Page 96 of 225

94Instrumenten en bedieningsorganen
Brandt na het inschakelen van de ont‐steking en dooft vlak na het aanslaan van de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Controleer het oliepeil voordat u een
werkplaats raadpleegt 3 160.
Laag motoroliepeil S brandt geel.
Het motoroliepeil wordt automatisch gecontroleerd.
Brandt bij een draaiende motor Laag motoroliepeil. Motoroliepeil con‐
troleren en eventueel motorolie bijvul‐ len 3 160.
Te laag brandstofpeil
Y brandt of knippert geel.
Brandt
Brandstofpeil te laag.
Knippert
Brandstofvoorraad opgebruikt. On‐
middellijk bijtanken. Tank nooit leeg‐
rijden.
Katalysator 3 132.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 164.
Bij het rijden op aardgas schakelt het
systeem automatisch over op ben‐
zine 3 87.
Open&Start-systeem 0 brandt of knippert geel.
Knippert
De elektronische sleutel bevindt zich niet meer in het ontvangstbereik van
de auto. De motor kan niet worden
gestart. Start/Stop -toets iets langer
indrukken om de ontsteking uit te
schakelen.
of
Page 97 of 225

Instrumenten en bedieningsorganen95
De elektronische sleutel is defect. Hetsysteem werkt alleen nog via de
noodbediening.
Brandt Storing in het systeem. Probeer het
systeem te bedienen met de reserve‐
sleutel, de afstandsbediening of de
noodbediening. Start/Stop-toets iets
langer indrukken om de ontsteking uit
te schakelen. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
of
Het stuurslot is nog geblokkeerd.
Stuurwiel iets heen en weer bewegen en de Start/Stop -toets indrukken.
Open&Start-systeem 3 28.
Rempedaal bedienen
j brandt geel.
Bij een auto met geautomatiseerde
versnellingsbak kan de motor alleen
met ingetrapt rempedaal worden ge‐
start. Wordt het rempedaal niet inge‐
trapt, dan brandt controlelamp
3 138.Buitenverlichting
8 brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde buitenver‐
lichting 3 111.
Grootlicht C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 112.
Adaptive Forward Lighting B brandt of knippert geel.
Brandt
Storing in het systeem.
Wanneer het draaimechanisme van
de bochtverlichting uitvalt, wordt het
desbetreffende dimlicht uitgescha‐
keld en de mistlamp ingeschakeld.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert
Systeem overgeschakeld op symme‐ trisch dimlicht.Controlelamp B knippert na het in‐
schakelen van het contact ca.
4 seconden om u eraan te herinneren
dat het systeem omgeschakeld is
3 112.
Adaptief rijlicht (AFL) 3 113.
Mistlamp > brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde mistlampen
vooraan 3 114.
Mistachterlicht r brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld mistachter‐
licht 3 115.
Cruisecontrol
m brandt groen.
Brandt bij ingeschakeld systeem
3 146.
Geopende portieren
Q brandt rood.
Page 109 of 225

Instrumenten en bedieningsorganen107
De actieradius wordt op basis van de
aanwezige tankinhoud en het mo‐
mentane verbruik berekend. Op het display verschijnen gemiddelde
waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.
Als het brandstofpeil laag is, ver‐
schijnt de melding Actieradius op het
display.
Als de brandstoftank bijna leeg is,
verschijnt de melding Tanken svp. op
het display.
TimerFunctie selecteren. Door de OK-toets
of het linker stelwiel op het stuur in te
drukken, start of stopt u de timer.
Boordcomputer opnieuw starten De meting of berekening van de vol‐
gende boordcomputerinformatie kan
opnieuw worden gestart:
■ gemiddeld verbruik,
■ absoluut verbruik,
■ gemiddelde snelheid,
■ afgelegde weg,
■ timer.
Gewenste boordcomputerinformatie
selecteren 3 96 . Om opnieuw te star‐
ten, de OK-toets of het linker stelwiel
op het stuur ca. 2 seconden indruk‐
ken.
Boordcomputer op
Graphic-Info-Display of
Colour-Info-Display De hoofdpagina van de boordcompu‐ter informeert u over de actieradius,
het gemiddelde verbruik en de gemid‐
delde snelheid van BC 1.Voor weergave van andere gegevens
van de boordcomputer BC-toets van
het infotainment-systeem indrukken, op het display het menu Boordcom‐
puter selecteren of het linker stelwiel
op het stuur indrukken.
In het menu Boordcomputer BC 1 of
BC 2 selecteren.
Actieradius
De actieradius wordt op basis van de
aanwezige tankinhoud en het mo‐
mentane verbruik berekend. Op het
display verschijnen gemiddelde
waarden.
Page 111 of 225
Instrumenten en bedieningsorganen109
Er zijn twee boordcomputers die on‐
afhankelijk van elkaar kunnen worden gereset. Hierdoor bestaat de moge‐
lijkheid om gegevens van verschil‐
lende periodes te analyseren.
Gewenste boordcomputerinformatie
selecteren en bevestigen.Voor het resetten van alle informatie
van een boordcomputer, de menu‐
optie Alle waarde selecteren.
Timer
Selecteer de menuoptie Timer in het
menu Boordcomputer .
Om te starten, de menuoptie Start se‐
lecteren. Om te stoppen, de menu‐
optie Stop selecteren.
Voor het resetten de menuoptie Reset selecteren.
In het menu Opties kan de gewenste
weergave van de timer worden gese‐
lecteerd:
Page 112 of 225
110Instrumenten en bedieningsorganen
Rijtijd zonder stops
De tijd dat de auto in beweging is,
wordt gemeten. Met stilstandtijden
wordt geen rekening gehouden.
Rijtijd met stops De tijd dat de auto in beweging is,
wordt gemeten. Ook stilstandtijden
worden meegerekend op voorwaarde
dat de ontsteking ingeschakeld is.
Reisduur
Hierbij wordt de tijd gemeten tussen
het handmatig inschakelen met Start
en het handmatig uitschakelen met Reset .Bandenspanningswaar‐
den
Menuoptie Banden in het menu
Boordcomputer selecteren.
Voor elke band wordt de actuele ban‐
denspanning getoond.
Verdere informatie 3 181.
Page 131 of 225
Rijden en bediening129Contactslotstanden0=Ontsteking uit1=Stuurslot opgeheven, ontste‐king uit2=Ontsteking aan, bij dieselmotor:
voorgloeien3=StartenMotor starten
Motor starten met contactslot
Trap de koppeling en de rem in, au‐
tomatische versnellingsbak op P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
Dieselmotoren: zet de sleutel in stand
2 om voor te verwarmen totdat con‐
trolelampje ! dooft.
Zet de sleutel kort in stand 3 en laat
de sleutel los wanneer de motor
draait.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het con‐
tactslot eerst terugdraaien naar
stand 0.
Motor starten met de Start/Stop-
toets
De elektronische sleutel moet in de
auto aanwezig zijn. Trap de koppeling
en de rem in, automatische versnel‐
lingsbak op P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
Dieselmotoren: druk kort op de knop
om voorverwarmen te starten, draai
iets aan het stuurwiel om het van het
Page 144 of 225

142Rijden en bedieningVoorzichtig
Wegslepen van de auto en startenvan de motor is bij een op deze
manier geloste koppeling niet toe‐
gestaan. De auto mag echter wel
over een korte afstand worden
verplaatst.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remmen wer‐
ken dan achter pas goed als het rem‐ pedaal zeer diep wordt ingetrapt.
Daarvoor is een aanzienlijk grotere
krachtsinspanning nodig. De remweg wordt langer. Alvorens de reis te ver‐
volgen, de hulp van een werkplaats
inroepen.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de
rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor
niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 91.
Antiblokkeersysteem Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rem‐
pedaal tijdens het hele remproces
volledig intrappen, ongeacht het tik‐
ken van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Na het starten voert het systeem een
zelftest uit, die mogelijk hoorbaar is.
Controlelamp u 3 91.
Adaptief remlicht Bij het met volle kracht remmen knip‐
peren alle drie de remlichten zolang
de ABS-regeling actief is.