60Stoelen, veiligheidssystemen
Gebruik van de
veiligheidsgordel tijdens de
zwangerschap9 Waarschuwing
De heupgordel moet zo laag mo‐
gelijk over het bekken lopen om
druk op de buik te voorkomen.
Airbagsysteem
Het airbagsysteem bestaat uit meer‐
dere afzonderlijke systemen afhanke‐ lijk van de omvang van de uitrusting.
Bij het afgaan worden de airbags bin‐
nen enkele milliseconden gevuld.
Ook het leeglopen van de airbags
verloopt zo snel, dat dit tijdens een
aanrijding vaak niet eens wordt opge‐ merkt.9 Waarschuwing
Bij onoordeelkundige behandeling
kunnen de airbagsystemen op ex‐plosieve wijze in werking treden.
Let op
Ter hoogte van de middenconsole
bevindt zich de regelelektronica van
het airbagsysteem en de gordel‐
spanners. In dit gebied geen mag‐
netische voorwerpen plaatsen.
Afdekkingen van airbags niet be‐
plakken of met andere materialen
bedekken.
Elke airbag treedt slechts eenmaal
in werking. Geactiveerde airbags
onmiddellijk laten vervangen door
een werkplaats. Ook moeten even‐ tueel het stuurwiel, het instrumen‐
tenbord, plaatwerk, de portierafdich‐ tingen, handgrepen en de stoelen
worden vervangen.
Geen aanpassingen in het airbag‐
systeem aanbrengen, anders ver‐
valt de typegoedkeuring van de
auto.
Bij het ontplooien van de airbags kun‐ nen de vrijkomende hete gassen
brandwonden veroorzaken.
Controlelamp v voor airbagsystemen
3 105.
Frontaal airbagsysteem Het frontairbagsysteem bestaan uit
een airbag in het stuurwiel en een air‐
bag in het instrumentenpaneel aan de passagierskant voorin. Deze zijn te
herkennen aan het opschrift AIRBAG.
Stoelen, veiligheidssystemen61
Ook is er een waarschuwingsetiket
aan de zijkant van het instrumenten‐
bord, dat bij een geopend voorste
passagiersportier zichtbaar is, of op
de zonneklep van de passagier voor.
Het frontairbagsysteem treedt in wer‐
king bij een voldoende krachtige aan‐ rijding aan de voorzijde. Het contact
moet ingeschakeld zijn.De opgeblazen airbags vangen de
schok op waardoor het gevaar voor
letsel aan het bovenlichaam en hoofd van de inzittenden voorin de auto
aanzienlijk afneemt.
9 Waarschuwing
Alleen bij een correcte zitpositie is
optimale bescherming mogelijk
3 49.
Lichaamsdelen of voorwerpen uit
het werkingsgebied van de airbag
houden.
Veiligheidsgordel correct omleg‐
gen en goed vastzetten. Alleen dan kan de airbag bescherming
bieden.
Zijdelings airbagsysteem
Het zijairbagsysteem bestaat uit een
airbag in elke voorste rugleuning en
in de rugleuningen van de buitenste zitplaatsen achterin. Ze zijn te her‐
kennen aan het opschrift AIRBAG.
Het zijairbagsysteem treedt in wer‐
king bij een voldoende krachtige zij‐
delingse aanrijding. Het contact moet
ingeschakeld zijn.
62Stoelen, veiligheidssystemen
De opgeblazen airbags vangen de
schok op waardoor het gevaar voor
letsel aan het bovenlichaam en de
heupen bij een zijdelingse aanrijding
aanzienlijk afneemt.
9 Waarschuwing
Lichaamsdelen of voorwerpen uit
het werkingsgebied van de airbag
houden.
Let op
Op de voorstoelen alleen stoelhoe‐
zen gebruiken die voor de auto zijn goedgekeurd. De airbags niet afdek‐
ken.
Gordijnairbagsysteem De hoofdairbags bestaan uit een air‐
bag aan weerskanten in het dak‐
frame. Ze zijn te herkennen aan het opschrift AIRBAG op de dakstijlen.
Het gordijnairbagsysteem treedt in
werking bij een voldoende krachtige
zijdelingse aanrijding. Het contact
moet ingeschakeld zijn.De opgeblazen airbags vangen de
schok op waardoor het gevaar voor
letsel aan het hoofd bij een zijdelingse aanrijding aanzienlijk afneemt.9 Waarschuwing
Lichaamsdelen of voorwerpen uit
het werkingsgebied van de airbag
houden.
De haken aan de handgrepen van het dakframe zijn alleen geschikt
om lichte kledingstukken, zonder
kleerhangers, aan op te hangen.
Geen voorwerpen in de kleding‐
stukken bewaren.
Airbag deactiveren
Wanneer u een kinderveiligheidssys‐
teem op de passagiersstoel voorin
monteert, moet u de airbag vooraan
en de zijdelingse airbag van deze
stoel deactiveren. Het gordijnairbag‐
systeem, de gordelspanners en alle
airbagsystemen van de bestuurder
blijven actief.
Stoelen, veiligheidssystemen63
U deactiveert het airbagsysteem van
de voorpassagier met een slot aan de rechterzijde van het instrumentenpa‐
neel.
Gebruik de contactsleutel om de po‐
sitie te kiezen:*=airbags van voorpassagier zijn
gedeactiveerd en gaan niet af
bij een aanrijding. De contro‐
lelamp * brandt continu. U
kunt een kinderzitje aanbren‐
gen in overeenstemming met
de tabel Inbouwposities kin‐
derveiligheidssystemen
3 66. Er mag geen volwas‐
sen persoon op de stoel van
de voorpassagier vervoerd
worden.V=airbags van voorpassagier zijn
actief. U mag geen kindervei‐
ligheidssystemen aanbren‐
gen.9 Gevaar
Kans op dodelijk letsel voor een
kind in een kinderzitje op de pas‐
sagiersstoel met geactiveerde air‐ bag.
Kans op dodelijk letsel voor een
volwassene op de passagiersstoel met gedeactiveerde airbag.
Zolang de controlelamp * niet
brandt, zullen de airbagsystemen van
de passagiersstoel afgaan in geval
van een aanrijding.
Als beide controlelampen tegelijk
branden, is er een systeemstoring.
De systeemstatus wordt niet aange‐
duid; er mag niemand op de stoel van de voorpassagier vervoerd worden.
Roep onmiddellijk de hulp van een
werkplaats in.
Raadpleeg onmiddellijk een werk‐
plaats indien geen van beide contro‐
lelampjes brandt.
64Stoelen, veiligheidssystemen
Verander de status alleen tijdens stil‐
stand terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld.
Status blijft actief tot de volgende ver‐ andering.
Controlelamp airbag-deactivering
3 106.Kinderveiligheidssyste‐
men
Wij bevelen het Opel-kinderveilig‐ heidssysteem aan dat specifiek voor
montage in uw auto geschikt is.
Wanneer u een kinderveiligheidssys‐
teem gebruikt, moet u de gebruikers-
en montagehandleiding én de instruc‐ ties bij het kinderveiligheidssysteemopvolgen.
Houd u altijd aan de plaatselijke of landelijke voorschriften. In sommige
landen is het gebruik van kindervei‐ ligheidssystemen op bepaalde zit‐
plaatsen verboden.9 Gevaar
Wanneer u een kinderveiligheids‐
systeem op de passagiersstoel
gebruikt, moeten de airbagsyste‐
men voor de passagiersstoel zijn
gedeactiveerd; anders kan het
kind dodelijk gewond raken wan‐
neer de airbags afgaan.
Dit geldt vooral wanneer u achter‐ waarts gerichte kinderveiligheids‐
systemen op de passagiersstoel
gebruikt.
Airbag deactiveren 3 62.
Juiste systeem selecteren
De achterbank is de beste plaats om
een kinderzitje vast te maken.
Vervoer kinderen zo lang mogelijk te‐
gen de rijrichting in. Hierdoor wordt de nog erg zwakke ruggengraat van het
kind bij een ongeval minder belast.
Geschikt zijn veiligheidssystemen die
voldoen aan ECE 44-03 of
ECE 44-04. Raadpleeg de lokale wet- en regelgeving voor het verplichte ge‐
bruik van kinderveiligheidssystemen.
Het kinderveiligheidssysteem dat u
gaat monteren, moet geschikt zijn
voor het autotype.
Het kinderveiligheidssysteem moet
op de correcte positie in de auto wor‐ den gemonteerd.
Laat kinderen alleen aan de trottoir‐
kant van de auto uit- en instappen.
66Stoelen, veiligheidssystemenInbouwposities kinderveiligheidssystemenToegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een kinderveiligheidssysteemGewichts- of leeftijdsgroep
Op passagiersstoelOp buitenste zitplaatsen
achterinOp middelste zitplaats
achteringeactiveerde airbaggedeactiveerde airbagGroep 0: tot 10 kg
of ca. 10 maandenXU 1U2U2Groep 0+: tot 13 kg
of ca. 2 jaarXU 1U 2U2Groep I: 9 tot 18 kg
of ca. 8 maanden tot 4 jaarXU 1U2U2Groep II: 15 tot 25 kg
of ca. 3 tot 7 jaarXXUUGroep III: 22 tot 36 kg
of ca. 6 tot 12 jaarXXUU1=Alleen wanneer het airbagsysteem van de passagiersstoel vooraan is gedeactiveerd. Wanneer u het kinderveilig‐
heidssysteem met een driepuntsgordel vastzet, moet u de stoelhoogteverstelling in de hoogste stand zetten en de
gordel vóór het bovenste verankeringspunt langs laten lopen. Zet de rugleuning zo ver als noodzakelijk rechtop, zodat
de gordel bij de gesp gespannen is.2=Stoel leverbaar met ISOFIX en Top-Tether-bevestigingssteunen 3 69.U=Universeel bruikbaar in combinatie met een driepuntsveiligheidsgordel.X=Kinderveiligheidssystemen zijn in deze gewichtsgroep niet toegestaan.
Instrumenten en bedieningsorganen105
Brandt
Na het inschakelen van de ontste‐
king, totdat de veiligheidsgordel is
omgedaan.
Knippert
Na het starten van de motor gedu‐ rende maximaal 100 seconden totdat
de gordel is vastgemaakt.
Status veiligheidsgordels opzitplaatsen achterin,
instrumentengroep Baselevel
X brandt of knippert op het Driver In‐
formation Center.
Brandt
Na het inschakelen van de ontste‐
king, wanneer de veiligheidsgordel is
omgedaan.
Knippert
Na het wegrijden wanneer de veilig‐
heidsgordel wordt losgemaakt.
Veiligheidsgordel omdoen 3 58.Status veiligheidsgordels op
zitplaatsen achterin, instrumentengroep Midlevel en
Uplevel
X brandt na het inschakelen van het
contact rood of groen of grijs op de
instrumentengroep.
Brandt rood
Stoel bezet en gordel is niet omge‐
daan.
Brandt groen
Stoel bezet en gordel is omgedaan.
Brandt grijs
Stoel niet bezet.
Veiligheidsgordel omdoen 3 58.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na 4 seconden of licht deze
tijdens het rijden op, dan is er een
storing in het airbagsysteem. De hulpvan een werkplaats inroepen. De air‐
bags en gordelspanners gaan moge‐
lijkerwijs niet af tijdens een ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 56, 3 60.
106Instrumenten en bedieningsorganenAirbag-deactivering
V brandt geel.
De passagiersairbag voor is geacti‐
veerd.
* brandt geel.
De passagiersairbag voor is gedeac‐
tiveerd 3 62.
9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motorStoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert bij een draaiende
motor Storing die schade aan de katalysatorkan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐
middellijk hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Rem- en
koppelingssysteem
Rem- en koppelingsvloeistofpeil
R brandt rood.
Het rem- en koppelingsvloeistofpeil is te laag 3 228.