Controle tijdens het rijden
Het branden van een lampje geeft de staat van
de desbetreffende functie aan.
Schakelaars aan de zijkant
van het dashboard
181
B.
Parkeerhulp uitschakelen.
232
C.
Stop & Start
-systeem uitschakelen.
218
D.
Dodehoekbewaking inschakelen.
222
E.
Lane Departure Warning System
inschakelen.
221
F.
Interieuralarm uitschakelen.
109
A.
ESP/ASR-systeem uitschakelen.
Veiligheid voor de inzittenden
1.
Open het dashboardkastje.
2.
Steek de sleutel in de schakelaar.
3.
Selecteer de stand:
"OFF"
(uitschakelen) wanneer een
kinderzitje "met de rug in de rijrichting" is
bevestigd,
"ON"
(inschakelen) wanneer een passagier
op de voorstoel zit of een kinderzitje "met
het gezicht in de rijrichting" is bevestigd.
4.
Ver wijder de sleutel zonder de stand van de
schakelaar te veranderen.
Airbag voorpassagier
188
A.
Controlelampje autogordel links voor.
B.
Controlelampje autogordel rechts voor.
C.
Controlelampje autogordel rechts achter.
D.
Controlelampje autogordel midden achter.
E.
Controlelampje autogordel links achter.
F.
Controlelampje airbag vóór aan
passagierszijde uitgeschakeld.
G.
Controlelampje airbag vóór aan
passagierszijde ingeschakeld.
Autogordels en airbag vóór
aan passagierszijde
183, 189
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links
knippert, met
geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omlaag
beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts
knippert, met
geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omhoog
beweegt.
Parkeerlichten
permanent. De lichtschakelaar staat in de stand
"Parkeerlichten". Als de dagrijverlichting is uitgeschakeld en de lichtschakelaar in
de stand "AUTO" staat, worden de parkeerlichten ingeschakeld
zodat de kenmerkende verlichtingsvorm van de auto zichtbaar is.
Dimlicht
permanent. De lichtschakelaar staat in de stand
"Dimlicht" of in de stand "AUTO"
(bij weinig buitenlicht).
Grootlicht
permanent. Als u de lichtschakelaar naar u toe
trekt. Trek nogmaals aan de lichtschakelaar om terug te
schakelen naar dimlicht.
Mistlampen vóór
permanent. De mistlampen vóór zijn ingeschakeld. Draai de ring twee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Mistachterlichten
permanent. De mistachterlichten zijn
ingeschakeld. Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit
te schakelen.
Alarmknipperlichten
knippert, met
geluidssignaal. De schakelaar voor de
alarmknipperlichten op het dashboard
is ingedrukt. De richtingaanwijzers links en rechts en de
bijbehorende verklikkerlampjes knipperen tegelijkertijd.
Controlelampjes ingeschakelde functies
De volgende controlelampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.
Het lampje kan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.
Dimmer
dashboardverlichting
permanent. De lichtsterkte wordt ingesteld. U kunt de lichtsterkte instellen van 1 tot 16.
Airbag aan
passagierszijde
permanent op het
display van de
verklikkerlampjes voor
de veiligheidsgordels
en de airbag vóór aan
passagierszijde. De schakelaar in het dashboardkastje
staat in de stand " ON ".
De passagiersairbag vóór is
geactiveerd.
Plaats in dit geval geen kinderzitje
met de rug in de rijrichting op de stoel
van de voorpassagier. Zet de schakelaar in de stand "OFF"
om de
passagiersairbag vóór uit te schakelen.
In dit geval kunt u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting plaatsen.
Automatische
ruitenwissers
permanent. De ruitenwisserschakelaar is naar
beneden bewogen. De automatische stand van de ruitenwissers vóór is
geactiveerd.
Beweeg om de automatische stand van de
ruitenwissers te deactiveren de hendel omlaag of zet
de hendel in een andere stand.
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Stop & Start
permanent. Het Stop & Start-systeem heeft
de motor in de STOP-stand gezet
(verkeerslicht, stopbord, opstopping,
enz.). Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch
gestart als u wilt wegrijden.
knippert enkele
seconden en gaat
dan uit. De STOP-stand is nu niet
beschikbaar.
of
De motor wordt automatisch in de
START-stand gezet. Raadpleeg voor meer informatie over de
bijzonderheden van de STOP- en START-stand de
rubriek "Stop & Start".
Parkeerplaatsassistent
permanent. De parkeerplaatsassistent is
geselecteerd. Bedien de richtingaanwijzer naar de kant waar u een
parkeerplaats wilt meten en zorg dat u niet harder dan
20 km/h rijdt. Er verschijnt een bericht op het display
als de meting klaar is.
53Controle tijdens het rijden
Passagiersairbag
permanent, op
het display van de
verklikkerlampjes voor
de veiligheidsgordels
en de airbag vóór aan
passagierszijde. De schakelaar in het dashboardkastje
staat in de stand " OFF
".
De airbag vóór aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
Zet de schakelaar in de stand " ON
" om de airbag vóór
aan passagierszijde in te schakelen.
Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje
met de rug in de rijrichting.
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display.
59Controle tijdens het rijden
Lichtsterkteregeling
U kunt de lichtsterkte van de
dashboardverlichting handmatig aanpassen
aan het licht van de omgeving. De
lichtsterkteregeling werkt alleen als de
verlichting van de auto is ingeschakeld, in de
nachtstand.
Actief
)
Druk op de knop A
om de lichtsterkte te
veranderen.
)
Laat de knop los als de verlichting de
zwakste stand heeft bereikt en druk de
knop opnieuw in om de verlichting weer
feller te maken.
of
)
Laat de knop los als de verlichting de
sterkste stand heeft bereikt en druk de
knop opnieuw in om de verlichting weer
zwakker te maken.
)
Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
Het controlelampje en het
lichtsterkteniveau worden tijdens
het instellen in het midden
op het instrumentenpaneel
aangegeven; er zijn 16 verschillende
lichtsterkteniveaus beschikbaar. U kunt de lichtsterkte ook regelen door het
knopje B
links op het stuur te verdraaien:
)
omhoog; de verlichting wordt zwakker,
)
omlaag; de verlichting wordt feller.
Uitgeschakeld
De lichtsterkteregeling werkt niet als de
verlichting van deichtsterkteregeling De
lichtsterkteregeling werkt niet als de verlichting
van de auto uitgeschakeld is of in de dagstand
staat (dagrijverlichting ingeschakeld).
Met dit systeem kan de verlichting van bepaalde
displays worden uitgeschakeld voor een rustiger
beeld tijdens nachtelijke ritten.
Op het instrumentenpaneel blijft de rijsnelheid,
de weergave van de gekozen versnelling van
de elektronisch gestuurde versnellingsbak of
automatische versnellingsbak en de informatie
van de snelheidsregelaar/-begrenzer (indien
ingeschakeld) verlicht; dat geldt ook voor de
waarschuwing "minimumbrandstofniveau",
indien van toepassing.
De black-panelfunctie wordt uitgeschakeld als er
een waarschuwingsmelding wordt doorgegeven
en bij het wijzigen van functies of instellingen.
Black-panelfunctie (donker scherm)
Inschakelen
)
Druk, als de verlichting brandt, op deze
knop om de black-panelfunctie in te
schakelen.
)
Druk nogmaals op de knop om de
dashboardverlichting weer volledig in te
schakelen.
U kunt op het instrumentenpaneel de kleur van
de meters (toets A
) afzonderlijk van de displays
(toets B
) instellen.
U kunt kiezen uit 5 verschillende kleurstellingen
tussen wit en blauw.
)
Druk de desbetreffende toets een paar
keer achter elkaar in tot de gewenste kleur
is bereikt.
Kleuren van
instrumentenpaneel instellen
79Comfort
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat
de lucht in het interieur goed ver verst
wordt.
Het airconditioningssysteem is
chloorvrij en is niet schadelijk voor de
ozonlaag. Neem voor een optimale werking van de ver warming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
)
Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
)
Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische airconditioning.
)
Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan
om het systeem in per fecte staat te houden.
)
Controleer regelmatig de staat van het interieur filter en laat de filterelementen
periodiek ver vangen.
Wij raden u een gecombineerd interieur filter aan. Dankzij het toegevoegde speciale
actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een
schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
)
Laat om de per fecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem
regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje.
)
Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij
een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een
optimale trekkracht van de motor.
Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein
plasje water onder de auto vormt. Dit is
een normaal verschijnsel.
Stop & Start-systeem
De ver warming en de airconditioning werken uitsluitend bij draaiende motor. Als u het
thermische comfort in de auto op het door u gewenste niveau wilt houden, kunt u tijdelijk de
functie Stop & Start uitschakelen (zie de desbetreffende rubriek).