Rijden en bediening161
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter en voor de auto weergegeven
door veranderende afstandslijnen op
het Driver Information Center (DIC)
3 95 of, afhankelijk van de versie, op
het Colour-Info-Display 3 101.
De afstand tot obstakels achter en
voor de auto wordt weergegeven
door veranderende afstandslijnen op
het Driver Information Center (DIC)
3 95.
De afstandsmelding kan worden ge‐
blokkeerd door boordinformatie met
een hogere prioriteit. Na het bevesti‐
gen van het bericht via de toets
SET/CLR op de richtingaanwijzer ver‐
schijnt de afstandsaanduiding weer.
De afstand tot obstakels wordt ge‐
toond op het Colour-Info-Display door
gekleurde zones vóór of achter de
auto 3 101.
Storing
Bij een storing of als het systeem tij‐
delijk niet goed werkt, bijv. vanwege veel geluid buiten of andere storende
factoren, verschijnt een bericht op het
DIC.
Boordinformatie 3 103.
Geavanceerde parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.
De geavanceerde parkeerhulp meet
bij het passeren of de parkeerplek
groot genoeg is, berekent het traject
en stuurt de auto automatisch in een
parallel of haaks gelegen parkeer‐
plek.
Instructies verschijnen op het Driver
Information Center (DIC) 3 95 of, af‐
hankelijk van de versie, op het Co‐
lour-Info-Display 3 101, ondersteund
door geluidssignalen.
De bestuurder hoeft alleen op te trek‐ ken, te remmen en te schakelen, het
sturen gebeurt automatisch.
Rijden en bediening163
Bij het zoeken naar een parkeerplek
is het systeem door lang indrukken van toets klaar voor gebruik D.
Het systeem herkent en herinnert
( 10 meter voor parallelle parkeerplek‐
ken of zes meter voor haaks gelegen
parkeerplekken) zelfs in de parkeer‐
hulpmodus. Door lang indrukken van
toets D activeert u de geavan‐
ceerde parkeerhulp voor het starten
van het inparkeren.
Het systeem kan alleen worden ge‐
activeerd bij snelheden tot 30 km/u en het systeem zoekt naar parkeerplek‐
ken bij een snelheid tot 30 km/u.
De maximaal toegestane parallelle
afstand tussen de auto en een rij ge‐
parkeerde auto's is 1,8 meter voor pa‐
rallel inparkeren en 2,5 meter voor
haaks inparkeren.
WerkingZoekmodus parkeerplek
Auto's met melding op het Driver Information Center
Selecteer een parallelle of haakse
parkeerplek op het Driver Information Center (DIC) door op de toets
SET/CLR te drukken.
Als er een plek is gevonden, wordt dit
op het Driver Information Center
(DIC) getoond en klinkt er een ge‐
luidssignaal.
Auto's met melding op het Colour-
Info-Display
164Rijden en bediening
Selecteer een parallelle of haakse
parkeerplek door op het Colour-Info-
Display op het pictogram 6 of 7 te
tikken.
Als er een plek is gevonden, wordt dit op het Colour-Info-Display getoond
en klinkt er een geluidssignaal.
Als de bestuurder na het melden van
een beschikbare parkeerplek bij pa‐
rallel gelegen parkeerplekken niet
binnen 10 meter of bij haaks gelegen
parkeerplekken niet binnen
zes meter stopt, begint het systeem
met het zoeken naar een andere ge‐
schikte parkeerplek.Inparkeermodus
De door het systeem gemelde be‐
schikbare parkeerplek wordt geac‐
cepteerd als de bestuurder bij parallel gelegen parkeerplekken binnen
10 meter of bij haaks gelegen par‐
keerplekken binnen zes meter na het
bericht Stop stopt. Het systeem bere‐
kent het optimale pad om in te parke‐ ren.
Een korte trilling in het stuurwiel na
het inschakelen van de achteruitver‐
snelling geeft aan dat het systeem de
besturing overneemt. Daarna wordt
de auto automatisch ingeparkeerd
met gedetailleerde instructies aan debestuurder voor remmen, optrekken
en schakelen. De bestuurder moet de handen van het stuurwiel houden.
Let altijd goed op het geluid van de
parkeerhulp voor-achter. Een onon‐
derbroken geluid geeft aan dat de af‐ stand tot een obstakel minder dan on‐
geveer 30 cm is.
Als de bestuurder om ongeacht welke
reden toch zelf moet sturen, houd het
stuurwiel dan alleen aan de buiten‐
rand vast. In dat geval werkt de auto‐ matische besturing niet meer.Aan de overkant parkeren
Het systeem is geconfigureerd om standaard naar parkeerplekken aande passagierskant te zoeken. Het
systeem zoekt naar parkeerplekken
aan de bestuurderskant door gedu‐
rende het zoeken de richtingaanwij‐
zer aan de bestuurderskant in te
schakelen.
Zodra de richtingaanwijzer wordt uit‐ geschakeld, zoekt het systeem weer
naar parkeerplekken aan de passa‐
gierskant.
Rijden en bediening165
Displayweergave
De instructies op het display tonen:
■ algemene tips en waarschuwings‐ berichten
■ een tip bij een hogere snelheid dan
30 km/u in de zoekmodus naar een
parkeerplek of 8 km/u in de inpar‐ keermodus
■ het verzoek om te stoppen wan‐ neer een parkeerplek is gevonden
■ de richting waarin u rijdt om in te parkeren
■ het verzoek tot inschakelen van de achteruit- of eerste versnelling
■ het verzoek tot optrekken of rem‐ men
■ voor sommige instructies verschijnt
er een voortgangsbalk op het Dri‐
ver Information Center (DIC)
■ het goed inparkeren, aangegeven door een pop-upsymbool en een
geluidssignaal
■ het annuleren van een inparkeer‐ manoeuvreWeergaveprioriteit
De informatie van de geavanceerde
parkeerhulp op het DIC kan worden
belemmerd door boordinformatie met
een hogere prioriteit. Na het bevesti‐
gen van het bericht via de toets
SET/CLR op de richtingaanwijzer ver‐
schijnen de instructies van de ge‐
avanceerde parkeerhulp weer en
kunt u het inparkeren voortzetten.
Uitschakelen
Het systeem wordt gedeactiveerd
door:
■ toets D lang in te drukken
■ nadat het inparkeren is gelukt
■ tijdens het zoeken naar een par‐ keerplek sneller dan 30 km/u te rij‐
den
■ tijdens het inparkeren sneller dan 8 km/u te rijden
■ de constatering dat de bestuurder het stuurwiel aanraakt■ te veel te schakelen: acht cycli bij parallel inparkeren of vijf cycli bij
haaks inparkeren
■ wanneer u de ontsteking uitscha‐ kelt
Wanneer u het systeem deactiveert
of wanneer het zichzelf deactiveert tij‐ dens het inparkeren, dan verschijnt
Parkeren gedeactiveerd op het dis‐
play. Ook klinkt er een geluidssignaal.
Storing
Er verschijnt een bericht wanneer:
■ er een storing in het systeem zit■ u de parkeermanoeuvre niet goed afmaakt
■ het systeem buiten werking is
■ een van de bovenstaande redenen
voor deactiveren van toepassing is
166Rijden en bediening
Als er tijdens het inparkeren een voor‐
werp wordt herkend, dan verschijnt
Stop op het display. Door het verwij‐
deren van het object wordt het inpar‐
keren hervat. Wordt het niet verwij‐
derd, dan wordt het systeem gedeac‐
tiveerd. Druk lang op toets D om het
systeem naar een nieuwe parkeer‐
plek te laten zoeken.
Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐ terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel min‐
der goed wanneer de sensoren
zijn bedekt, bijv. met ijs of sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste af‐
standsindicatie in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het de‐
tectiebereik.
Let op
Mogelijk detecteert de sensor een
niet-bestaand object als gevolg van
echostoring van buitengeluiden of
mechanische verstoringen (sporadi‐ sche valse waarschuwingen kunnenvoorkomen).
Zorg ervoor dat de kentekenplaat voor goed gemonteerd is (niet ver‐
bogen en geen speling ten opzichte
van de bumper links of rechts) en dat
de sensoren goed op hun plek zitten.
De geavanceerde parkeerhulp rea‐
geert eventueel niet op veranderin‐
gen in de beschikbare parkeerplek
nadat u met het inparkeren bent be‐
gonnen. Het systeem kan een in‐
gang, een oprit, een binnenplaats of
zelfs een kruising als een parkeer‐
plek herkennen. Na het inschakelen van de achteruitversnelling begint
het systeem met inparkeren. Kijk
goed of de voorgestelde parkeerplek
inderdaad beschikbaar is.
Het systeem detecteert geen onre‐
gelmatigheden in het wegdek, bijv.
op bouwterreinen. De bestuurder
neemt de verantwoordelijkheid op
zich.
168Rijden en bediening
waarschuwingssymbolen B als nor‐
maal verlicht aan de betreffende
zijde.
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het sys‐
teem operationeel is.
U kunt het systeem activeren of deac‐ tiveren op het Info-Display, Persoon‐
lijke instellingen 3 106.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Detectiezones
De detectiezones beginnen bij de achterbumper en strekken zich ong.
drie meter naar achteren en naar de
zijkanten uit. De zone is ongeveer
tussen de 0,5 meter en twee meter
hoog, vanaf de grond.
Het blindehoeksysteem is ontworpen
om stilstaande voorwerpen, zoals
vangrails, lantaarnpalen, stoepran‐
den, muren en balken te negeren.
Geparkeerde voertuigen of tege‐
moetkomende voertuigen worden
niet gedetecteerd.Storing
Het kan soms voorkomen dat het sys‐
teem geen signaal afgeeft, bij natte
weersomstandigheden zal dit vaker optreden.
Het blindehoeksysteem werkt niet als de bumper aan de linker- of rechter‐
zijde vervuild is met modder, vuil,
sneeuw, ijs, slijk, of tijdens hevige re‐ genval. Instructies voor reinigen
3 226.
Bij een storing in het systeem of als het systeem door tijdelijke omstan‐
digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding in het Driver
Information Centre. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de be‐
stuurder bij het achteruitrijden door
middel van een weergave van het ge‐
bied achter de auto.
Het camerabeeld wordt getoond in de
Colour-Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder ver‐
vangen. Let op: voorwerpen die
zich buiten het bereik van de ca‐
mera en de sensoren van de ge‐
avanceerde parkeerhulp bevin‐
den, bijv. onder de bumper of on‐
der de auto, worden niet getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het Info-Display hebt gekeken.
Controleer eerst de omgeving aan
de achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐
matisch ingeschakeld als de auto in de achteruitversnelling wordt gescha‐ keld.
Rijden en bediening169
Werking
De camera bevindt zich tussen de
lampjes van de kentekenverlichting
en heeft een zichthoek van 130°.
De camera bestrijkt slechts een be‐
perkt gebied. De afstand op het beeld op de display, verschilt van de wer‐
kelijke afstand.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen zijn op het
beeld weergegeven als driehoekjes
9 en geven obstakels aan die door de
achtersensoren van de geavan‐
ceerde parkeerhulp zijn geconsta‐
teerd.
Display-instellingen
Helderheid en contrast kunnen wor‐
den ingesteld door op het display van
het aanraakscherm te tikken wanneer de achteruitkijkcamera actief is.
Uitschakelen
De camera wordt gedeactiveerd wan‐
neer een bepaalde snelheid vooruit
wordt overschreden of als de achter‐
uitversnelling gedurende ong.
10 seconden niet is ingeschakeld.
Activering of deactivering van de vi‐
suele richtlijnen en de waarschu‐
wingssymbolen kan worden veran‐
derd in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 106.
Storing Storingsmeldingen worden weerge‐
geven met een 9 op de bovenste re‐
gel van het Info-Display.
170Rijden en bediening
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
■ in een donkere omgeving
■ als de zon of koplampen van an‐ dere auto's direct in de lens van de
camera schijnen
■ als de cameralens door ijs, sneeuw, modder of iets anders isvervuild. Reinig de lens, spoel deze af met water en wrijf na met een
zachte doek
■ de auto een aanrijding aan de ach‐
terzijde heeft gehad
■ bij extreme temperatuurwisselin‐ gen
Verkeersbordherkenning
Werking Het verkeersbordherkenningssys‐
teem herkent bepaalde borden via
een frontcamera en toont deze op het Driver Information Center (DIC).
Verkeersborden die worden herkend,
zijn:
Borden met snelheidsbeperkingen en verboden in te halen ■ maximumsnelheid
■ inhaalverbod
■ einde maximumsnelheid
■ einde inhaalverbodVerkeersborden
Begin en einde van:
■ snelwegen
■ rijkswegen
■ woonervenOnderborden ■ aanvullingen op verkeersborden
■ verbod op trekken van aanhangers
■ beperkingen voor trekkers
■ bij natheid
■ bij ijs
■ richtingspijlen
Borden voor maximumsnelheid en in‐ haalverbod worden getoond op het
DIC, tot het volgende bord maximum‐
snelheid of einde maximumsnelheid
of als er gedurende een bepaalde pe‐ riode geen ander bord wordt gecon‐
stateerd.
Weergeven van meerdere borden op
het display is mogelijk.