Open nooit de vuldop van het
koelsysteem als de radiateur of het koel-
vloeistofreservoir heet is.
355
VERVANGENDE LAMPEN
Gloeilampen van de binnenverlichting
Gloeilampnummer
Verlichting handschoenenkastje 194
Handgreepverlichting L002825W5W
Leeslampen in dakconsole VT4976
Verlichting laadruimte achter 214–2
Verlichting make-up spiegel V26377
Interieurverlichting benedenpaneel 906
Instrumentenpaneel (algemene verlichting) 103
Alarmlicht 74
Gloeilampen van de buitenverlichting
Gloeilampnummer
Koplampen (dimlicht) - indien aanwezig H11
Premium-koplampen (dim-/grootlicht) D3S (service bij erkende dealer)
Koplampen (grootlicht) - indien aanwezig 9005
Premium parkeerlichten/richtingaanwijzers LED - (service bij erkende dealer)
414
ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .172Achteruitrijlichten . . . . . . . . . . . . .418
Airbag . . . . . . . . . . . . . .49, 68, 176
Automatische koplampen . . . . . . . .100
Buitenverlichting . . . . . . . . . . . . . .69
Contactsleutel . . . . . . . . . . . . . . .11
Kindersloten . . . . . . . . . . . . . . . .22
Mistlampen . . . . . . . . . .103, 172, 417
Portier . . . . . . . . . . . . . . . . . . .20
Richtingaanwijzers . . . . .69, 99, 417, 418
Stroomverdeelkast (zekeringen) . . . . .407
Stuur, verstellen . . . . . . . . . . .109, 110
Stuurbekrachtiging . . . . . . . . .287, 288
Stuurkolom, verstellen . . . . . . .109, 110
Stuurkracht . . . . . . . . . . . . .287, 288
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . .13
Voedingsuitgang (voor
randapparatuur) . . . . . . . . . . . . .154
Waarschuwingsknipperlichten . . . . . .355
Aanhangergewicht . . . . . . . . . . . . . .339
Aanhangwagen trekken . . . . . . . . . . .336
Aansluiting voor randapparatuur . . . . . .154
Aanvullend veiligheidssysteem - Airbag . . .42
ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .291
ABS, waarschuwingslampje . . . . . . . . .172
Accu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .390 Accu,
van afstandsbediening vervangen . . . .18
Achteras (differentieel) . . . . . . . . . . . .401
Achterklep . . . . . . . . . . . . . . . . . . .28
Achterlichten, onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . .418
Achterligger . . . . . . . . . . . . . . . . . .84
Achterruitontdooier . . . . . . . . . . . . . .164
Achterruitvoorzieningen . . . . . . . . . . .163
Achterruitwisser/-sproeier . . . . . . . . . .163
Adaptieve cruisecontrol (ACC) (cruisecontrol) . . . . . . . . . . . . . . .114
Additieven, brandstof . . . . . . . . . . . . .327
Afstand-bediend sleutelloos
toegangssysteem (RKE)
Extra afstandsbedieningen
programmeren . . . . . . . . . . . . .14, 18
Extra sleutelhouders
programmeren . . . . . . . . . . . . .14, 18
Afstandsbediening autoradio . . . . . . . .231
Afvoeren, antivries (motorkoelvloeistof) . . . . . .398
Airbag . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .42 Airbagwaarschuwingslampje . . . . . . .49
Als een airbag wordt opgeblazen . . . . .48
Componenten airbagsysteem . . . . . . .42
Event Data Recoder (EDR) . . . . . . . .51 Frontairbag . . . . . . . . . . . . . . . . .42
Geavanceerde frontairbag . . . . . .42, 43
Kniebeschermingen . . . . . . . . . . . .45
Onderhoud van uw airbagsysteem . . . .51
Verbeterde ongevalreactie . . . . . . . .49
Vervoer van huisdieren . . . . . . . . . .66
Werking van de airbags . . . . . . . . . .44
Zijairbags . . . . . . . . . . . . . . . . . .45
Airbag, activering . . . . . . . . . . . . . . .42
Airbaglampje . . . . . . . . . . . . .49, 68, 176 Airbagonderhoud. . . . . . . . . . . . . . . .51
Airco, filter . . . . . . . . . . . . . . . .239, 391
Airco, koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . .391
Airco, tips voor gebruik . . . . . . . . . . .240
Aircosysteem . . . . . . . . . . . . . . . . .238
Alarm (beveiliging) . . . . . . . . . . . . . .177 Alarmknipperlichten . . . . . . . . . . . . .355
Alarmsysteem . . . . . . . . . . . . . .15, 177
Alarmsysteem (beveiliging) . . . . . . . . . .15
Algemene informatie . . . . . . . . . . .15, 128
Anti-ongevalsysteem FCW (Forward Collision Warning) . . . . . . . . . . . . .130
Antivries (motorkoelvloeistof) . . . . .396, 420
Antivries (motorkoelvloeistof), afvoeren . . . . . . . . . . . . . . . . . .398
Automatische koplampen . . . . . . . . . .100
Automatische portiervergrendelingen . . . .21
464
verstelbare schouderriem . . . . . . . . .37
voorstoel . . . . . . . . . . . . . .32, 33, 35zwangere vrouwen . . . . . . . . . . . . .37
Veiligheidsinformatie, band . . . . . . . . .302 Veiligheidstips . . . . . . . . . . . . . . . . .66
Vergrendeling rem/versnellingsbak . . . . .263
Vergrendelingen . . . . . . . . . . . . . . . .69
Verlichting,
achterlichten . . . . . . . . . . . . . . .418
alarmsysteem . . . . . . . . . . . . . . .177
bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . .160
contourverlichting . . . . . . . . . . . . .418
derde remlicht . . . . . . . . . . . . . .419
dimlichtschakelaar, koplamp . . . . . . .99
instapverlichting . . . . . . . . . . . . . .17
kaartleeslamp . . . . . . . . . . . . . . .104
koplampen . . . . . . . . . . . . . . . .416
koplampen aan met ruitenwisser . . . .100
leeslampen . . . . . . . . . . . . .104, 147
lichtsignaal . . . . . . . . . . . . . . . .106
make-upspiegel . . . . . . . . . . . . . .80
onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . .416
SmartBeams . . . . . . . . . . . . . . .101
Versnelde ongevalreactie . . . . . . . . . . .49
Versnellingen . . . . . . . . . . . . . . . . .265
Versnellingsbak . . . . . . . . . . . . . . . .264 Versnellingsbak,
automatisch . . . . . . . . . . . . .264, 402onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . .402
schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . .262
Verstelbare voorstoel . . . . . . . . . . . . .89
Vervangende banden . . . . . . . . . . . .317
Vervangende sleutels . . . . . . . . . . . . .14
Vervangingslampen . . . . . . . . . . . . .414
Vervoer van huisdieren . . . . . . . . . . . .66
Verwarmde buitenspiegels . . . . . . .80, 164
Verzopen motor starten . . . . . . . . . . .255
Verzorging van de auto . . . . . . . . . . .403
Verzorging van veiligheidsgordels. . . . . .406 Vierwielaandrijving . . . . . . . . . . .270, 275
Vierwielaandrijving,
systemen . . . . . . . . . . . . . . . . .270
werking . . . . . . . . . . . . . . . . . .270
Vierwielaandrijving, werking . . . . . . . . .270
Viscositeit, motorolie . . . . . . . . . . . . .383
Viscositeitstabel motorolie . . . . . . . . . .383
Vloeistoffen, smeermiddelen en originele
onderdelen. . . . . . . . . . . . . . . . .421
Vloeistoffen, vulhoeveelheden . . . . . . . .420 Vloeistoflekkage . . . . . . . . . . . . . . . .69
Vloeistofpeil controleren, automatische versnellingsbak . . . . . .402
motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . .382 remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . .399
stuurbekrachtiging . . . . . . . . . . . .288
Voertuig stallen . . . . . . . . . . . . . . . .413
Voertuig wijzigingen/veranderingen . . . . . .8
Voltmeter . . . . . . . . . . . . . . . . . . .258
Vooras (differentieel) . . . . . . . . . . . . .401
Voorbereidingen voor opkrikken . . . . . . .358 Voorruitontdooier . . . . . . . . . . . . .68, 236
Voorzorgsmaatregelen voor gebruik . . . .381
Vuldoppen, radiateur (koelvloeistofdruk) . . . . . . .398
stuurbekrachtiging . . . . . . . . . . . .288
Waarschuwing over de kop slaan . . . . . . .5
Waarschuwing uitlaatgassen . . . . . . . . .67
Waarschuwing veiligheidsgordel . . . . . . .33
Waarschuwingen en aandachtspunten . . . .8
Waarschuwingsknipperlicht . . . . . . . . .355 Waarschuwingslampje, bandenspanningscontrole . . . . . . . .175rembekrachtiging . . . . . . . . . . . . .302
remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . .174
snel motoronderhoud noodzakelijk . . .173
veiligheidsgordels . . . . . . . . . . . .172
Waarschuwingslampje, veiligheidsgordel . .33
Waarschuwingssignaal contactsleutel . . . .12
Wassen van de auto . . . . . . . . . . . . .403
472