122Instrumenten en bedieningsorganen
Druk op het Midlevel- en Uplevel-dis‐play op de toets 9 om een bericht te
bevestigen.
Boord- en
onderhoudsinformatie
De boordinformatie verschijnt in de
vorm van teksten. Volg de instructies
van deze teksten.
Het display toont teksten over de vol‐ gende onderwerpen:
■ Serviceberichten
■ Vloeistofpeilen
■ Diefstalalarmsysteem
■ Remmen
■ Rijsystemen
■ Rijregelsystemen
■ Bestuurdersondersteuningssyste‐ men
■ Cruise control
■ Snelheidsbegrenzer
■ Adaptieve cruise control
■ Frontaanrijdingswaarschuwing ■ Preventief remsysteem
■ Parkeerhulpsystemen
■ Verlichting, gloeilampen vervangen
■ Adaptief rijlicht (AFL)
■ Wis-/wasinstallatie
■ Portieren, ruiten
■ Blindehoeksysteem
■ Verkeersbordherkenning
■ Lane Departure Warning
■ Bagageruimte, kofferdeksel
■ Handzender
■ Elektronisch sleutelsysteem
■ Starten zonder sleutel
■ Veiligheidsgordels
■ Airbagsystemen■ Motor en versnellingsbak
■ Bandenspanning
■ Dieselpartikelfilter
■ Accustatus
Berichten op het
Colour-Info-Display Sommige belangrijke berichten kun‐nen tevens verschijnen op het
Colour-Info-Display. Druk op de mul‐
tifunctionele knop om een bericht te
bevestigen. Sommige berichten ver‐
schijnen slechts gedurende enkele
seconden als pop-up.
Geluidssignalen Bij het starten van de motor oftijdens het rijden Er klinkt maar één geluidssignaal te‐
gelijk.
Het waarschuwingssignaal voor vei‐
ligheidsgordels die niet zijn omge‐
daan, heeft voorrang boven alle an‐
dere geluidssignalen.
134Verlichting
Fout in adaptief rijlichtsysteem
Wanneer het systeem een storing in
het adaptief rijlichtsysteem herkent, gaat het naar een vooraf ingestelde
positie om verblinding van tegenlig‐
gers te voorkomen. Indien dit niet mo‐
gelijk is, zal de desbetreffende kop‐
lamp automatisch worden uitgescha‐
keld. Eén koplamp zal in elk geval blij‐ ven branden. Er komt een waarschu‐
wing in het Driver Information Center.
Alarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
De alarmlichten worden automatisch
ingeschakeld wanneer de airbags bij
een ongeval in werking treden.
RichtingaanwijzersHendel
omhoog=Rechter richtingaan‐
wijzerHendel
omlaag=Linker richtingaanwij‐
zer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ draaien van het stuurwiel gaat derichtingaanwijzer automatisch uit.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Is er een aanhanger aangesloten, ge‐
bruik dan de richtingaanwijzer zes
maal terwijl u de hendel tot tegen het
weerstandspunt duwt en vervolgens
loslaat.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de oor‐
spronkelijke stand te zetten.
136VerlichtingAchteruitrijlichtenHet achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact aanstaat en de
auto in de achteruitversnelling staat.
Aangeslagen
lampenglazen
De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij he‐
vige regen of na een wasbeurt korte
tijd beslaan. De condens verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te versnellen
de verlichting inschakelen.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
■ Instrumentenverlichting
■ Info-Display
■ Plafondverlichting
■ Verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai aan het kartelwieltje A en houd
dit vast totdat de gewenste licht‐
sterkte is bereikt.
Bij auto's met een lichtsensor kan de
helderheid alleen worden aangepast
wanneer de rijverlichting aanstaat en
de lichtsensor nachtelijke omstandig‐ heden detecteert.
Binnenverlichting
De voorste en achterste interieurver‐
lichting worden bij het in- en uitstap‐
pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.
162Rijden en bediening
Herstarten van de motor doorhet stop-startsysteem De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten mo‐
gelijk te maken.
Als er zich een van de volgende om‐
standigheden voordoet tijdens een
Autostop, dan zal de motor automa‐
tisch door het stop-startsysteem wor‐ den herstart:
■ Het stop-startsysteem is manueel uitgeschakeld
■ de motorkap is open
■ de veiligheidsgordel van de be‐ stuurders is losgemaakt en het be‐
stuurdersportier is geopend
■ de motortemperatuur is te laag
■ het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau
■ het remvacuüm is niet voldoende
■ de auto reed minstens stapvoets
■ het aircosysteem vereist het starten
van de motor
■ de airconditioning wordt handmatig
ingeschakeldAls de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht op het Driver Information Cen‐ ter.
Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler, op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Parkeren ■ De auto niet op een licht ontvlam‐ bare ondergrond parkeren. De on‐
dergrond kan door de hoge tempe‐
ratuur van het uitlaatgassysteem
mogelijk vlam vatten.
■ Trek altijd de handrem aan. Trek gedurende onegveer één se‐
conde aan de schakelaar van de
elektrische handrem m.
Trek de handbediende handrem aan zonder de ontgrendelknop in te
drukken. Op aflopende of oplo‐ pende hellingen zo stevig mogelijk. Trap tegelijkertijd de rem in om de
bedieningskracht te verminderen.■ Motor en ontsteking uitschakelen. Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot vergrendelt.
■ Wanneer de auto vlak of op een op‐
lopende helling staat, dan voor het
uitschakelen van de ontsteking de
eerste versnelling inschakelen of
de keuzehendel in stand P zetten.
Op een oplopende helling boven‐
dien de voorwielen van de stoep‐
rand wegdraaien.
Wanneer de auto op een aflopende
helling staat, dan voor het uitscha‐
kelen van de ontsteking de achter‐
uitversnelling inschakelen of de
keuzehendel in stand P zetten. Bo‐
vendien de voorwielen naar de
stoeprand toedraaien.
■ Vergrendel de auto en activeer het alarmsysteem.
Let op
Bij een ongeval waarbij airbags wor‐
den geactiveerd, wordt de motor au‐
tomatisch uitgeschakeld als het
voertuig binnen een bepaalde tijd tot stilstand komt.
Verzorging van de auto247
Nr.Stroomkring1Infotainment-systeem, Info-
display2Carrosserieregelmodule3Carrosserieregelmodule4Infotainment-systeem, Info-
display5Infotainment-systeem, Info-
display6Aansteker7Stekkerdoos8CarrosserieregelmoduleNr.Stroomkring9Carrosserieregelmodule10Carrosserieregelmodule11Aanjager12–13–14Diagnosestekker15Airbag16Centrale vergrendeling, achter‐
klep17Airconditioning18Transportzekering19Geheugen20–21Instrumentengroep22Ontsteking23Carrosserieregelmodule24Carrosserieregelmodule25–26Stekkerdoos bagageruimteDe nummers 12 en 13 van de elek‐
trisch verstelbare stoelen zijn bevei‐
ligd tegen overbelasting. Na afkoelen wordt het circuit weer gesloten.
Zekeringenkast in
bagageruimte
De zekeringenkast zit links in de ba‐
gageruimte achter een deksel. Ver‐
wijder het deksel.
Klantinformatie321
■ Reacties van de auto in specifiekeverkeerssituaties (bijv. ontplooien
van een airbag, activeren van de
stabiliteitsregeling)
■ Omgevingscondities (bijv. tempe‐ ratuur)
Deze gegevens zijn uitsluitend tech‐ nisch en helpen bij het identificeren
en corrigeren van fouten en het opti‐
maliseren van boordfuncties.
Bewegingsprofielen die op afgelegde
routes duiden, kunnen niet met deze
gegevens worden aangemaakt.
Als er services worden gebruikt (bijv.
reparatiewerkzaamheden, onder‐
houdsprocessen, garantieclaims,
kwaliteitsborging), kunnen medewer‐
kers van het servicenetwerk (inclusief de fabrikant) deze technische infor‐
matie met speciale diagnoseappara‐
tuur uit de voorvaal- en foutgege‐
vensopslagmodules aflezen. Raad‐
pleeg desgewenst deze werkplaat‐
sen voor meer informatie. Na het cor‐
rigeren van een fout worden de ge‐
gevens gewist uit de foutopslagmo‐
dule of worden ze constant over‐ schreven.Bij het gebruik van deze auto kunnen
er zich situaties voordoen waarin
deze technische gegevens in ver‐
band met andere informatie (o.a. on‐
gevalmelding, schade aan de auto,
getuigenverklaringen) met een per‐
soon kunnen worden geassocieerd -
mogelijk met behulp van een expert.
Bij extra contractueel met de klant
overeengekomen functies (bijv. loka‐
liseren van de auto in noodgevallen)
mogen er bepaalde gegevens m.b.t.
de auto vanuit de auto worden ver‐
zonden.Radiofrequentie-
identificatie (RFID)
RFID-technologie wordt in sommige
voertuigen gebruikt voor functies
zoals de controle van de banden‐
spanning en beveiliging van het ont‐
stekingssysteem. Het wordt ook sa‐
men gebruikt met apparaten zoals ra‐
diogestuurde afstandsbedieningen
voor het vergrendelen/ontgrendelen
van de deuren en starten en zenders in de auto voor het openen van gara‐ gedeuren. RFID-technologie in Opel-
voertuigen gebruikt geen persoonlijke informatie, houdt ze niet bij of koppelt
deze niet aan andere Opel-systemen
die persoonlijke informatie bevatten.
322TrefwoordenlijstAAan/Uit-knop ............................... 156
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............273, 277
Aanduidingen op banden ..........250
Aangeslagen lampenglazen ......136
Aanhangerkoppeling ..................219
Aanhangerstabilisatie ................222
Aanhanger trekken ....................219
Aansteker .................................... 93
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 223
Accu ........................................... 229
Achterlichten .............................. 237
Achterruitverwarming ................... 43
Achteruitkijkcamera ...................203
Achteruitrijlichten .......................136
Actieve hoofdsteunen ...................48
Actieve noodrem......................... 193
Adaptief rijlicht (AFL) .................131
Adaptieve cruise control .....111, 181
Adaptive Forward Lighting .........111
Afmetingen auto ........................296
Afstand tot voorligger .................108
Airbag deactiveren ....................... 62
Airbag-deactivering .................... 106
Airbag en gordelspanners .........105
Airbagsysteem ............................. 60
Airconditioning ........................... 140Airconditioning regelmatig
aanzetten ............................... 154
Alarmknipperlichten ...................134
Algemene informatie .................. 219
Algemene richtlijnen voor het rijden ....................................... 155
All-wheel drive ........................... 170
Andere auto slepen ...................267
Antiblokkeersysteem .................170
Antiblokkeersysteem (ABS) .......107
Armsteun ................................ 55, 56
Armsteun met opbergruimte ........71
Asbakken ..................................... 94
Autogegevens ............................ 277
Autokrik....................................... 249
Automatische dimfunctie .......40, 41
Automatische verlichting ............ 129
Automatische versnellingsbak ...164
Automatisch geregelde airconditioning ........................ 143
Automatisch geregelde airconditioning met twee zones 147
Automatisch vergrendelen ...........28
Auto ontgrendelen .........................6
Auto slepen ................................ 265
Auto stallen ................................. 223
Autostop ..................................... 110
323
BBagageruimte ........................ 30, 72
Bagageruimte-afdekking .............74
Banden- en velgmaat veranderen ............................. 254
Bandenreparatieset ...................255
Bandenspanning .......................250
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ............................... 109, 251
Bandenspanningswaarden ........299
Batterijspanning .........................123
Bedieningsorganen ......................86
Bekerhouders .............................. 71
Bekleding .................................... 271
Beladingsinformatie .....................84
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 178
Beveiliging van de auto ................35
Binnenspiegels ............................. 40
Binnenverlichting ...............136, 242
Blindehoeksysteem ....................200
Bochtverlichting .......................... 131
Bolle vorm .................................... 38
Boordgereedschap .....................249
Boordinformatie .........................121
Brandstof .................................... 211
Brandstofkeuzeschakelaar ........102
Brandstofmeter .......................... 101
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot 218Brandstof voor benzinemotoren 211
Brandstof voor dieselmotoren ...212
Brandstof voor rijden op LPG .....212
Buitenspiegels .............................. 38
Buitentemperatuur .......................90
Buitenverlichting .........................128
C
Car Pass ...................................... 21
Centrale vergrendeling ................24
Claxon ................................... 14, 87
Colour-Info-Display .....................119
Conformiteitsverklaring ...............320
Contactslotstanden ....................156
Controlelampen ..................100, 104
Controle over de auto ................155
Controles .................................... 224
Cruise control ....................111, 178
D
Dagrijlicht ................................... 131
Dagteller .................................... 100
Dak ............................................... 44
Dakbelasting ................................. 84
Dakdrager .................................... 83
Diefstalalarmsysteem ..................35
Dieselbrandstofsysteem ontluchten .............................. 231
Dimlicht of grootlicht ...................128Driepuntsgordel ........................... 58
Driver Information Center ...........112
E Eerste hulp ................................... 82
Elektrisch bediende ruiten ...........41
Elektrische aansluitingen .............92
Elektrische handrem ...................107
Elektrische stoelverstelling ...........52
Elektrische verstelling ..................38
Elektrisch systeem...................... 243
Elektronische rijprogramma's ....167
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ...108
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 174
Elektronische stabiliteitsregeling uit ...............108
Elektronisch sleutelsysteem .........23
Event Data Recorders (EDR) .....320
F FlexOrganizer .............................. 77
Frontaal airbagsysteem ...............60
Frontaanrijdingswaarschuwing ...189
G Gebruik van deze handleiding .......3
Geluidssignalen .........................122
Gereedschap ............................. 249