89
DS3_nl_Chap04_confort_ed01-2014
ontwasemen - on tdooien voorruit en zijruiten
Met verwarmings-/
ventilatiesysteem
F Zet de knoppen van de luchttemperatuur
en de aanjagersnelheid in de met de
desbetreffende opdruk weergegeven
stand.
F
Z
et de knop van de luchttoevoer in de
stand “
to
evoer van buitenlucht”
(
knop naar rechts geschoven (handmatige
bediening) of controlelampje gedoofd
(elektrische bediening)).
F
Z
et de knop van de luchtverdeling in de
stand “Voorruit”. Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen
of te ontdooien.
Met handbediende
airconditioning
F Zet de knoppen van de luchttemperatuur
en de aanjagersnelheid in de met de
desbetreffende opdruk weergegeven
stand.
F
Z
et de knop van de luchttoevoer in de
stand “
to
evoer van buitenlucht”
(
knop naar rechts geschoven (handmatige
bediening) of controlelampje gedoofd
(elektrische bediening)).
F
Z
et de knop van de luchtverdeling in de
stand “Voorruit”.
F
S
chakel de airconditioning in door de toets
“A / C ” in te drukken; het desbetreffende
groene controlelampje gaat branden. Als bij auto’s met Stop & Start de
ontwaseming, de airconditioning en
de aanjager zijn ingeschakeld, is de
St
oP -stand niet beschikbaar.
Comfort
DS3_nl_Chap04_confort_ed01-2014
Automatische airconditioningDe airconditioning werkt bij draaiende motor en, bij auto’s met een Stop & Start-systeem, ook in de StoP -stand.
Automatische werking
1. Automatisch programma
Comfort
Druk op de toets “AU TO ” .
Het symbool “AU TO ” wordt
weergegeven.
Het is raadzaam deze stand te gebruiken:
het systeem regelt de temperatuur, de
luchtopbrengst, de luchtverdeling naar
de luchtroosters en de luchtrecirculatie
automatisch en optimaal aan de hand van de
door u ingestelde waarde.
Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief
gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten. Met het oog op uw comfort worden
de instellingen van de airconditioning
de volgende keer dat de auto wordt
gestart, gehandhaafd.
om b
ij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
ventilatie geleidelijk op het optimale
niveau gebracht.
2. Temperatuurregeling
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op de werkelijke temperatuur in graden
Celsius of Fahrenheit. Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor een optimale
temperatuur de ingestelde waarde te
wijzigen. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
Druk op de toetsen " 5" en " 6" om
deze waarde te wijzigen. Instelling
op ongeveer 21
biedt een optimaal
comfort. Desgewenst kunt u een
andere waarde instellen, waarbij
het raadzaam is deze niet lager dan
18
en niet hoger dan 24 in te stellen.
3. Automatisch programma Zicht
In sommige gevallen kan het
automatisch programma Comfort niet
toereikend blijken om de voorruit en
zijruiten snel condens- en ijsvrij te
maken (vocht, veel inzittenden, vorst...).
ki
es dan het automatisch programma Zicht.
Het controlelampje in de toets 3
gaat branden.
Het systeem regelt automatisch de
airconditioning en de luchtopbrengst en zorgt
voor een optimale luchttoevoer naar de voorruit
en zijruiten. De luchtrecirculatie 5
wordt door
het systeem automatisch uitgeschakeld.
Druk nogmaals op de toets 3
of op “AU TO ”
om
dit programma af te sluiten. Het controlelampje
in de toets gaat uit en het symbool “AU TO ”
wordt weergegeven.
bi
j auto’s met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de
voorruitontwaseming in werking is, de
S
t
o
P
-functie niet beschikbaar is.
DS3_nl_Chap06_conduite_ed01-2014
rijden
Dit hoofdstuk behandelt de handrem, de handgeschakelde
versnellingsbak, de eG S-versnellingsbak, de automatische
versnellingsbak, de opschakelindicator en het Stop & Start-systeem voor
een lager brandstofverbruik, de Hill Start Assist, de snelheidsbegrenzer
voor het niet overschrijden van een vooraf ingestelde snelheid, de
snelheidsregelaar voor het rijden met een vooraf ingestelde snelheid en
de parkeerhulp voor het detecteren van obstakels achter de auto.
DS3_nl_Chap06_conduite_ed01-2014
Stop & Start-systeemHet Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (StoP -stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart
(StAr t- stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop&Start-systeem is per fect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een
aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand
Het systeem werkt de eerste
10 seconden na het inschakelen van de
achteruitversnelling niet.
Als de motor door het systeem in de
S
t
o
P
-stand wordt gezet, blijven alle
andere componenten zoals de remmen
en de stuurbekrachtiging normaal
functioneren.
ta
nk nooit als de motor door het Stop
& Start-systeem in de S
t
o
P
-stand is
gezet. Zet in dat geval altijd het contact
af en neem de sleutel uit het contactslot.
Het controlelampje "ECO"
op het
instrumentenpaneel gaat branden en de
motor wordt in de S
t
o
P
-stand gezet:
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak, bij een snelheid lager
dan 20
km/h de versnellingshendel in
de neutraalstand zet en vervolgens het
koppelingspedaal loslaat.
-
a
ls u, bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak met 5
of 6
versnellingen,
bij stilstaande auto of een snelheid lager dan
8
km/h (volgens uitvoering) het rempedaal
intrapt of de selectiehendel in de stand N zet.
ee
n teller telt de duur van de
momenten dat de motor afgezet
is, op.
e
l
ke keer als u het contact
opnieuw aanzet, wordt deze
teller op 0
gezet. De St
oP -stand wordt niet geactiveerd als:
- he t bestuurderportier geopend is,
-
d
e autogordel van de bestuurder
losgemaakt is,
-
d
e auto sinds de laatste start met de sleutel
niet sneller dan 10
km/h heeft gereden,
-
d
e klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
-
d
e voorruitontwaseming is ingeschakeld,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...).
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
Het controlelampje "ECO" knippert een
paar seconden en gaat vervolgens uit.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
DS3_nl_Chap06_conduite_ed01-2014
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u het contact
opnieuw aanzet.
Inschakelen
Dit systeem heeft specifieke kenmerken
en maakt gebruik van een speciale accu
(raadpleeg voor meer informatie het CI
t
ro
Ën-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats).
Het gebruik van een andere dan de door
CI
t
ro
Ën
voorgeschreven accu's kan leiden
tot storingen in het systeem.
bi
j een storing in het systeem gaat het
controlelampje in de schakelaar "ECO OFF"
knipperen en vervolgens constant branden.
Laat het systeem controleren door het
CI
t
ro
Ën-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Als er in de S
t
o
P
-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet
meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle
controlelampjes op het instrumentenpaneel
branden. Zet in dat geval het contact af en start
de auto dan met behulp van de sleutel.
Storingen Onderhoud
Schakel omwille van de veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren.
Het Stop & Start-systeem maakt
gebruik van geavanceerde technologie.
Laat eventuele werkzaamheden
aan dit type accu uitvoeren door
het CI
t
ro
Ën-
netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF"
.
Het systeem is dan weer ingeschakeld; het
controlelampje in de schakelaar gaat uit en er
wordt een melding op het display weergegeven.
155
DS3_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde
bedieningskracht minder wordt en dat de
effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
tr
ap het rempedaal bij een noodstop
zeer krachtig in en laat het pedaal niet
los.
Stabiliteitscontrolesystemen
Antislipregeling
(ASR) en elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
De antislipregeling verbetert de tractie van de
wielen om doorslippen te voorkomen, door in
te grijpen op de remmen van de aangedreven
wielen en op het motorkoppel.
Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt
in via de remmen van één of meer wielen en
via het motorkoppel om de auto (binnen de
grenzen van de natuurkundige wetmatigheden)
weer in de juiste koers te brengen.Inschakelen
De systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zodra de wielen
te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting.
In dat geval gaat dit controlelampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.
Veiligheid
DS3_nl_Chap10_info-pratiques_ed01-2014
brandstoftankInhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 liter (benzine), 46 liter (diesel) of 33 liter (LPG); (Afhankelijk van de uitvoering: ongeveer 30 liter
( benzine of diesel)).
Waarschuwing brandstofniveau
Ta n k e n
op een label aan de binnenzijde van de
tankklep staat de voorgeschreven soort
brandstof voor uw auto aangegeven.
Voor een juiste weergave van de
brandstofmeter is het raadzaam minimaal 7
liter
brandstof te tanken.
Zolang de brandstoftankdop niet is
vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de
dop worden verwijderd.
bi
j het openen van de brandstoftankdop
kan een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar
zijn. Dit is normaal en komt doordat de
afdichting van het brandstofcircuit een
onderdruk veroorzaakt.
Veilig tanken:
F
z
et altijd de motor af,
F
o
pen de brandstoftankklep,
F
s
teek de sleutel in de dop en draai de
sleutel linksom, F
v er wijder de dop en bevestig deze aan de
haak aan de binnenzijde van de klep,
F
u k
unt de auto aftanken, maar laat het
vulpistool nooit meer dan 3
keer
afslaan . Indien dit wel gebeurt, kunnen er
storingen optreden.
na h
et tanken:
F
b
reng de dop aan,
F
d
raai de sleutel naar rechts en ver wijder
deze vervolgens uit de dop,
F
s
luit de brandstoftankklep.
Als dit controlelampje gaat branden,
is het minimale niveau in de
brandstoftank bereikt.
o
p
het moment
dat het lampje gaat branden, bevindt zich nog
ongeveer 5
liter brandstof
in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u met een lege tank strandt.
ra
adpleeg indien u strandt met een lege tank
(Diesel) het hoofdstuk "Controles-
niv
eaus".
ta
nk nooit als de motor door het Stop
& Start-systeem is afgezet; zet in
dat geval altijd het contact af met de
sleutel.
197
DS3_nl_Chap10_info-pratiques_ed01-2014
Als een storing in het SCR-systeem wordt gesignaleerd
In het geval van een tijdelijke storing
stopt de waarschuwing zodra de
uitlaatgasemissiewaarden weer aan de
normen voldoen.
er w
ordt automatisch een
startblokkeringssysteem geactiveerd
als meer dan 1100
km is gereden
nadat de storing in het SC
r-
systeem
is gesignaleerd. Laat het systeem
zo snel mogelijk controleren door
het CI
t
ro
Ën-
netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats. Als een storing wordt gesignaleerd
Tijdens de geautoriseerde rijfase (tussen
1100 km en 0 km)
Zodra het contact wordt aangezet, gaan
de verklikkerlampjes ure
A
, S
e
r
V
IC
e
en
zelfdiagnose motor branden in combinatie
met een geluidssignaal en de melding
"Storing emissieregeling" om een storing in de
emissieregeling te signaleren. Als een storing in het SC
r-
systeem is
bevestigd (nadat 50 km is gereden ter wijl
de melding van de storing permanent wordt
weergegeven), gaan zodra het contact wordt
aangezet de verklikkerlampjes S
e
r
V
IC
e
en
zelfdiagnose motor branden en knippert het
verklikkerlampje ure
A i
n combinatie met een
geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld
"Storing emissieregeling: Starten geblokkeerd
binnen 300
km") die aangeeft hoeveel
kilometer of mijl u nog met de resterende
hoeveelheid additief kunt rijden.
ti
jdens het rijden wordt de melding elke
30
seconden weergegeven zolang de storing in
het SC
r-
systeem niet is verholpen.
neem zo snel mogelijk contact op met het CItroËn-
n etwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als u dit niet doet, kan de motor niet meer
worden gestart.
Praktische informatie