154
c5_nl_ chap06_securite_ed01-2014
richtingaanwijzers
F Links: duw de hendel helemaal omlaag, tot
voorbij de weerstand.
F
r
e
chts: duw de hendel helemaal omhoog,
tot voorbij de weerstand.
Drie keer knipperen
F beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door de
weerstand te drukken. De desbetreffende
richtingaanwijzers zullen drie keer
knipperen.
Alarmknipperlichten
Gebruik de alarmknipperlichten om het overige
verkeer te waarschuwen in het geval van file,
pech, slepen of een ongeval.Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
bij een noodstop worden de
alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate
van remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
F
u kunt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
Gebruik de richtingaanwijzers om een
verandering van rijrichting of rijstrook aan te
geven.
F
D
ruk deze knop in: de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Veiligheid
155
c5_nl_ chap06_securite_ed01-2014
claxon
Gebruik de claxon om medeweggebruikers te
waarschuwen bij gevaar.
F
D
ruk op het linker- of rechtergedeelte van
het stuur wiel met vaste naaf. Hiermee kunt u een noodoproep of
hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de
desbetreffende
c
It
ro
Ën-
helpdesk.
urgence-oproep of
A ssistance-oproep
raadpleeg de rubriek "Audio en
datacommunicatie" voor meer informatie over
het gebruik van deze voorziening.
6
Veiligheid
156
c5_nl_ chap06_securite_ed01-2014
Hulpsystemen bij het remmen
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en voor een betere controle in
scherpe bochten, vooral op een slecht of glad
wegdek.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt automatisch
in werking zodra een van de wielen dreigt te
blokkeren.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal.
Storing
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display van het instrumentenpaneel,
duidt dit op een storing in het antiblokkeersysteem.
Door deze storing zou u tijdens het remmen de
controle over uw auto kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP en ABS ,
een geluidssignaal en een melding op
het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op
een storing in de elektronische remdrukregelaar.
Door deze storing zou u tijdens het remmen de
controle over uw auto kunnen verliezen.
Stop op een veilige plaats.ra adpleeg in beide gevallen het cIt roËn-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder wordt
en dat de effectiviteit van het remmen wordt
vergroot.
uw a
uto is voorzien van drie systemen die u
helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot
stilstand te brengen:
-
h
et antiblokkeersysteem (A
b
s
)
,
-
de
elektronische remdrukregelaar (
e
b
D
),
-
b
r
ake Assist
s
y
stem (
bAs)
.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er wielen
worden gemonteerd die aan de
voorschriften van de constructeur voldoen.
tr
ap het rempedaal bij een noodstop
zeer krachtig in en laat het pedaal niet
los.
tr
ap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet
los.
Veiligheid
157
c5_nl_ chap06_securite_ed01-2014
stabiliteitscontrolesystemen
Antislipregeling (ASR) en dynamische stabiliteitscontrole
(CDS)
Inschakelen
In dat geval gaat dit controlelampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.
uw a
uto is uitgerust met een systeem dat zorgt
voor extra trekkracht op besneeuwde wegen:
de zogenaamde Intelligente Tractiecontrole .
Deze functie herkent situaties met weinig
grip, zoals bij het wegrijden en verplaatsen
van de auto in verse en diepe sneeuw of over
platgereden sneeuw.
In zo'n geval regelt de Intelligente
Tractiecontrole het spinnen van de wielen.
Hierdoor ontstaat meer trekkracht en wordt de
auto beter bestuurbaar.
ui
tvoeringen met Hydractive III+: voor
nog meer grip in diepe sneeuw wordt de
wagenhoogte handmatig in de middelste stand
gezet (zie het desbetreffende hoofdstuk).
Het gebruik van winterbanden wordt sterk
aanbevolen voor het rijden over wegen met
weinig grip.
De antislipregeling verbetert de tractie van de
wielen om doorslippen te voorkomen, door in
te grijpen op de remmen van de aangedreven
wielen en op het motorkoppel.
De dynamische stabiliteitscontrole grijpt in via
de remmen van één of meer wielen en via het
motorkoppel om de auto (binnen de grenzen
van de natuurkundige wetmatigheden) weer in
de juiste koers te brengen.
Intelligente Tractiecontrole
("Snow motion")
De systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zodra de
wielen te weinig grip hebben of de koers van
de auto afwijkt van de door de bestuurder
gewenste richting.
6
Veiligheid
158
c5_nl_ chap06_securite_ed01-2014
Opnieuw inschakelen
Storing
Als dit verklikkerlampje en het lampje
van de uitschakelknop gaan branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding, duidt dit op een
storing in het systeem.
Uitschakelen
schakel deze systemen weer in zodra er weer
voldoende grip is.
F
D
ruk op deze knop.
ra
adpleeg het c
It
ro
Ën-
netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Het lampje van de knop gaat branden.
De systemen
c
Ds
en A
s
r grijpen niet meer in
op de werking van de motor en het remsysteem
als de auto uit de koers raakt. F
D
ruk nogmaals op deze knop.
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf snelheden boven 50
km/h.
bi
j snelheden tot 50 km/h kunt u de systemen
handmatig weer inschakelen:
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn de systemen
c
Ds
en A
s
r
uit
te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen.
Veiligheid
159
c5_nl_ chap06_securite_ed01-2014
CDS/ASR
De systemen cDs en As r zorgen voor
meer veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten
verleiden tot het nemen van meer risico's of
te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden
(regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat
de wielen hun grip verliezen groter. Het
is voor uw veiligheid dus van het grootste
belang dat de systemen
c
Ds
en A
s
r
altijd ingeschakeld zijn, zeker als de
omstandigheden gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de fabrikant met
betrekking tot de wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen alsmede de
montageprocedure en het uitvoeren van
werkzaamheden door het
c
It
ro
Ën-
n
etwerk. Voor een doeltreffende werking van de
systemen
cDs en As r onder winterse
omstandigheden is het noodzakelijk de
auto te voorzien van winterbanden voor en
achter die ervoor zorgen dat de wegligging
zo neutraal mogelijk is. Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het
cIt roËn- netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
6
Veiligheid
160
c5_nl_ chap06_securite_ed01-2014
Autogordels
Autogordels voor
Vast maken
F trek de gordel rustig naar voren en let erop
dat hij niet verdraaid komt te zitten.
F
s
t
eek de gordelgesp in de sluiting.
F
c
o
ntroleer of de gesp goed vergrendeld is
door even aan de gordel te trekken.
F
Z
org ervoor dat het heupgedeelte zo laag
mogelijk over uw middel loopt en zo strak
mogelijk zit.
F
Z
org ervoor dat het bovendeel van de
gordel precies in de schouderholte valt.
el
ke gordel is voorzien van een
oprolmechanisme waarmee de gordellengte
automatisch op uw postuur wordt afgestemd.
De autogordels voor zijn voorzien van
pyrotechnische gordelspanners met
spankrachtbegrenzing.
Dit systeem verbetert de veiligheid van de
passagiers op de zitplaatsen voor in geval van
een frontale aanrijding.
Afhankelijk van de kracht van de aanrijding
worden de gordels in een fractie van een
seconde door het pyrotechnische systeem strak
tegen het lichaam van de inzittenden getrokken. Zodra het contact wordt aangezet, worden de
pyrotechnische gordels geactiveerd.
De spankrachtbegrenzing vermindert de kracht
die wordt uitgeoefend op het bovenlichaam van
de inzittende, waardoor deze beter beschermd
wordt.
Verstellen in hoogte
De gordel is correct ingesteld als deze over het
midden van de schouder loopt.
F
o
m d
e gordel te verstellen, drukt u
de bedieningsknop op de bovenste
gordelbevestiging in en schuift u deze in de
gewenste richting.
Losmaken
F om de gordel los te maken, drukt u op de rode knop op de houder.
De gordel rolt automatisch op nadat deze is
losgemaakt.
Veiligheid
161
c5_nl_ chap06_securite_ed01-2014
Veiligheidsgordels achter
Gordel vastmaken
F trek aan de gordel en steek vervolgens de
gesp in de gordelsluiting.
F
c
o
ntroleer of de gesp goed vergrendeld is
door even aan de riem te trekken.
Gordel losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
De drie zitplaatsen achter zijn voorzien van
driepuntsgordels met oprolautomaat met
gordelkrachtbegrenzer.
Dit display is in de dakconsole aangebracht.
Als de veiligheidsgordel niet is vastgemaakt, zal
het waarschuwingslampje van de desbetreffende
zitplaats gaan branden of knipperen.
A.
Waarschuwingslampje niet vastgemaakte/
losgemaakte veiligheidsgordels voor en/of achter.
B. W
aarschuwingslampje veiligheidsgordel
linksvoor.
C.
W
aarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsvoor.
D.
W
aarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsachter.
E.
W
aarschuwingslampje veiligheidsgordel
middenachter.
F.
W
aarschuwingslampje veiligheidsgordel
linksachter.
G. controlelampje passagiersairbag uitgeschakeld.
H. co ntrolelampje passagiersairbag ingeschakeld.
Display waarschuwingslampjes
veiligheidsgordels en
passagiersairbag vóór
6
Veiligheid