Page 73 of 184
71
3
ERGONOMIE EN COMFOR
T
Praktische voorzieningen
INDELING VAN DE CABINE
Opbergvak voorstoelen
Het uitschuifbare opbergvak bevindt zich
onder de bestuurdersstoel.
Het opbergvak onder de passagiersstoel
is bestemd voor
gereedschap voor het
v
erwisselen van een wiel.
Stoelen met variabele dempin
g zijn echter
niet voorzien van opbergvakken.
Opklapbaar schrijfblad
Het schrijfblad bevindt zich in het midden
van het dashboard.
Met de klem kunnen documenten,
vrachtbrieven, enz. worden vast
gezet.
Bewee
g het schrijfblad aan de bovenzijde
omhoog of omlaag om het uit of in te klappen.
AAN BOORD
Centraal opbergvak
Dit opbergvak is afsluitbaar met de sleutel
(volgens uitvoering).
Het schri
jfblad is niet beweegbaar
als uw auto is voorzien van een
passagiersairbag.
Page 74 of 184
72
Praktische voorzieningen
Dashboardkastje
Gekoeld dashboardkastje
Het gekoelde dashboardkastje bevindt zich
rechts boven in het dashboard.
De lucht die de aanjager in het
dashboardkast
je verspreidt, is dezelfde
als de lucht uit de ventilatieroosters in het
interieur.
Zonneklep
Klap de zonneklep omlaag om verblinding
door de zon te voorkomen.
De zonnekleppen zijn voorzien van etuis
voor het opber
gen van tolkaarten, tickets, ...
Page 76 of 184
74
Praktische voorzieningen
Plafonnier
De dubbele plafonnier in het midden van het
dak kan worden ingeschakeld:
- met de schakelaars op de plafonnier, bijaangezet contact (stand MAR),
-
door het openen of sluiten van de
voorportieren,
- door het ver
grendelen/ontgrendelen van de auto.
De plafonnier
gaat automatisch uit:
- als zowel de rechter als de linker schakelaar niet is ingedrukt,
- in alle
gevallen na 15 minuten, als
de portieren open blijven ofzodra hetcontact is aangezet.
Kaartleeslampjes
De kaartleeslampjes kunnen met een schakelaar worden in- en uitgeschakeld.
Met de schakelaar aan bestuurderszijde
kunnen beide kaartleeslampjes gelijktijdig
worden bediend.
Met de schakelaar aan passagierszijde
kunnen de kaartleeslamp
jes aan
bestuurders- en passagierszijde afzonderlijk
worden in- en uitgeschakeld.
Opbergvakken in de portieren
De bestuurder kan met behulp
van de bedienin
g links aan de
onderzijde van het dashboard
het lampje aan passagierszijde
in-
/uitschakelen.
Page 88 of 184

86
Luchtvering
LUCHTVERING
Als uw auto is voorzien van luchtvering,
kunt u de hoogte van de wagenhoogte
achter wijzigen om het in- en uitladen te
vergemakkelijken.
Het bedieningspaneel bevindt zich op het
dashboard.
Naast de standaard wagenhoogte beschikt u
over 6 standen, omhoog (van +1 tot +3) en
omlaag (van -1 tot -3). De ingestelde stand
wordt aangegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
Handmatig wijzigen van de
wagenhoogte achter
Wagenhoogte achter
omhoog
een hogere stand te selecteren.Elke keer dat op de schakelaar
wordt gedrukt (lampje brandt),
wordt de wagenhoogte achter één stand verhoogd: +1 tot +3.
Door lang op de schakelaar te drukken
wordt de hoogste stand geselecteerd (+3).
Wagenhoogte achter
omlaag
Druk snel o
p de schakelaar om
een lagere stand te selecteren.
Elke keer dat op de schakelaar
wordt
gedrukt (lampje brandt),
wordt de wa
genhoogte achter één stand
verlaa
gd: -1 tot -3.
Door lan
g op de schakelaar te drukken
wordt de laa
gste stand geselecteerd (-3).
Page 119 of 184

11
7
5
VEILIGHEI
D
Bij een storing in het ESP
zal dit verklikkerlampje gaan
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om het
systeem na te laten kijken.
Gebruiksvoorschrift
Het ASR-/ESP-systeem zorgt voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot
het nemen van meer risico's en het te hard
rijden.
De goede werking van het systeem wordt
verzekerd onder voorwaarde dat de
voorschriften van de constructeur op het
gebied van wielen (banden en velgen),
onderdelen van het remsysteem en
elektronische onderdelen worden nageleefd
en dat de procedures voor montage en het
uitvoeren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk worden opgevolgd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Intelligent Traction Control
Systeem dat zorgt voor extra tractie in
situaties met weinig grip (sneeuw, ijzel,
modder...).
Deze functie si
gnaleert situaties met weinig
grip en zorgt ervoor dat u onder deze
omstandi
gheden kunt wegrijden en kunt
bli
jven rijden.
In der
gelijke omstandigheden, neemt de
Intelligent Traction Controlde ASR-functie
over door de aandrijfkracht over te brengen
op het wiel met de meeste
grip, waardoor de
tract
ie en de bestuurbaarheid optimaal zijn.
Inschakelen
Bi
j het starten van de auto is de functie
uitgeschakeld.
Druk op de toets op het dashboard om de
functie in te schakelen; het lamp
je van de
toets
gaat branden.
De
functie blijft actief tot ongeveer 30 km/h.
Zodra u sneller ri
jdt dan 30 km/h, wordt de
functie automatisch uitgeschakeld, maar
bli
jft het lampje branden.
D
e functie wordt automatisch weer
ingeschakeld zodra u weer langzamer dan
30 km
/h rijdt.
Veiligheid tijdens het rijden
Page 120 of 184
11
8
Uitschakelen
Druk op de toets op het dashboard om de
functie uit te schakelen. Het lamp
je gaat uit
en de ASR is weer actief.
Storing
Dit lamp
je blijft branden op het
instrumentenpaneel in het
geval
van een storin
g aan de functie.
VASTE SNELHEIDSBEGRENZER
De vaste snelheidsbegrenzer (volgens
uitvoering) begrenst de maximumsnelheid
van de auto op 90 of 100 km/h. Deze
maximumsnelheid kan niet worden
gewijzigd.
Deze maximumsnelheid staat aangegeven
op een sticker in het interieur.
Deze vaste snelheidsbegrenzer werkt
niet volgens het principe van een
snelheidsregelaar. De functie kan niet tijdens
het rijden worden in- en uitgeschakeld.
Veiligheid tijdens het rijden
Page 124 of 184

122
Airbags
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen
voor een betere veiligheid van de
inzittenden bij een ernstige aanrijding: ze vormen een aanvulling op de
werking van de veiligheidsgordels met gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren re
gistreren een plotselinge vertraging van de auto:
-bij een zware aanrijding worden de
airbags onmiddellijk opgeblazen om de inzittenden van de auto optimaal te be-schermen. Direct na de aanrijding lopende airbags snel leeg om het zicht niet
te beperken en ervoor te zorgen dat de inzittenden de auto ongehinderd kunnen
verlaten,
-bij een lichte aanrijding, bij een aan-rijding van achteren en in bepaalde gevallen als de auto over de kop slaat,worden de airba
gs niet opgeblazen; in
deze gevallen biedt de veiligheidsgordel
voldoende bescherming.
De airbags werken alleen als het contact
aan is.
Airbags voor
Deze zijn voor de bestuurder in het midden
van
het stuurwiel en voor de passagier in
het dashboard aan
gebracht. Ze worden
te
gelijkertijd geactiveerd, behalve als de
a
irbag aan passagierszijde is uitgeschakeld.
Het afgaan van de airbag(s)gaat gepaard met een lichte
rookontwikkeling en een knal; dit
wordt veroorzaakt door de activering van de pyrotechnische lading van het systeem.
Het bij het a
fgaan van de airbags
ontsnappende gas is onschadelijk, maar
kan irriterend zijn voor mensen die hiervoor
gevoelig zijn.
De knal die bi
j het afgaan wordtgeproduceerd, kan het gehoor gedurendeeen korte periode enigszins verminderen.
Storing airbag voor
Als dit verklikkerlampje gaat
branden, laat het s
ysteem dan
controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Page 126 of 184

124
Airbags
Gebruiksvoorschrift
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags
(volgens uitvoering):
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...).
Dit kan de goede werking van de airbag
belemmeren en/of de inzittende bij het
opblazen van de airbag verwonden.
Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren aan
airbagsystemen, alleen het
PEUGEOT-netwerk heeft hiervoor
gekwalificeerd personeel.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Airbags voor
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten niet op
het dashboard rusten.
Tracht roken in de auto zoveel mogelijk te
vermijden. Als de airbag wordt opgeblazen,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen
gaten in de stuurwielbekleding en sla er
niet op.
Zij-airbags
Bedek de stoelen alleen met goedgekeurde
stoelhoezen. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van
de stoelen, dit zou bij het afgaan van de
airbags kunnen leiden tot verwondingen aan
armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de stijlen of op de
hemelbekleding, dit zou bij het afgaan
van de window-airbags kunnen leiden tot
hoofdletsel.
Schroef nooit de handgrepen van het dak
los; deze maken deel uit van de bevestiging
van de window-airbags.