110
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Waarschuwing te lage
bandenspanning
u krijgt deze waarschuwing als dit
lam pje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en, volgens
uitvoering, een melding.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
s
t
op zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats.
ee
n te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien.
e
e
n visuele
controle is dus niet voldoende. De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
F
G ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering),
of
F
c
ontroleer als u een compressor in de
auto hebt, bijvoorbeeld die van de set voor
tijdelijke bandenreparatie, de spanning van
de vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
F
r
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
Resetten
elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen van
een of meer wielen, moet u het systeem resetten.
er i
s een sticker op de middenstijl aan de
bestuurderszijde aangebracht om u hierop
attent te maken.
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten
onjuist is.
Veiligheid
111
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij afgezet contact en stilstaande auto via het
configuratiemenu van de auto.
F
D
ruk op de toets MENU om het hoofdmenu
weer te geven.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu
" Config. auto " te selecteren en bevestig
uw keuze door op de toets OK te drukken.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om " Reset
bandensp " te selecteren en bevestig uw
keuze door op de toets OK te drukken.
F
s electeer " ja" of " nee" en druk op OK.
e
r v
erschijnt een melding waarmee u wordt
gevraagd om uw verzoek te bevestigen.
F
b
e
vestig uw keuze door op de toets OK te
drukken.
F
b
e
vestig en sluit het menu vervolgens. F
D
ruk op de toets MENU om het hoofdmenu
weer te geven.
F
D
ruk op de toets "5" of " 6"om het
menu " Persoonlijke instellingen -
configuratie " weer te geven en bevestig
uw keuze door op de toets OK.
F
D
ruk op de toets "5" of " 6" om het
menu " Configuratie auto instellen " te
selecteren en bevestig uw keuze door op
de toets OK te drukken. De nieuw opgeslagen waarden van de
bandenspanning worden door het systeem
beschouwd als referentiewaarden.
Auto's zonder autoradio of met
navigatiesysteem
Auto's met autoradio
F Druk op de toets "
5" of " 6" om het menu
" Bandenspanning" en vervolgens het
menu " Resetten " te selecteren en bevestig
uw keuze door op de toets OK te drukken.
H
et resetten wordt bevestigd door een
melding.
8
Veiligheid
112
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Storing
Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens
blijft branden in combinatie met het lampje
se
rvice, wijst dit op een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het
CI
t
ro
Ën-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt alleen betrouwbaar als bij het
resetten van het systeem de vier
banden de correcte spanning hebben.
Veiligheid
113
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Hulpsystemen bij het remmen
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto, vooral op een slecht of glad
wegdek.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt automatisch
in werking zodra een van de wielen dreigt te
blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat
merkbaar aan het trillen van het rempedaal; dit
is de normale werking.
tr
ap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet
los.
uw a
uto is voorzien van drie systemen die u
helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot
stilstand te brengen:
-
h
et antiblokkeersysteem (A
b
s
)
,
-
de
elektronische remdrukregelaar (
e
b
D
),
- b
r
ake Assist s
y
stem (
bAs)
.
Storing
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in het
antiblokkeersysteem. Door deze storing
zou u tijdens het remmen de controle
over uw auto kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met de
controlelampjes STOP
en ABS, een
geluidssignaal en een melding op
het display, duidt dit op een storing
in de elektronische remdrukregelaar.
Door deze storing zou u tijdens het
remmen de controle over uw auto
kunnen verliezen.
Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde
bedieningskracht minder wordt en dat de
effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
ra
adpleeg in beide gevallen het CI
t
ro
Ën-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
tr
ap het rempedaal bij een noodstop
zeer krachtig in en laat het pedaal
niet los.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er wielen
worden gemonteerd die aan de
voorschriften van de constructeur voldoen.
Stop op een veilige plaats.
8
Veiligheid
114
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn de systemen CD
s
en A
s
r uit
te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen.
F
D
ruk op de toets die zich in het midden van
het dashboard bevindt.
Als dit lampje op het
instrumentenpaneel en het
controlelampje van de toets branden,
zijn de systemen CD
s
en A
s
r
uitgeschakeld.
Opnieuw inschakelen:
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf 50
km/h.
F
D
ruk nogmaals op de toets om de
systemen handmatig weer in te schakelen.
Storing
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het
multifunctionele display, duidt dit op
een storing in deze systemen.
stabiliteitscontrolesystemen
De antislipregeling verbetert de tractie van de
wielen om doorslippen te voorkomen, door in
te grijpen op de remmen van de aangedreven
wielen en op het motorkoppel.
De dynamische stabiliteitscontrole grijpt in via
de remmen van één of meer wielen en via het
motorkoppel om de auto (binnen de grenzen
van de natuurkundige wetmatigheden) weer in
de juiste koers te brengen.
Antislipregeling
(ASR) en dynamische
stabiliteitscontrole (CDS)
In dat geval gaat dit controlelampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.
Inschakelen
De systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zodra de
wielen te weinig grip hebben of de koers van
de auto afwijkt van de door de bestuurder
gewenste richting. De systemen CD
s
en A
s
r zorgen
voor meer veiligheid tijdens het rijden.
De bestuurder mag zich echter nooit
laten verleiden tot het nemen van meer
risico's of het te hard rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving
van de voorschriften van de
constructeur op het gebied van wielen
(banden en velgen), onderdelen
van het remsysteem, elektronische
onderdelen alsmede de montage- en
reparatieprocedures.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het CI
t
ro
Ën-
netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de systemen controleren door het
CI
t
ro
Ën-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheid
115
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
losgemaakt/niet vastgemaakt
Omdoen
F trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Hoogteverstelling
F knijp de knop A in en schuif deze omlaag om het bevestigingspunt lager te plaatsen.
F
s
c
huif de knop A omhoog om het
bevestigingspunt hoger te plaatsen.
Als het contact wordt aangezet, gaat dit
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
of op het pictogrammendisplay voor
de veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde branden om aan te geven
dat de bestuurder en/of voorpassagier zijn
gordel nog niet heeft vastgemaakt.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F
H
oud de gordel vast ter wijl deze zich
oprolt.
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
bi
j een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert
h et verklikkerlampje gedurende 2 minuten in combinatie
met een geluidssignaal.
n
a d
eze 2 minuten blijft het
verklikkerlampje branden zolang de bestuurder en/of
voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
8
Veiligheid
116
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Pictogrammendisplay
veiligheidsgordel losgemaakt/
niet vastgemaakt
1. Pictogram veiligheidsgordels voor en/of achter losgemaakt/niet vastgemaakt.
2.
P
ictogram veiligheidsgordel links voor.
3.
P
ictogram veiligheidsgordel rechts voor.
4.
P
ictogram veiligheidsgordel rechtsachter.
5.
P
ictogram veiligheidsgordel midden achter.
6.
P
ictogram veiligheidsgordel links achter.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een
driepunts veiligheidsgordel met oprolautomaat
en gordelkrachtbegrenzer (behalve de
middelste zitplaats).
Vastzetten
Als u de gordels op de zijzitplaatsen achterin niet
gebruikt, kunt u ze vastzetten. Ga als volgt te werk:
F
Z
et houder A in de hoogste stand.
Omdoen
F trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F
H
oud de gordel vast ter wijl deze zich
oprolt.
op h
et pictogrammendisplay van de
veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde gaat het verklikkerlampje 2
of
3
rood branden als de veiligheidsgordel niet is
vastgemaakt of weer is losgemaakt.Verklikkerlampje
veiligheidsgordel
Als een achterpassagier zijn gordel
losmaakt, gaat dit verklikkerlampje
branden op het instrumentenpaneel of op
het display van de lampjes van de gordel
en frontairbag aan passagierszijde.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert
he t verklikkerlampje gedurende twee minuten
in combinatie met een geluidssignaal.
n
a d
eze
2
minuten blijft het verklikkerlampje branden zolang de
achterpassagiers hun gordels niet hebben vastgemaakt.
Veiligheid
117
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Middelste veiligheidsgordel
Losmaken en opbergen
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting B en vervolgens op die van gordelsluiting A .
F
H
oud de riem tijdens het oprollen vast
en breng de gesp B en vervolgens de
gesp A aan op de magneet van het
bevestigingspunt in het dak.
Vast maken
F trek aan de riem en steek de gesp A in de linker gordelsluiting.
F
s
t
eek de gesp B in de rechter
gordelsluiting.
F
C
ontroleer of beide gordelsluitingen zijn
vergrendeld door aan de riem te trekken.
De veiligheidsgordel voor de middelste
zitplaats is geïntegreerd in de hemelbekleding
a c h t e r.
Pictogrammendisplay
veiligheidsgordels losgemaakt
Als het contact wordt aangezet, worden de
pictogrammen 4
, 5
en 6 ongeveer 30 seconden
rood weergegeven als de desbetreffende
gordel niet is vastgemaakt.
Als bij draaiende motor het pictogram
4 , 5
of 6 rood wordt weergegeven in combinatie
met een geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, is de gordel van
de desbetreffende achterpassagier weer
losgemaakt.
8
Veiligheid