12Kort en bondig
1Elektrische ruitbediening .......32
2 Buitenspiegels ......................30
3 Cruise control .....................157
Snelheidsbegrenzer ...........158
Frontaanrijdingswaar‐
schuwing ............................ 160
4 Richtingaanwijzers,
lichtsignaal, dimlicht en
grootlicht ............................. 119
Omgevingsverlichting ......... 123
Parkeerlichten .....................120
Knoppen voor Driver
Information Center ................99
5 Instrumenten ........................ 87
6 Waarschuwingslamp voor
frontaanrijding ....................160
7 Driver Information Center ...... 99
8 Bedieningselementen van
infotainment ......................... 79
9 Voorruitenwisser, wis-/
wasinstallatie voor, ach‐
terruitenwisser, wis-/
wasinstallatie achter .............. 8110 Centrale vergrendeling .........24
Stadsmodus ........................ 155
Brandstofkeuzeschakelaar ...89
Eco-knop voor Stop/Start-
systeem ............................... 138
Traction Control-systeem ...153
Elektronische
stabiliteitsregeling ...............154
Parkeerhulp ........................ 163
Stoelverwarming ...................42
Verwarmd stuurwiel ..............80
11 Status-LED alarmsysteem ...29
12 Alarmknipperlichten ...........119
Controlelamp airbag-
deactivering .......................... 94
Controlelamp
veiligheidsgordel
voorpassagier ......................93
13 Colour-Info-Display ............105
Graphic-Info-Display ...........106
14 Middelste luchtroosters ......133
15 Zijdelingse luchtroosters,
passagierszijde ...................13316Schakelaar airbag
deactiveren (achter klep
van handschoenenkastje) ....50
17 Handschoenenkastje ...........60
18 Verwarming en ventilatie ....125
19 Stekkerdoos .......................... 86
20 AUX-ingang, USB-ingang .....11
21 Keuzehendel,
versnellingsbak ..................147
22 Handrem ............................. 152
23 Contactslot met stuurslot ...136
24 Claxon .................................. 80
Bestuurdersairbag ...............48
25 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................ 194
26 Stuurwiel instellen ................79
27 Lichtschakelaar ..................115
Koplampverstelling ............117
Mistachterlicht ....................120
Zekeringhouder ..................213
Helderheid van instrumen‐
tenverlichting ....................... 121
154Rijden en bediening
Wanneer TC werkt, knippert b.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Uitschakelen
U kunt de TC uitschakelen wanneer
de aangedreven wielen moet kunnen doorslaan: druk even op b.
Bij het deactiveren van TC verschijnt
er een statusbericht op het Driver In‐
formation Center.
De controlelamp k brandt.
U kunt TC weer activeren door nog‐
maals op b te drukken. Bij het weer
activeren van TC verschijnt er een
statusbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
De TC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u het contact de vol‐
gende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht of een
waarschuwingscode op het Driver In‐
formation Center. Het systeem is bui‐ ten werking.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteits‐ regeling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rij‐
stabiliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Ook voorkomt deze het doorslaan
van de wielen. ESC werkt in combi‐
natie met het Traction Control-sys‐
teem (TC).
Zodra de auto dreigt uit te breken (on‐ derstuur/overstuur) wordt het motor‐
vermogen verminderd en worden de
wielen afzonderlijk afgeremd. Daar‐
door wordt de rijstabiliteit van de auto
op een glad wegdek aanmerkelijk
verbeterd.
Rijden en bediening155
ESC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer ESC werkt, knippert b.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 96.
Uitschakelen
Voor een sportiever gedrag kunnen
ESC en TC samen worden gedeacti‐
veerd:
■ houd b gedurende minimaal
5 seconden ingedrukt: ESC en TC worden beide gedeactiveerd: k en
n lichten op en er verschijnen sta‐
tusberichten op het Driver Informa‐
tion Center.
■ Druk alleen voor deactiveren van het Traction Control-systeem even
op de toets b: TC werkt niet maar
ESC blijft werken, k licht op. Bij het
deactiveren van TC verschijnt er een statusbericht op het Driver In‐
formation Center.
U kunt de ESC weer activeren door
nogmaals op de toets b te drukken.
Als het TC-systeem eerder uitge‐
schakeld was, worden zowel TC als
ESC opnieuw geactiveerd. k en n
doven wanneer TC en ESC opnieuw
worden geactiveerd.
De ESC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht of een
waarschuwingscode op het Driver In‐
formation Center. Het systeem is bui‐ ten werking.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Stadsmodus
De stadsmodus is een functie voor
meer stuurbekrachtiging bij lagere
snelheden, zoals in stadsverkeer of
bij het inparkeren. De stuurbekrachti‐
ging wordt versterkt voor meer com‐
fort.
262KlantinformatieRegistratie van
voertuigdata en privacy
Event Data Recorders
(EDR)
Gegevensopslagmodules in de
auto Een groot aantal elektronische com‐
ponenten van uw auto bevat gege‐
vensopslagnodules waarin techni‐
sche gegevens over de conditie van
de auto, gebeurtenissen en fouten tij‐ delijk of permanent worden opgesla‐
gen. Over het algemeen documen‐
teert de technische onformatie de
conditie van onderdelen, modules,
systemen of de omgeving:
■ Bedrijfsomstandigheden van sys‐ teemcomponenten (bijv. vulni‐
veaus).
■ Statusberichten van de auto en de componenten ervan (bijv. aantal
wielomwentelingen / rotatiesnel‐
heid, afremming, dwarsaccelera‐
tie).■ Storingen en defecten in belang‐ rijke systeemcomponenten.
■ Reacties van de auto in bepaalde rijsituaties (bijv. afgaan van airbag,
activering van stabiliteitsregeling).
■ Omgevingsomstandigheden (bijv. temperatuur).
Deze gegevens zijn uitsluitend tech‐
nisch en helpen fouten identificeren
en corrigeren alsook de functies van
de auto optimaliseren.
Bewegingsprofielen die afgelegde
routes aangeven, kunnen niet met deze gegevens worden gemaakt.
Als diensten worden gebruikt ( bijv. re‐
paraties, serviceprocessen, garantie‐
gevallen, kwaliteitsborging) kunnen
medewerkers van het servicenetwerk (met inbegrip van de fabrikant) deze
technische informatie lezen in de ge‐
beurtenis- en foutgegevensopslag‐
modules waarbij speciale diagnosti‐
sche apparaten worden gebruikt. Zo
nodig ontvangt u verdere informatie bij deze werkplaatsen. Nadat een fout gecorrigeerd is, worden de gegevens uit de foutopslagmodule verwijderd of
worden ze constant overschreven.Bij gebruik van de auto kunnen zich situaties voordoen waarin deze tech‐
nische gegevens die samenhangen
met andere informatie (rapport over
aanrijding, schade aan de auto, ver‐
klaring van getuigen enz.) in verband kunnen worden gebracht met een
specifieke persoon - mogelijk met de
hulp van een expert.
Extra functies die contractueel zijn
overeengekomen met de klant (bijv.
locatie van auto in noodgevallen) ma‐
ken de overdracht van bepaalde au‐
togegevens uit de auto mogelijk.