WEGWIJS IN UW AUTO
DASHBOARDDe aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, de instrumenten en de lampjes kunnen
variëren in functie van de uitvoering.1. Verstelbare uitstroomopeningen 2. Vaste uitstroomopeningen voor ontwaseming van de zijruiten
3. Bedieningshendel buitenverlichting 4. Frontairbag bestuurderszijde 5. Bedieningshendel ruitenwissers
voor/achter en tripcomputer 6. Verstelbare middelste uitstroomopeningen 7. Instrumentenpaneel 8. Frontairbag
passagierszijde 9. Opbergvak 10. Bedieningsknoppen 11. Versnellingspook 12. Bedieningsorganen voor
verwarming/ventilatie/klimaatregeling 13. Autoradio (voor versies/markten, daar waar aanwezig) 14. Contactslot
fig. 1
L0F0092
3WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING(voor bepaalde versies/markten)
BEDIENINGSELEMENTEN
Knoppen A - Handmatige selectie
luchtverdeling
Door op deze knoppen te drukken, kan de lucht
op vijf manieren verdeeld worden:
naar de uitstroomopeningen van de voorruit
en de voorste zijruiten om deze te
ontwasemen of te ontdooien.naar de luchtroosters in het midden en aan de
zijkant van het dashboard om de borst en
het gelaat tijdens het warme seizoen te
verkoelen.
fig. 33
L0F0129
41WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
naar de uitstroomopeningen in de
beenruimten voorin. Wegens de natuurlijke
neiging van warmte om op te stijgen, warmt
dit type verdeling het interieur zo snel
mogelijk op, waardoor onmiddellijk een
behaaglijk gevoel wordt verkregen.+
verdeling tussen uitstroomopeningen
beenruimten (warmste lucht) en
roosters op dashboard (koelste lucht).
+
verdeling tussen uitstroomopeningen
beenruimten en uitstroomopeningen
voorruit/voorste zijruiten. Dit type
verdeling biedt een doeltreffende
verwarming van het interieur en
voorkomt dat de ruiten beslaan.
Knop B MAX
- Activering MAX-DEF
functie
Wanneer op deMAXknop
wordt gedrukt,
activeert het systeem alle functies voor snel
ontwasemen/ontdooien, namelijk:
❒compressor aan (als de weersomstandigheden
geschikt zijn)
❒luchtrecirculatie uit
❒maximum instelling luchttemperatuur (HI)
❒ventilatorsnelheid op basis van de
koelvloeistoftemperatuur
❒luchtstroom gericht op de voorruit en de voorste
zijruitenKnop C
- Inschakeling/uitschakeling
aircocompressor
Wanneer het
symbool op de display brandt,
druk dan op knop C om de compressor uit te
schakelen.
Wanneer de compressor is uitgeschakeld:
❒schakelt het systeem de luchtrecirculatie uit om
te voorkomen dat de ruiten beslaan;
❒is het niet mogelijk om lucht naar het interieur
te voeren met een lagere temperatuur dan de
buitentemperatuur (de temperatuur aangegeven
op de display gaat knipperen als het systeem
niet de verlangde comfortsituatie kan
garanderen);
❒kan de ventilatorsnelheid handmatig gereset
worden (bij ingeschakelde compressor kan
de ventilatie niet onder een staafje op de display
zakken).
Knop D- Interne luchtrecirculatie
aan/uit
Men adviseert de interne luchtrecirculatie in te
schakelen in de file of in tunnels, om te
voorkomen dat vervuilde lucht in het interieur
komt.
Bij lage temperaturen of als de compressor uit is,
wordt de recirculatie uitgezet om beslagen ruiten
te voorkomen.
42
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
INSCHAKELING/UITSCHAKELING
AIRCOCOMPRESSOR
Druk op de knop
om de aircocompressor in te
schakelen.
Inschakeling compressor:
symbool verschijnt
op display.
Uitschakeling compressor
❒
symbool dooft op display;
❒interne luchtrecirculatie uitgeschakeld;
Bij uitgeschakelde aircocompressor, kan er geen
lucht in het interieur worden gevoerd met een
lagere temperatuur dan de buitenlucht; in dit
geval knippert het
symbool op de display.
De uitschakeling van de aircocompressor blijft in
het geheugen opgeslagen, ook na het afzetten
van de motor. Druk, om de aircocompressor weer
in te schakelen, opnieuw op de knop
of AUTO:
als op AUTO wordt gedrukt, worden de overige
handmatige instellingen gewist.
SELECTIE LUCHTVERDELING
Druk op een of meer van de knoppen A om
handmatig een van de luchtverdelingsopties voor
het interieur te selecteren:
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen van
de voorruit en de voorste zijruiten om deze
te ontwasemen of te ontdooien.
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen
voor de beenruimten. Deze luchtverdeling
zorgt voor een snelle verwarming van het
interieur.Luchtstroomverdeling naar roosters
midden/zijkanten dashboard (lichaam
passagier).+
Luchtstroom verdeeld over
uitstroomopeningen beenruimten en
uitstroomopeningen voor
ontwasemen/ontdooien voorruit/voorste
zijruiten. Deze luchtverdeling zorgt
voor een snelle verwarming van het
interieur en voorkomt dat de ruiten
beslaan.
+
Luchtstroomverdeling tussen
uitstroomopeningen beenruimten
(hetere lucht) en roosters midden/
zijkanten dashboard (koelere lucht).
BELANGRIJK Voor de werking van de
klimaatregeling moet minstens een van de
knoppen A bediend worden. Het systeem staat
niet de uitschakeling van alle knoppen A toe.
BELANGRIJK Druk op de OFF-knop om de
klimaatregeling weer in te schakelen: op deze
manier worden alle werkingsomstandigheden die
vóór uitschakeling zijn opgeslagen, hersteld.
Druk op de AUTO-knop om de automatische
regeling van de luchtverdeling na een handmatige
instelling te herstellen.
47WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
De regeleenheid van het klimaatregelsysteem zal
proberen om het verslechterde comfort
veroorzaakt door het afzetten van de motor zo
lang mogelijk te regelen (door de compressor en
de koelvloeistofpomp uit te schakelen), maar
de werking van het klimaatregelsysteem
kan verbeterd worden door de Start&Stop-functie
met de speciale toets op het dashboard uit te
schakelen.
OPMERKINGOnder bijzonder extreme
klimaatomstandigheden wordt aanbevolen het
gebruik van de Start&Stop-functie te beperken
om te voorkomen dat de compressor continu
wordt in- en uitgeschakeld, waardoor de ramen
snel beslaan en vochtophoping plaatsvindt, met
een onaangename geur in het interieur als gevolg.
BUITENVERLICHTINGDe linkerhendel bedient de meeste soorten
buitenverlichting.
De buitenverlichting werkt uitsluitend als de
contactsleutel in de stand MAR staat.
Bij inschakeling van de buitenverlichting, worden
het instrumentenpaneel en verschillende
bedieningselementen op het dashboard verlicht.
DAGVERLICHTING (DRL)
"Daytime Running Lights"
(voor bepaalde versies/markten)
Met de sleutel in de stand MAR en de ring A
fig. 34 in de standOgedraaid, gaat de
dagverlichting automatisch aan; de andere lampen
en de binnenverlichting blijven uit.
fig. 34
L0F0127
49WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Standen schakelaar B fig. 38:
❒middelste stand (stand 1): de lampjes C en D
blijven altijd gedoofd;
❒links ingedrukt (stand 0): het lampje C gaat
aan;
❒rechts ingedrukt (stand 2): het lampje D gaat
aan;
BELANGRIJK Controleer alvorens de auto te
verlaten of beide schakelaars in de middelste
stand staan: op deze manier zullen de lampjes van
de plafondverlichting doven bij het sluiten van
de portieren, en voorkomt men dat de accu
ontlaadt. Als de schakelaar in de ingeschakelde
stand is blijven staan, schakelt de
plafondverlichting in ieder geval circa 15 minuten
na het uitzetten van de motor automatisch uit.
Diffuus licht op het dashboard
Het diffuus licht op het dashboard wordt op
dezelfde manier ingeschakeld als de
plafondverlichting voor.
TIJDSCHAKELING PLAFONDVERLICHTING
Bij sommige versies zijn er om het in-/uitstappen
in het donker en op slecht verlichte plaatsen te
vergemakkelijken twee tijdregelingen voorzien.Tijdregeling bij het instappen
De plafondverlichting gaat op de volgende
manieren branden:
❒ongeveer 10 seconden wanneer de portieren
worden ontgrendeld;
❒ongeveer 3 minuten wanneer een portier worden
geopend;
❒ongeveer 10 seconden wanneer de portieren
worden gesloten.
De tijdregeling wordt onderbroken wanneer de
sleutel in de stand MAR wordt gezet.
De plafondverlichting gaat op de volgende 3
manieren uit:
❒bij het sluiten van de portieren stopt de
tijdregeling van 3 minuten en wordt de
tijdregeling van 10 seconden ingeschakeld. Deze
tijdregeling wordt onderbroken wanneer de
sleutel in de stand MAR wordt gezet;
❒de plafondverlichting schakelt automatisch uit
als de portieren worden vergrendeld (zowel
met de afstandsbediening als met de sleutel in
het bestuurdersportier).
❒de interieurverlichting wordt in elk geval na 15
minuten uitgeschakeld om de accuduur te
verhogen
60
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Druk op het punt dat met het pijltje is aangegeven
om de lichten aan/uit te zetten (+ teken op het
lampenglas).
De plafondverlichting achter gaat ook aan
wanneer ook de plafondverlichting voor wordt
ingeschakeld.
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
De bagageruimteverlichting A fig. 41 bevindt zich
links in de achterklep. Wanneer de achterklep
wordt geopend, gaat de bagageruimteverlichting
automatisch branden. Wanneer de achterklep
wordt gesloten, gaat de verlichting automatisch
uit. De stand van de sleutel in het contactslot
beïnvloedt de werking van de
bagageruimteverlichting niet.DASHBOARDKASTVERLICHTING
Wanneer het dashboardkastje wordt geopend, gaat
de verlichting A fig. 42 automatisch branden.
Wanneer het dashboardkastje wordt gesloten, gaat
de verlichting automatisch uit. De stand van de
sleutel in het contactslot beïnvloedt de werking
van de verlichting niet.
fig. 41
L0F0218
fig. 42
L0F0217
62
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
INTERIEURUITRUSTINGDASHBOARDKASTJE PASSAGIERSZIJDE
Trek aan de handgreep A fig. 48 om het
dashboardkastje te openen. Als het kastje geopend
wordt, gaat een lampje branden om het kastje te
verlichten.
BELANGRIJK
Rijd nooit met open dashboardkastje:
het kan de passagier in geval van
een botsing verwonden.STOPCONTACT
Bevindt zich op de tunnelconsolefig. 49 in de
buurt van de handrem. Werk alleen met de
contactsleutel in de stand MAR.
BELANGRIJK Sluit geen apparaten aan op het
stopcontact met een vermogen van meer dan 180
W Beschadig het stopcontact niet door het gebruik
van ongeschikte adapters.
fig. 48
L0F0057
fig. 49
L0F0076
66
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER