501-1. Voor een veilig gebruik
CT200h_OM_OM76135E_(EE)De curtain airbags treden over het algemeen niet in werking bij aanrijdingen van achte-
ren, als de auto over de kop slaat of bij een aanrijding van opzij of bij een frontale aanrij-
ding op lage snelheid.
■Wanneer moet u contact opnemen met een erkende Lexus-dealer of hersteller/repa-
rateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
In de volgende gevallen kan controle en/of reparatie van de auto nodig zijn. Neem zo
snel mogelijk contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
●Nadat een of meer SRS-airbags zijn geactiveerd.
●Aanrijding van achteren
●Over de kop slaan
●De voorzijde van de auto is beschadigd of ver-
vormd of de auto was betrokken bij een aanrij-
ding die niet van zodanige aard was dat de
airbags vóór werden geactiveerd.
●Bij beschadiging of vervorming van een
gedeelte van een portier of het omliggende
gebied of bij een aanrijding die niet van zoda-
nige aard was dat de side airbags en curtain
airbags werden geactiveerd.
●Bij krassen, scheuren of andere beschadigin-
gen aan het stuurwielkussen of het dashboard
bij de voorpassagiersairbag of het onderste
gedeelte van het instrumentenpaneel.
982. Instrumentenpaneel
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
Voor het schakelen tussen de weer-
gave van de kilometerteller en dagtel-
lers. Als de dagteller wordt weergege-
ven, wordt deze gereset als de knop
ingedrukt wordt gehouden.
De helderheid van de dashboardverlichting kan worden ingesteld door de knop
te draaien.
Helderder
Donkerder
Wanneer de lichtschakelaar AAN
wordt gezet, wordt de helderheid iets
verlaagd, tenzij de draaiknop helemaal
omhoog is gedraaid.
Wanneer de draaiknop volledig naar
beneden is gedraaid, doven de beker-
houderverlichting en de voetenruimte-
verlichting. (Blz. 426)
■Tellers en display worden verlicht als
Het contact AAN staat.
■Hybridesysteemindicator
Wijzigen van de weergave
Dimmer dashboardverlichting
1
2
Power-gebied
Laat zien dat de grens van een bereik voor
milieuvriendelijk rijden wordt overschreden
(bij rijden op vol vermogen en dergelijke).
ECO-gebied
Laat zien dat er milieuvriendelijk wordt gere-
den.
Hybride eco-gebied
Laat zien dat er niet vaak gebruik wordt
gemaakt van het vermogen van de benzine-
motor.
De benzinemotor wordt automatisch gestopt
en opnieuw gestart onder verschillende
omstandigheden.
Oplaadgebied
Geeft aan dat er energie wordt teruggewon-
nen via regeneratief remmen.1
2
3
4
1163-1. Informatie over sleutels
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
■Sleutelkaart (indien aanwezig)
●De sleutelkaart is niet waterdicht.
●De mechanische sleutel die zich in de sleutelkaart bevindt, mag uitsluitend in noodge-
vallen worden gebruikt, bijvoorbeeld wanneer de elektronische sleutel niet goed werkt.
●Als de mechanische sleutel moeilijk te verwijderen is, druk dan het vergrendelknopje
met een ballpoint of iets dergelijks naar beneden. Als het dan nog steeds moeilijk is om
de sleutel er uit te trekken, gebruik een muntstuk of iets dergelijks.
■Wanneer u de sleutel van de auto moet achterlaten bij een parkeerwachter
Vergrendel indien nodig het dashboardkastje. (Blz. 429)
Verwijder de mechanische sleutel voor eigen gebruik en geef alleen de elektronische
sleutel aan de parkeerwachter.
■Als u uw mechanische sleutels verliest
Een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwali-
ficeerde en uitgeruste deskundige kan een nieuwe mechanische sleutel maken met
behulp van de andere originele mechanische sleutel en het sleutelnummer op uw plaatje
met sleutelnummer. Bewaar het plaatje met het sleutelnummer op een veilige plaats bui-
ten de auto.
■Aan boord van een vliegtuig
Zorg ervoor dat u aan boord van een vliegtuig niet op de toetsen van de elektronische
sleutel drukt. Zorg ervoor dat de toetsen niet per ongeluk ingedrukt kunnen worden als
u de elektronische sleutel in bijvoorbeeld een tas hebt opgeborgen. Bij het indrukken van
de toetsen kan de elektronische sleutel radiogolven uitzenden die de bediening van het
vliegtuig kunnen beïnvloeden.
●Om de mechanische sleutel te bewaren,
schuift u hem in de sleutelkaart terwijl u de
ontgrendelknop indrukt.
●Als de batterij uit de sleutelkaart is gevallen
doordat het afdekkapje niet is geplaatst, of de
batterij is verwijderd nadat de sleutelkaart nat
is geworden, plaats de batterij dan terug met
de positieve zijde (+) naar het Lexus-
embleem.
1313-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
3
Bediening van elk onderdeel
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
●Wanneer de elektronische sleutel tegen een van de volgende metalen voorwerpen
wordt gehouden of erdoor wordt bedekt
• Kaarten met aluminiumfolie
• Sigarettenpakjes met aluminiumfolie erin
• Metalen portemonnees of tassen
•Muntgeld
• Metalen handwarmers
• Media zoals CD's en DVD's
●Als er een andere sleutel met afstandsbediening (die radiogolven uitzendt) in de buurt
gebruikt wordt
●Als u de elektronische sleutel bij u draagt samen met de volgende apparaten die radio-
golven uitzenden
• De elektronische sleutel of een afstandsbediening van een andere auto die radio-
golven uitzendt
• Computers of pda's
• Digitale audioapparatuur
• Draagbare spelcomputers
●Als een metalen coating of metalen voorwerpen aan de achterruit worden bevestigd
■Aanwijzing voor de instapfunctie
●Zelfs als de elektronische sleutel zich binnen het detectiegebied bevindt, werkt het sys-
teem in de volgende gevallen mogelijk niet juist:
• De elektronische sleutel bevindt zich te dicht bij de ruit of portiergreep, te dicht bij
de grond of te hoog als de portieren worden vergrendeld of ontgrendeld.
• De elektronische sleutel bevindt zich te dicht bij de grond of op een hoge plaats, of
te dicht bij het midden van de achterbumper, als de achterklep wordt geopend.
• De elektronische sleutel ligt op het dashboard, in de bagageruimte, op de vloer of in
een portiervak of het dashboardkastje wanneer het hybridesysteem wordt gestart
of de stand van het contact wordt gewijzigd.
●Laat de elektronische sleutel niet boven op het dashboard of in de buurt van de portier-
vakken liggen wanneer u de auto verlaat. Afhankelijk van de aanwezige radiogolven
wordt door de antenne mogelijk waargenomen dat de sleutel zich buiten de auto
bevindt en wordt de auto vergrendeld, waardoor de elektronische sleutel mogelijk in
de auto wordt opgesloten.
●Zolang de elektronische sleutel zich binnen het detectiegebied bevindt, kunnen de
portieren door een willekeurige persoon worden vergrendeld en ontgrendeld.
●Zelfs als de elektronische sleutel zich buiten de auto bevindt, kan het hybridesysteem
mogelijk worden gestart als de elektronische sleutel zich in de buurt van de ruit bevindt.
●De portieren worden mogelijk ontgrendeld als er een grote hoeveelheid water op de
portiergreep terechtkomt, bijvoorbeeld tijdens een zware regenbui of in een wasstraat
wanneer de elektronische sleutel zich binnen het detectiegebied bevindt. (De portie-
ren zullen na ongeveer 30 seconden automatisch weer vergrendeld worden als ze niet
geopend en gesloten worden.)
●Als de afstandsbediening wordt gebruikt om de portieren te vergrendelen terwijl de
elektronische sleutel zich in de nabijheid van de auto bevindt, bestaat de mogelijkheid
dat de portieren niet ontgrendeld worden door de instapfunctie. (Gebruik de afstands-
bediening om de portieren te ontgrendelen.)
●Wanneer u de vergrendelsensor aanraakt terwijl u handschoenen draagt, kan de reac-
tie van het systeem trager zijn of worden de portieren mogelijk niet ontgrendeld. Trek
de handschoenen uit en raak de vergrendelsensor opnieuw aan.
1663-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
■Waarschuwingszoemer open schuifdak
De zoemer klinkt en er verschijnt een melding op het multi-informatiedisplay op het
dashboard wanneer het contact UIT staat en u het bestuurdersportier opent terwijl het
schuifdak geopend is.
WA A R S C H U W I N G
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel.
■Openen van het schuifdak
●Laat geen van de inzittenden tijdens het rijden zijn/haar hand of hoofd buiten de auto
uit steken.
●Ga niet op het schuifdak zitten.
■Sluiten van het schuifdak
●De bestuurder is verantwoordelijk voor het openen en sluiten van het schuifdak. Laat,
om onbedoelde bediening, met name door kinderen, te voorkomen, het schuifdak
niet door kinderen bedienen. Het kan gebeuren dat een lichaamsdeel van een kind of
een andere passagier klem komt te zitten tussen het schuifdak.
●Controleer of geen van de inzittenden een lichaamsdeel naar buiten steekt dat
bekneld zou kunnen raken als het schuifdak bediend wordt.
●Wanneer u uit de auto stapt, zet dan het contact UIT en neem de sleutel en het kind
met u mee. Anders kan het kind de auto mogelijk onbedoeld, uit kattenkwaad enz.,
bedienen, wat tot een ongeval kan leiden.
■Klembeveiliging
●Steek geen lichaamsdelen in de opening om te proberen of de klembeveiliging werkt.
●Het is mogelijk dat de klembeveiliging niet werkt als het schuifdak bijna gesloten is.
1724-1. Voordat u gaat rijden
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
WA A R S C H U W I N G
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
■Bij stilstaande auto
●Trap het gaspedaal niet onnodig in.
Als de selectiehendel in een andere stand dan P of N staat, kan de auto onverwachts
in beweging komen, waardoor er een ongeval kan ontstaan.
●Voorkom het ontstaan van ongelukken door het wegrollen van de auto, houd altijd
het rempedaal ingetrapt zolang het controlelampje READY brandt en activeer de
parkeerrem indien nodig.
●Voorkom voor- of achteruit wegrijden van de auto bij stoppen op een helling: trap
altijd het rempedaal in en activeer de parkeerrem indien nodig.
●Voorkom dat de motor met een te hoog toerental draait.
Als de motor met een hoog toerental draait terwijl de auto stilstaat, kan het uitlaatsys-
teem oververhit raken, hetgeen brand kan veroorzaken als er brandbaar materiaal
aanwezig is.
■Als de auto geparkeerd is
●Laat geen brillen, aanstekers, spuitbussen of blikken frisdrank in de auto liggen als
deze in de zon geparkeerd staat.
Dit kan resulteren in het volgende:
• Een aansteker of spuitbus kan gas gaan lekken, waardoor brand kan ontstaan.
• De temperatuur in de auto kan zo hoog oplopen dat kunststof brillenglazen en
kunststof monturen kunnen vervormen of barsten.
• Blikjes frisdrank kunnen open barsten, waardoor de inhoud in het interieur
terechtkomt. Bovendien kan de vloeistof kortsluiting in de elektrische componen-
ten van de auto veroorzaken.
●Laat geen aanstekers achter in de auto. Als een aansteker in het dashboardkastje of
op de vloer ligt, kan deze per ongeluk gaan branden als er bagage wordt geplaatst of
een stoel wordt afgesteld en brand veroorzaken.
●Plak geen parkeerschijven op de voorruit of andere ruiten. Plaats geen reservoirs
zoals luchtverfrissers op het instrumentenpaneel of dashboard. Deze parkeerschij-
ven of reservoirs kunnen als een lens werken en brand veroorzaken in de auto.
●Laat geen portier of ruit open als het gebogen glas van naastliggende gebouwen
voorzien is van een gemetalliseerde film, bijvoorbeeld een zilverkleurige folie. Weer-
kaatst zonlicht kan van het glas een lens maken en brand veroorzaken.
●Activeer altijd de parkeerrem, zet de selectiehendel in stand P, schakel het hybride-
systeem uit en sluit de auto af.
Laat de auto niet onbeheerd achter als het controlelampje READY brandt.
●Raak de uitlaatpijp niet aan als het controlelampje READY brandt of direct na het uit-
schakelen van het hybridesysteem.
Anders kunt u brandwonden oplopen.
175
4 4-1. Voordat u gaat rijden
Rijden
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
Lading en bagage
Lees onderstaande informatie over voorzorgsmaatregelen, laadvermogen
en belading zorgvuldig door.
WA A R S C H U W I N G
■Zaken die niet in de bagageruimte vervoerd mogen worden
De volgende zaken kunnen brand veroorzaken als ze in de bagageruimte vervoerd
worden:
●Jerrycans met benzine
●Spuitbussen
■Voorzorgsmaatregelen bij het vervoer van goederen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ertoe leiden dat de pedalen
niet goed kunnen worden ingetrapt, dat het zicht van de bestuurder wordt gehinderd
of dat de bestuurder of passagiers door voorwerpen geraakt worden, wat een ongeval
kan veroorzaken.
●Vervoer lading en bagage indien mogelijk altijd in de bagageruimte.
●Stapel bagage in de bagageruimte nooit hoger dan de rugleuningen.
●Plaats als u de achterstoelen neerklapt geen lange voorwerpen direct achter de
voorstoelen.
●Sta nooit toe dat er personen in de bagageruimte meerijden. De bagageruimte is niet
ontworpen om personen te vervoeren. Personen dienen plaats te nemen op een zit-
plaats en een gordel op de juiste manier om te doen.
●Leg geen lading of bagage op de volgende plaatsen:
• In de voetenruimte bij de bestuurder
• Op de voorpassagiersstoel of de achterstoelen (als er goederen op elkaar gesta-
peld worden)
• Op de bagageafdekking (indien aanwezig)
• Op het instrumentenpaneel
• Op het dashboard
●Berg alle voorwerpen op in het passagierscompartiment.
■Lading en gewichtsverdeling
●Overlaad uw auto niet.
●Verdeel de belading altijd gelijkmatig.
Een onjuiste belading kan de besturing en de remwerking in negatieve zin beïnvloe-
den, waardoor een ongeval met ernstig letsel zou kunnen ontstaan.
1904-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
Lichtschakelaar
Draai aan het uiteinde van de hendel om de verlichting als volgt in te schakelen:
De dagrijverlichting wordt
ingeschakeld.
De parkeerlichten voor,
achterlichten, kenteken-
plaat- en dashboardverlich-
ting gaan branden.
De koplampen en alle ver-
lichting die hierboven ge-
noemd is, gaan branden.
De koplampen, de dagrij-
verlichting en de parkeer-
lichten vóór gaan automa-
tisch aan en uit.
(Wanneer het contact
AAN staat.)
Druk bij ingeschakelde koplampen
de hendel van u af om het grootlicht
in te schakelen.
Door de hendel weer in de middenstand
te zetten, wordt het grootlicht weer uit-
geschakeld.
Trek de hendel naar u toe en laat
deze meteen weer los om één keer
met het grootlicht te knipperen.
U kunt lichtsignalen geven met de kop-
lampen in- of uitgeschakeld.
De koplampen kunnen handmatig of automatisch worden bediend.
Bedieningsinstructies
1
2
3
4
Inschakelen van grootlicht
1
2