Page 14 of 263

12Kort en bondig
1Elektrische ruitbediening .......32
2 Buitenspiegels ......................30
3 Cruise control .....................159
Snelheidsbegrenzer ............160
Frontaanrijdingswaar‐
schuwing ............................. 162
4 Zijdelingse ventilatieope‐
ningen ................................. 134
5 Richtingaanwijzers,
lichtsignaal, dimlicht en
grootlicht, grootlichtassis‐
tentie ................................... 121
Omgevingsverlichting ......... 124
Parkeerlichten .....................122
Knoppen voor Driver
Information Center (DIC) ....... 98
6 Instrumenten ........................ 87
7 Afstandsbediening op
stuurwiel ............................... 80
8 Driver Information Centre
(DIC) ..................................... 98
9 Voorruitwissers,
voorruitsproeiers,
koplampsproeiers .................. 8210 SPORT-modus ................... 157
Centrale vergrendeling .........23
Alarmknipperlichten ...........120
Controlelamp airbag-
deactivering .......................... 92
Controlelamp
veiligheidsgordel
voorpassagier ......................92
Tour-modus ........................ 157
11 Info-Display ........................ 103
12 Status-LED alarmsysteem ...28
13 Middelste ventilatieope‐
ningen ................................ 134
14 Handschoenenkastje,
afsluitbaar ............................. 71
15 Traction Control-systeem
(TC) ..................................... 155
Elektronische stabiliteits‐
regeling (ESC) ....................156
Parkeerhulpsystemen .........165
Lane Departure Warning ...180
Eco-knop voor Stop/Start-
systeem ............................... 13916 Verwarming en ventilatie ....126
17 AUX-ingang, USB-ingang ....11
18 12 V-aansluiting ....................86
19 Bedieningsschakelaar
softtop .................................. 35
Centrale ruitschakelaar ........32
20 Keuzehendel, versnellingsbak
21 Handrem, handmatig of
elektrisch bediend ...............153
22 Contactslot met stuurslot ...137
23 Claxon .................................. 81
Bestuurdersairbag ...............62
24 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................ 193
25 Opbergvak ........................... 72
Zekeringenkast ..................209
26 Stuurwiel instellen ................80
27 Lichtschakelaar ..................113
Mistachterlicht ....................122
Instrumentenverlichting ......123
Instellen koplampreikwijdte 116
Mistlampen ......................... 121
Page 31 of 263

Sleutels, portieren en ruiten29
3. Portieren sluiten.
4. Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
Ter voorkoming van vals alarm wordt de interieurbewaking gedeactiveerd
als de softtop open is. De LED in de
toets o brandt niet.
Als alleen de ruiten open zijn, werkt
de interieurbewaking beperkt en
brandt de LED in de toets o.
Het statusbericht verschijnt op het
Driver Information Center (DIC).
Status-ledDe status-led is geïntegreerd in de
sensor boven op het instrumentenpa‐
neel.
Status tijdens de eerste
30 seconden na het activeren van het alarmsysteem:Led
aan=test, inschakelvertragingLed
knip‐
pert
snel=portieren, kofferdeksel, soft‐
top of motorkap niet com‐
pleet gesloten, of systeems‐ toring
Status nadat systeem is geactiveerd:
Led knip‐
pert lang‐
zaam=systeem is geactiveerd
Bij storingen de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Uitschakelen
Bij het ontgrendelen van de auto door
indrukken van c wordt het diefstala‐
larmsysteem gedeactiveerd. Door
lang indrukken wordt het openen van de softtop geactiveerd.
Het systeem wordt niet gedeactiveerd
bij het ontgrendelen van het bestuur‐
dersportier met de sleutel of met de
centrale-vergrendelingstoets in het
interieur.
AlarmBij het activeren klinkt de alarmclaxon
en gaan de alarmknipperlichten tege‐ lijkertijd knipperen. Het aantal en de
duur van de alarmsignalen zijn voor‐
geschreven door de wetgever.
Het alarm kan worden afgezet door
het indrukken van een willekeurige
knop op de handzender of door het
aanzetten van het contact.
U kunt het alarmsysteem alleen deac‐ tiveren door de knop c in te drukken
of door het contact in te schakelen.
Wanneer het alarm is afgegaan zon‐
der dat de bestuurder het heeft uitge‐
schakeld, geven de alarmknipperlich‐ ten dat aan. Ze lichten bij het ontgren‐
delen van de auto met de handzender
driemaal kort achtereen op. Boven‐
dien verschijnt er na inschakeling van het contact een waarschuwingsbe‐
richt op het DIC.
Page 158 of 263

156Rijden en bedieningElektronische stabiliteits‐regeling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rij‐ stabiliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Ook voorkomt deze het doorslaan
van de wielen. ESC werkt in combi‐
natie met het Traction Control-sys‐
teem (TC) 3 155.
Zodra de auto dreigt uit te breken (on‐ derstuur/overstuur) wordt het motor‐
vermogen verminderd en worden de
wielen afzonderlijk afgeremd. Daar‐
door wordt de rijstabiliteit van de auto
op een glad wegdek aanmerkelijk
verbeterd.
ESC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer ESC werkt, knippert b.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 95.
Uitschakelen
Voor een sportiever gedrag kunnen
ESC en TC afzonderlijk worden ge‐
deactiveerd:
■ Knop b kort indrukken: alleen Trac‐
tion Control-systeem is inactief,
ESC blijft actief, k licht op
■ Knop b gedurende min.
5 seconden ingedrukt houden: TC
en ESC worden gedeactiveerd, k
en n lichten op.
Ook verschijnt de geselecteerde mo‐
dus als statusbericht op het Driver In‐
formation Center (DIC).