Zomer- of drieseizoenenbanden
(voor bepaalde uitvoeringen/
landen)
Zomerbanden bieden grip onder zo-
wel natte als droge omstandigheden
en zijn niet bedoeld om in sneeuw of
op ijs te gebruiken. Als uw auto is
uitgerust met zomerbanden, dient u
er rekening mee te houden dat deze
niet zijn ontworpen voor rijden in de
winter of in koud weer. Neem voor
meer informatie contact op met een
erkende dealer. Zomerbanden zijn
niet voorzien van de all season-
aanduiding of het berg/
sneeuwvloksymbool op de wang van
de band.
Gebruik zomerbanden altijd in sets
van vier omdat anders de veiligheid
en de bestuurbaarheid van de auto in
het gedrang kunnen komen.
Winterbanden
In sommige landen is het gebruik van
winterbanden in de winter verplicht.
Winterbanden zijn te herkennen aan
het symbool van een berg/sneeuwvlok
op de wang van de band.Wanneer u winterbanden wilt gebrui-
ken, moeten deze van dezelfde maat
en hetzelfde type zijn als de originele
banden. Gebruik winterbanden altijd
in sets van 4 omdat anders de veilig-
heid en de bestuurbaarheid van de
auto in het gedrang kunnen komen.
Winterbanden zijn doorgaans niet ge-
schikt voor de hoge snelheden die
voor de standaard gemonteerde ban-
den gelden. Rijd daarom niet langdu-
rig sneller dan 120 km/u. Raadpleeg
voor snelheden hoger dan 120 km/u
uw erkende dealer of een bandenspe-
cialist voor informatie over veilige rij-
snelheden, belasting en koude ban-
denspanning.
Hoewel banden met spikes betere
prestaties leveren op ijs en een glad
wegdek, kan de tractie op natte of
droge oppervlakken slechter zijn dan
die van banden zonder spikes. In som-
mige landen is het gebruik van ban-
den met spikes verboden. Raadpleeg
de lokale wetgeving voordat u dit type
banden gebruikt.Run-flat-banden (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Run-flat-banden maken het mogelijk
om 80 km te rijden met 80 km/u na
een snel verlies van bandenspanning.
Dit snelle verlies van spanning wordt
de run-flat-modus genoemd. Een
run-flat-modus treedt op bij een ban-
denspanning van 96 kPa of lager. Zo-
dra een run-flat-band de run-flat-
modus bereikt, heeft deze slechts
beperkte rij-eigenschappen en moet
deze onmiddellijk worden vervangen.
Een run-flat-band is niet te repareren.
Het wordt niet aanbevolen met een
voertuig te rijden met vol laadvermo-
gen of een aanhanger/caravan te trek-
ken terwijl een band in de run-flat-
modus loopt.
Raadpleeg het hoofdstuk Banden-
spanningscontrole voor meer infor-
matie.
299
Bandenslijtage-indicatoren
In de originele banden zijn
bandenslijtage-indicatoren aange-
bracht, die u helpen te bepalen wan-
neer uw banden moeten worden ver-
vangen.
Deze indicatoren zijn in de bodem van
het profiel geperst. Ze worden zicht-
baar als de profieldiepte nog slechts 2
mm bedraagt. Als het loopvlak is ver-
sleten tot op de bandenslijtage-
indicatoren, moet de band worden
vervangen. Zie “Vervangende ban-
den” in dit hoofdstuk voor meer infor-
matie.
Levensduur van banden
De levensduur van een band is afhan-
kelijk van verschillende factoren,
waaronder, maar niet beperkt tot:
Rijstijl
Bandenspanning
Gereden afstand
Prestatiebanden, banden met eensnelheidsaanduiding V of hoger, en
zomerbanden, hebben in de regel
een kortere levensduur. Het wordt
ten zeerste aanbevolen deze banden
volgens het voertuigonderhouds-
schema te rouleren.
WAARSCHUWING!
De banden en de reserveband die-
nen na zes jaar te worden vervan-
gen, ongeacht het resterende profiel
op de banden. Als u deze waarschu-
wing niet in acht neemt, kan een
klapband het gevolg zijn. U kunt
dan de controle over de auto verlie-
zen en een ongeval met ernstig of
zelfs dodelijk letsel veroorzaken. Bewaar banden die niet worden ge-
bruikt op een koele, droge en donkere
plaats. Voorkom dat de banden in
aanraking komen met olie, vet en
benzine.
Vervangende banden
De banden van uw nieuwe auto bie-
den een optimale balans tussen ver-
schillende eigenschappen. Controleer
daarom de banden regelmatig op de
juiste bandenspanning en op slijtage.
De fabrikant raadt ten zeerste aan dat
u, indien nodig, de oorspronkelijke
banden laat vervangen door banden
met dezelfde maat, van dezelfde kwa-
liteit en met hetzelfde prestatievermo-
gen. Raadpleeg de paragraaf
"Bandenslijtage-indicatoren" voor
meer informatie hierover. Raadpleeg
de band- en beladingsinformatiestic-
ker of het voertuigcertificatielabel
voor de aanduiding van uw banden-
maat. De belastingsindex en het snel-
heidssymbool vindt u op de wang van
de originele band. Raadpleeg de tabel
voor bandenmaten in het hoofdstuk
"Veiligheidsinformatie over banden"
1 — Versleten band
2 — Nieuwe band
302
ROULEREN VAN
BANDEN
De voorbanden en de achterbanden
van uw voertuig werken onder ver-
schillende belastingen en vervullen
verschillende stuur-, rij- en remfunc-
ties. Hierdoor slijten de voor- en ach-
terbanden onevenredig.
Dit effect kunt u verminderen door de
banden onderling te rouleren. De
voordelen van rouleren zijn het
grootst bij grove profielen, zoals het
profiel van allseasonbanden. Roule-
ren zorgt voor een langere levensduur
van de banden en geeft langere tijd
goede grip in modder, sneeuw en op
een nat wegdek. Bovendien draagt
rouleren bij aan de rijeigenschappen.
OPMERKING: Rouleer banden
bij de eerste tekenen van ongelijk-
matige slijtage.
BANDENSPANNINGS-
CONTROLESYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesys-
teem maakt de bestuurder attent op
lage bandenspanning vergeleken met
de vereiste spanning voor koude ban-
den die is vermeld op het plaatje op de
B-stijl aan bestuurderszijde.
De bandenspanning varieert met de
temperatuur, circa 0,07 bar voor elke
7 °C. Dat betekent dat de banden-
spanning afneemt wanneer de buiten-
temperatuur daalt. De bandenspan-
ning moet altijd worden gemeten en
ingesteld wanneer de banden "koud"
zijn. Dit wordt gedefinieerd als de
bandenspanning nadat het voertuig
minder dan 3 uur heeft gereden – en
in de buitentemperatuur.Raadpleeg
de paragraaf "Banden – Algemene
informatie" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor informa-
tie over hoe de banden correct op
spanning moeten worden ge-
bracht. De bandenspanning neemt
ook toe tijdens het rijden. Dit is nor-
maal en betekent niet dat de spanning
moet worden verlaagd. Het bandenspanningscontrolesys-
teem waarschuwt de bestuurder voor
lage bandenspanning als de banden-
spanning om welke reden dan ook tot
onder de waarschuwingsgrens daalt,
ook als gevolg van lage temperaturen
of natuurlijk spanningsverlies van de
band.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem blijft de bestuurder waarschu-
wen zolang er niets aan de lage span-
ning gedaan wordt, en schakelt pas
uit als de bandenspanning gelijk is
aan of hoger is dan de aanbevolen
waarden voor koude banden op het
bandenspanningsplaatje. Zodra het
bandenspanningslampje gaat bran-
den, dient u de betreffende band(en)
op te pompen tot de waarde die in de
bandenspanningstabel vermeld staat.
Als dat is gebeurd, gaat het banden-
spanningslampje uit. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt en het
bandenspanningslampje gaat uit zo-
dra de nieuwe bandenspanning is
doorgegeven. Om deze informatie te
verwerken moet het voertuig 20 mi-
nuten rijden met een minimum snel-
heid van 24 km/uur.
305
Voor uw voertuig kan bijv. een aanbe-
volen koude bandenspanning (langer
dan 3 uur geparkeerd) van 2,4 bar
gelden. Als de omgevingstemperatuur
20 °C is en de gemeten bandenspan-
ning is 2,1 bar, neemt de bandenspan-
ning bij een temperatuurdaling tot -7
°C af tot ongeveer 1,8 bar. Deze ban-
denspanning is laag genoeg om het
bandenspanningslampje in te schake-
len. Tijdens het rijden kan de banden-
spanning toenemen tot ongeveer 2,1
bar, maar het bandenspannings-
lampje blijft nog steeds branden. On-
der deze omstandigheden gaat het
bandenspanningslampje pas uit na-
dat de banden tot de voor het voertuig
aanbevolen koude bandenspanning
zijn opgepompt.LET OP!
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geoptimaliseerd voor de ori-
ginele banden en wielen. De TPM-
spanningswaarden zijn vastgesteld
voor de op uw auto gemonteerde
bandenmaat. Het gebruik van ver-
vangende onderdelen met een an-
dere maat, type en/of stijl kan lei-
den tot een ongewenste werking
van het systeem of schade aan de
sensoren. Door het gebruik van
niet-originele wielen kunnen de
sensoren beschadigd raken. Het
wordt aanbevolen geen niet-
originele bandenafdichtingsmidde-
len of balansgewichtjes te gebrui-
ken als uw auto is uitgerust met een
bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS), omdat dit schade aan de
sensoren kan veroorzaken. Als een
niet-origineel bandenafdichtings-
middel is gebruikt dat niet gelijk-
waardig is met het originele
TIREFIT-bandenafdichtingsmiddel,
moet u de auto naar een erkende
dealer brengen om de sensorfunctie
te laten controleren.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Plaats na het controleren of aan-passen van de bandenspanning
altijd de ventieldop terug. Hier-
door voorkomt u dat de TPM-
sensor beschadigd raakt door
binnendringend vocht of vuil in
het ventiel.
OPMERKING:
Het bandenspanningscontrole- systeem is niet bedoeld als ver-
vanging voor normaal onder-
houd en waarschuwt niet bij
andere problemen met de band.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem mag niet worden gebruikt als
bandenspanningsmeter.
Als u met een veel te lage ban- denspanning rijdt, raakt de
band oververhit en kan de band
defect raken. Een te lage ban-
denspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert
de levensduur van de band en
kan het rij- en remgedrag van de
auto nadelig beïnvloeden.
306
Het bandenspanningscontrole-systeem is geen vervanging voor
goed onderhoud van de banden.
Het is de verantwoordelijkheid
van de bestuurder om met be-
hulp van een nauwkeurige ban-
denspanningsmeter te zorgen
voor de juiste bandenspanning,
zelfs als de spanning nog niet
zover is afgenomen dat het ban-
denspanningslampje gaat
branden.
Het bandenspanningscontrole- systeem registreert altijd de wer-
kelijke bandenspanning, ook als
die spanning onder invloed van
temperatuurverschillen veran-
dert.
BASISSYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesys-
teem gebruikt draadloze technologie
met elektronische sensors op de vel-
gen die de bandenspanning meten. De
sensoren, die bij het ventiel op de vel-
gen zijn gemonteerd, sturen informa-
tie over de bandenspanning naar de
ontvangstmodule. OPMERKING: Het is zeer belang-
rijk dat u de spanning van al uw
banden regelmatig controleert en
de banden op de juiste spanning
houdt.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem bestaat in basisuitvoering uit de
volgende onderdelen:
Ontvangstmodule
Vier
bewakingssensors
bandenspanning
TPMS-waarschuwingslampje
Waarschuwing voor lage
spanning van het
bandenspanningscontrolesysteem
Het bandenspannings-
lampje in de instrumenten-
groep gaat branden, de be-
richten "Inflate Tire to XX"
(Pomp de band op tot XX) en "LOW
TIRE PRESSURE" (Lage banden-
spanning) worden weergegeven in de
instrumentengroep en er klinkt een
geluidssignaal wanneer de banden-
spanning van een van de vier gemon-
teerde banden te laag is. De waarde die in de bandenspanningstabel staat
vermeld is de bandenspannings-
waarde die in het bericht "Inflate Tire
to XX" in het EVIC wordt weergege-
ven. Als dit gebeurt, moet u zo gauw
mogelijk stoppen, de bandenspanning
van de banden op uw auto controleren
en alle banden oppompen tot de aan-
bevolen koude bandenspanning (ver-
meld op het plaatje op de B-stijl aan
bestuurderszijde). Het systeem wordt
automatisch bijgewerkt en het ban-
denspanningslampje gaat uit zodra de
nieuwe bandenspanning is
doorgegeven.
OPMERKING: Om deze informa-
tie te verwerken moet het voertuig
20 minuten rijden met een mini-
mum snelheid van 24 km/uur.
Het TPM-verklikkerlicht knippert ge-
durende 75 seconden en blijft daarna
continu branden wanneer een sys-
teemstoring is geconstateerd. Bij een
systeemstoring wordt ook een geluids-
signaal weergegeven. Als het contact
wordt uitgeschakeld en vervolgens
weer ingeschakeld, zal deze reeks
307
worden herhaald wanneer de sys-
teemstoring zich nog steeds voordoet.
Het verklikkerlampje voor de ban-
denspanning gaat uit wanneer de sto-
ring is verholpen. Systeemfouten kun-
nen optreden door de volgende
oorzaken:
1. Storing door elektronische appa-
ratuur of als men langs installaties
rijdt die dezelfde radiofrequenties af-
geven als de bandenspanningssenso-
ren.
2. Installatie van een bepaalde kleur
ramen die men later aanbrengt waar-
door de radiogolfsignalen worden
beïnvloed.
3. Veel sneeuw en/of ijs aan de wielen
of de wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Het gebruik van wielen/banden
die niet zijn voorzien van banden-
spanningssensoren.Auto's met compact reservewiel
1. Het compacte reservewiel (voor
bepaalde uitvoeringen/landen) heeft
geen sensor voor het meten van de
bandenspanning. Het bandenspan-
ningscontrolesysteem registreert de
spanning van het noodreservewiel
dan ook niet.
2. Als u het compacte reservewiel
monteert in plaats van een normale
band waarvan de spanning lager is
dan de waarschuwingsgrens, zal tel-
kens wanneer u het contact inschakelt
een geluidssignaal klinken, het be-
richt "TIRE LOW PRESSURE"
(LAGE BANDENSPANNING) en
"Inflate Tire to XX" (Pomp de band
op tot XX) worden weergegeven en
het "verklikkerlampje voor de ban-
denspanning" gaan branden.
3. Nadat de auto maximaal 20 minu-
ten met een snelheid van meer dan
24 km/u heeft gereden, gaat het "ver-
klikkerlampje voor de bandenspan-
ning" gedurende 75 seconden knippe-
ren en daarna continu branden.4. Telkens nadat het contact wordt
aangezet, klinkt er een geluidssignaal
en knippert het verklikkerlampje voor
de bandenspanning gedurende 75 se-
conden en blijft daarna continu bran-
den.
5. Zodra de originele band is gerepa-
reerd of vervangen en op de auto
wordt gemonteerd in plaats van het
noodreservewiel, wordt het banden-
spanningscontrolesysteem automa-
tisch bijgewerkt en gaat het verklik-
kerlampje voor de bandenspanning
uit, mits alle vier de banden de juiste
spanning hebben. Het is mogelijk dat
u eerst ongeveer 20 minuten met een
snelheid boven de 24 km/u moet rij-
den, voordat het bandenspannings-
controlesysteem deze informatie ont-
vangt.
In en buiten werking stellen van het
bandenspanningscontrolesysteem
Het bandenspanningscontrolesys-
teem kan worden uitgeschakeld als
alle vier de wielen met banden worden
vervangen door wielen met banden
die geen bandenspanningssensoren
308
hebben, bijvoorbeeld wanneer winter-
banden op de auto worden gezet. Om
het bandenspanningscontrolesysteem
uit te schakelen, moeten alle vier de
(originele) banden met wielen met
bandenspanningssensoren weer ver-
vangen worden door banden zijn
voorzien van bandenspanningssenso-
ren. Rijd vervolgens minstens 20 mi-
nuten met een snelheid van meer dan
24 km/u. Het bandenspanningscon-
trolesysteem geeft een geluidssignaal
af en het verklikkerlampje banden-
spanning knippert gedurende 75 se-
conden en blijft daarna continu bran-
den. Wanneer de auto opnieuw wordt
gestart, geeft het bandenspannings-
controlesysteem geen geluidssignaal
meer af en gaat het "verklikkerlampje
bandenspanning" niet meer branden.
Als u het TPMS weer in bedrijf wilt
stellen, moet u eerst alle vier wielen en
banden (wegbanden) vervangen door
exemplaren met TPM-sensoren voor
bandenspanningscontrole. Rijd ver-
volgens maximaal 20 minuten met
een snelheid van meer dan 24 km/u.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem geeft een geluidssignaal en hetverklikkerlampje bandenspanning
knippert gedurende 75 seconden.
PREMIUM SYSTEEM (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Het bandenspanningscontrolesys-
teem gebruikt draadloze technologie
met elektronische sensors op de vel-
gen die de bandenspanning meten. De
sensoren, die bij het ventiel op de vel-
gen zijn gemonteerd, sturen informa-
tie over de bandenspanning naar de
ontvangstmodule.
OPMERKING: Het is uiterst be-
lang de bandenspanning van alle
banden regelmatig te controleren
en de banden op de juiste span-
ning te houden.
Het Premium-
bandenspanningscontrolesysteem be-
staat uit de volgende onderdelen:
Ontvangstmodule
Vier TPMS-sensoren
Verschillende TPMS-berichten die
verschijnen op het Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)
en symbolen die de bandenspan-
ning weergeven
TPMS-waarschuwingslampje
TPMS-waarschuwingen lage
bandenspanning
Het verklikkerlampje voor de ban-
denspanning in de instrumentengroep
gaat branden en er klinkt een geluids-
signaal als de spanning in één of meer
banden laag is. Verder verschijnt op
het EVIC het bericht "Inflate Tire to
XX" (Pomp de band op tot XX) en het
bericht "LOW TIRE" (LAGE BAN-
DENSPANNING) op het display,
waarbij de spanningswaarde(n) met
de desbetreffende band(en) knippe-
rend worden weergegeven. De waarde
die in de bandenspanningstabel staat
vermeld is de bandenspannings-
waarde die in het bericht "Inflate Tire
to XX" (Pomp de band op tot XX) in
het EVIC wordt weergegeven.
309
Als de spanning in één (of meer) van
de vier banden te laag is, dient u zo
snel mogelijk te stoppen om de ban-
d(en) die op het display knippert
(knipperen) op de aanbevolen koude
bandenspanning te brengen. Zodra
het systeem de nieuwe bandenspan-
ningen heeft ontvangen, wordt het
systeem automatisch bijgewerkt, ver-
dwijnt het bericht “Inflate Tire to
XX” (Pomp de band op tot XX), stopt
het knipperen van de te lage waarden
in de grafiek op het EVIC-scherm en
gaat het bandenspanningslampje uit.
Om deze informatie te verwerken
moet het voertuig 20 minuten rijden
met een minimum snelheid van
24 km/uur.Bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (Onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem)
Het TPM-verklikkerlicht knippert ge-
durende 75 seconden en blijft daarna
continu branden wanneer een sys-
teemstoring is geconstateerd. Bij een
systeemstoring wordt ook een geluids-
signaal weergegeven. Het EVIC toont
gedurende minimaal vijf seconden het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspanningscon-
trolesysteem). Dit tekstbericht wordt
gevolgd door een grafisch display met
--in plaats van de spanningswaar-
de(n) om aan te geven welke TPMS-
sensor(en) niet naar behoren werkt
(werken).
Als het contact wordt uitgeschakeld
en vervolgens weer ingeschakeld, zal
deze reeks worden herhaald wanneer
de systeemstoring zich nog steeds
voordoet. Als de systeemfout is opge-
heven, stopt het knipperen van het
bandenspanningslampje, wordt het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspanningscon-
trolesysteem) niet langer getoond en
verschijnt in plaats van de streepjes de
waarde van de bandenspanning. Sys-
teemstoringen kunnen de volgende
oorzaken hebben:
1. Storing door elektronische appa-
ratuur of als men langs installaties
rijdt die dezelfde radiofrequenties af-
geven als de bandenspanningssenso-
ren.
2. Installatie van een bepaalde kleur
ramen die men later aanbrengt waar-
door de radiogolfsignalen worden
beïnvloed.
3. Veel sneeuw en/of ijs aan de wielen
of de wielhuizen.
Scherm lage bandenspanning
Scherm "SERVICE TPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspanningscontro- lesysteem)
310