4. Nadat alle cijfers zijn ingevoerd,
navigeert u naar de toets Go en drukt
u op de ENTER-toets van de af-
standsbediening.
Zenderlijstmenu
Als u tijdens het beluisteren van audio
via de satellietontvanger op de toets
MENU drukt, wordt een lijst met alle
beschikbare kanalen getoond. Navi-
geer door deze lijst met behulp van de
navigatietoetsen (▲,▼) van de af-
standsbediening om de gewenste zen-
der te vinden, en druk vervolgens op
de ENTER-toets van de afstandsbe-
diening om op die zender af te stem-
men. Om sneller door de lijst te blade-
ren, navigeert u naar de
pictogrammen "Page Up" (pagina
omhoog) en "Page Down" (pagina
naar beneden) op het scherm.
Menu voor disks
Bij het beluisteren van cd's of databe-
standen op cd verschijnt er een lijst
met alle opdrachten die betrekking
hebben op het afspelen van de cd
wanneer u op de toets MENU van de afstandsbediening drukt. Met de ver-
schillende opties kunt u het scannen
of in willekeurige volgorde afspelen
van de cd aan- of uitzetten.
Beeldinstellingen
Wanneer u een videobron (dvd-video
met disk in afspeelmodus, Aux-video,
enz.) bekijkt, activeert u het menu
Display Settings (Beeldinstellingen)
door op de toets SETUP van de af-
standsbediening te drukken. Deze in-
stellingen bepalen de weergave van
het beeld op het scherm. De fabrieks-
instellingen zijn bedoeld voor opti-
male weergave,waardoor het onder
normale omstandigheden niet nodig is
deze instellingen te wijzigen.Om de instellingen te wijzigen drukt u
op de navigatietoetsen van de af-
standsbediening (▲,
▼) om een optie
te selecteren en drukt u vervolgens op
de navigatietoetsen van de afstands-
bediening (►, ◄) om de waarde van
de geselecteerde optie te wijzigen. Om
alle standaardwaarden van de instel-
lingen te herstellen, kiest u de menuo-
ptie Default Settings (Standaardin-
stellingen) en drukt u op de ENTER-
toets van de afstandsbediening.
De diskfuncties regelen de instellin-
gen van de externe dvd-speler (voor
bepaalde uitvoeringen/landen) voor
de dvd die in de externe speler wordt
bekeken.
Luisteren naar audio met gesloten
scherm
Alleen luisteren naar het audiodeel
van het kanaal, met het scherm geslo-
ten:
Stel het geluid in op de gewenste bron en het gewenste kanaal.
Sluit het beeldscherm.
Weergave-instellingen van het videoscherm
233
Als u uw eigen bestanden aan-maakt, wordt aanbevolen bij mp3-
bestanden een vaste bitsnelheid
tussen 96 en 192 kbps te hanteren
en bij wma-bestanden een vaste
bitsnelheid tussen 64 en 192 kbps.
Variabele bitsnelheden worden ook
ondersteund. Voor beide soorten
bestanden is de aanbevolen sam-
plingfrequentie 44,1 kHz of 48
kHz.
Om het huidige bestand te verande- ren, drukt u op de toets ▲van de
afstandsbediening of dvd-speler
om door te gaan naar het volgende
bestand, of op de toets ▼om terug
te keren naar het begin van het
huidige of het vorige bestand.
Om de huidige directory te veran- deren, drukt u op de toetsen PROG
Up en PROG Down van de af-
standsbediening.
Diskfouten
Als de dvd-speler de disk niet kan
lezen, verschijnt het bericht "Disc Er-
ror" (diskfout) op het VES™ en het
weergavevenster van de radio en wordt de disk automatisch uitgewor-
pen. Oorzaken van het bericht "Disc
Error" (diskfout) zijn o.a. een ver-
vuilde of beschadigde disk of een in-
compatibel formaat.
Als de disk een beschadigd nummer
bevat waardoor er een hoorbare of
zichtbare storing van minstens 2 se-
conden optreedt, probeert de dvd-
speler de disk verder af te spelen door
telkens 1 à 3 seconden vooruit te
springen. Als het eind van de disk
wordt bereikt, keert de dvd-speler te-
rug naar het begin en probeert de
speler de disk vanaf het begin af te
spelen.
Onder extreem warme omstandighe-
den, bijvoorbeeld als het in de auto
warmer is dan 48 °C, is het mogelijk
dat de dvd-speler automatisch wordt
uitgeschakeld. In zo'n geval verschijnt
het bericht "VES High Temp" op de
dvd-speler, en worden alle displays
van het VES™ uitgeschakeld tot er
een veilige temperatuur is bereikt.
Deze onderbreking is noodzakelijk
om de optische onderdelen van de
dvd-speler te beschermen.Display (scherm)
Andere taal instellen
Alle taalinstellingen hebben de speci-
ale instelling "Other" (andere) om
andere talen dan Japans of Engels te
ondersteunen. De talen worden gese-
lecteerd met behulp van een speciale
code van vier cijfers.
Als u een andere taalcode wilt invoe-
ren, opent u het menu voor de dvd-
instellingen. U opent het menu voor
de dvd-instellingen door de dvd-
speler te stoppen, de modus Radio/cd
Menu Language (Taal) voor
dvd-speler
236
3. Weergave regeling aanjager
Dit symbool toont de actueel inge-
stelde snelheid van de aanjager.
4. Indicatielampje Rear Auto (Ach-
terin automatisch)
Dit lampje duidt aan dat het systeem
zich in de modus Rear Auto bevindt.
Automatische werking
1. Als u drukt op de knop AUTO
(Automatisch) op het ATC-paneel
voorin, worden de woorden Front
Auto (Voorin automatisch) verlicht op
het ATC-scherm voorin, samen met
twee temperaturen voor de bestuur-
der en voorpassagier. Het systeem zal
nu de toegevoerde luchthoeveelheid
automatisch regelen.
2. Vervolgens stelt u de gewenste
temperatuur in met behulp van de
draaiknoppen voor de bestuurder,
voorpassagier en passagiers achterin.
Zodra de gewenste temperatuur
wordt weergegeven, zorgt het systeem
dat deze temperatuur wordt bereikt
en automatisch wordt gehandhaafd.3. Nadat de gewenste temperatuur is
ingesteld, hoeft u de instellingen niet
meer te wijzigen. U ervaart het meeste
gebruiksgemak wanneer u het sys-
teem automatisch laat werken.
OPMERKING:
U hoeft de temperatuurinstelling
niet te wijzigen wanneer de auto
warm of koud is. Het systeem
kiest zelf automatisch de tempe-
ratuur, de luchtdistributie en de
aanjagersnelheid om zo snel
mogelijk te voorzien in comfort.
De temperatuur kan in Engelse of in metrische eenheden weer-
gegeven worden door de door de
klant te programmeren functie
“Display Units of Measure in
(Maateenheden weergeven in)”
te selecteren Zie: "Elektronisch
voertuiginformatiecentrum
(EVIC) — door de klant te pro-
grammeren functies" in dit
hoofdstuk.
Voor optimaal comfort in de stand
AUTO blijft de aanjager tijdens een
koude start op een lage stand draaien
totdat de motor is opgewarmd. Als de modus Ontwasemen wordt geselec-
teerd of de instelling van de aanjager-
knop voorin wordt gewijzigd, zal de
aanjager onmiddellijk worden inge-
schakeld.
REGELKNOP
LUCHTDISTRIBUTIE ACHTERIN
Dakbekleding stand
Er komt lucht naar binnen via
de ventilatieroosters in de dak-
bekleding. U kunt deze roosters af-
zonderlijk verstellen om zo de lucht-
stroming te regelen. Als de lamellen
van de roosters naar één kant worden
gezet, wordt de luchtstroom
onderbroken.
Stand Twee niveaus
Er stroomt lucht naar binnen
via de dakventilatieroosters en
de vloerroosters.
OPMERKING: Bij veel tempera-
tuurinstellingen is de tweeledige
ventilatiestand bedoeld om koe-
lere lucht toe te voeren via de dak-
ventilatieroosters en warmere
lucht via de vloerroosters.244
Automatische
temperatuurregeling (ATC) —
Indien aanwezig
Het ATC systeem achterin heeft vloer-
roosters aan de achterkant van de
rechterschuifdeur en luchtroosters
boven beide buitenste zitplaatsen
achterin. Het systeem voert warme
lucht toe via beide vloeropeningen of
koele, gedroogde lucht via de ventila-
tieroosters in de dakbekleding.
De temperatuurregeling achterin
vindt plaats via het ATC-paneel
voorin, dat zich op het instrumenten-
paneel bevindt.
Als u op het ATC-paneel voorin drukt
op de toets Rear Temperature Lock
(Blokkering temperatuur achterin),
wordt op het scherm achterin een ver-
licht vergrendelsymbool weergege-
ven. De temperatuur en de luchttoe-
voer achterin worden dan geregeld via
het ATC-paneel voorin.
De inzittenden op de tweede zitrij
kunnen de ATC-regelknoppen ach-
terin niet bedienen tenzij de functie
met de toets Rear Temperature Lock
is uitgeschakeld.Het ATC-systeem achterin bevindt
zich in de dakbekleding in het midden
van het voertuig.
1. Druk op de toets Rear Tempera-
ture Lock (Blokkering temperatuur
achterin) op het ATC-paneel voorin.
Hierdoor wordt het pictogram "Tem-
peratuur achterin geblokkeerd" in de
temperatuurregelknop achterin uit-
geschakeld.
2. Stel de regelknoppen voor de aan-
jager, temperatuur en modus achterin
af voor het grootste comfort.
3. De ATC wordt geselecteerd door
de aanjagerknop achterin linksom te
draaien naar de stand AUTO.
Zodra de gewenste temperatuur
wordt aangegeven, zorgt het systeem
dat dit comfortniveau wordt bereikt
en automatisch wordt gehandhaafd.
Nadat de gewenste temperatuur is in-
gesteld, hoeft u de instellingen niet
meer te wijzigen. U ervaart het meeste
gebruiksgemak wanneer u het sys-
teem automatisch laat werken.
OPMERKING:
U hoeft de temperatuurinstelling
niet te wijzigen wanneer de auto
warm of koud is. Het systeem
kiest zelf automatisch de tempe-
ratuur, de luchtdistributie en de
aanjagersnelheid om zo snel
mogelijk te voorzien in comfort.
De temperatuur kan in Engelse of in metrische eenheden weer-
gegeven worden door de door de
klant te programmeren functie
“Display Units of Measure in
(Maateenheden weergeven in)”
te selecteren Zie: "Elektronisch
Onderdelen ATC-regeling achterin1 - Aanjagersnel-
heid 3 - Luchtdistri-
butie achterin
2 – Temperatuur
achter 4 - Blokkering
temperatuur ach-
terin
247
Als de spanning in één (of meer) van
de vier banden te laag is, dient u zo
snel mogelijk te stoppen om de ban-
d(en) die op het display knippert
(knipperen) op de aanbevolen koude
bandenspanning te brengen. Zodra
het systeem de nieuwe bandenspan-
ningen heeft ontvangen, wordt het
systeem automatisch bijgewerkt, ver-
dwijnt het bericht “Inflate Tire to
XX” (Pomp de band op tot XX), stopt
het knipperen van de te lage waarden
in de grafiek op het EVIC-scherm en
gaat het bandenspanningslampje uit.
Om deze informatie te verwerken
moet het voertuig 20 minuten rijden
met een minimum snelheid van
24 km/uur.Bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (Onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem)
Het TPM-verklikkerlicht knippert ge-
durende 75 seconden en blijft daarna
continu branden wanneer een sys-
teemstoring is geconstateerd. Bij een
systeemstoring wordt ook een geluids-
signaal weergegeven. Het EVIC toont
gedurende minimaal vijf seconden het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspanningscon-
trolesysteem). Dit tekstbericht wordt
gevolgd door een grafisch display met
- -
in plaats van de spanningswaar-
de(n) om aan te geven welke TPMS-
sensor(en) niet naar behoren werkt
(werken). Als het contact wordt uitgeschakeld
en vervolgens weer ingeschakeld, zal
deze reeks worden herhaald wanneer
de systeemstoring zich nog steeds
voordoet. Als de systeemfout is opge-
heven, stopt het "Verklikkerlampje
bandenspanning" met knipperen,
wordt het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (Onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) niet langer ge-
toond en verschijnt in plaats van de
streepjes de waarde van de banden-
spanning. Systeemfouten kunnen op-
treden door de volgende oorzaken:
1. Storing door elektronische appa-
ratuur of als men langs installaties
rijdt die dezelfde radiofrequenties af-
geven als de bandenspanningssenso-
ren.
2. Installatie van een bepaalde kleur
ramen die men later aanbrengt waar-
door de radiogolfsignalen worden
beïnvloed.
3. Veel sneeuw en/of ijs aan de wielen
of de wielhuizen.
Scherm lage bandenspanning
Scherm "SERVICE TPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspanningscontro- lesysteem)
297
5. Zodra de oorspronkelijke band is
gerepareerd of vervangen en op de
auto wordt gemonteerd in plaats van
het noodreservewiel, wordt het TPMS
automatisch bijgewerkt. Bovendien
gaat het verklikkerlampje banden-
spanning uit en verschijnt op het
EVIC in plaats van de streepjes (- -)
een nieuwe spanningswaarde, tenzij
de spanning in een van de vier banden
tot onder de waarschuwingsgrens is
gedaald.
OPMERKING: Het is mogelijk dat
u eerst ongeveer 20 minuten met
een snelheid hoger dan 24 km/u
moet rijden, voordat het banden-
spanningscontrolesysteem deze
informatie ontvangt.
TPMS IN EN BUITEN
WERKING STELLEN
Het bandenspanningscontrolesys-
teem kan worden uitgeschakeld als
alle vier de wielen met banden worden
vervangen door wielen met banden
die geen bandenspanningssensoren
hebben, bijvoorbeeld wanneer winter-
banden op de auto worden gezet.Om het bandenspanningscontrolesys-
teem uit te schakelen, moeten alle vier
de (originele) banden met wielen met
bandenspanningssensoren weer ver-
vangen worden door banden zijn
voorzien van bandenspanningssenso-
ren. Rijd vervolgens minstens 20 mi-
nuten met een snelheid van meer dan
24 km/u. Het bandenspanningscon-
trolesysteem geeft een geluidssignaal
en het verklikkerlampje bandenspan-
ning knippert gedurende 75 seconden
en blijft daarna continu branden. Bo-
vendien verschijnt op het Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC) het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (bandenspanningscontro-
lesysteem controleren) en op het dis-
play verschijnt "- -" in plaats van de
spanningswaarde van de vier banden.
Wanneer de auto opnieuw wordt ge-
start, geeft het bandenspanningscon-
trolesysteem geen geluidssignaal
meer, gaat het verklikkerlampje ban-
denspanning niet meer branden en
verschijnt er geen tekstbericht meer
op het EVIC. In de afeelding wordt
echter nog steeds “- -“ weergegeven
Om het bandenspanningscontrolesys-
teem weer in te schakelen, moeten alle
vier de banden met wielen weer ver-
vangen worden door banden die voor-
zien zijn van bandenspanningssenso-
ren. Rijd vervolgens maximaal 20
minuten met een snelheid van meer
dan 24 km/u. Het bandenspannings-
controlesysteem geeft een geluidssig-
naal, het verklikkerlampje banden-
spanning knippert gedurende 75
seconden, op het EVIC verschijnt het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM"
(bandenspanningscontrolesysteem
controleren) en het grafisch display
toont de waarden voor de banden-
spanning om aan te geven dat het
systeem de sensorsignalen ontvangt.
BRANDSTOFVEREISTEN
— BENZINEMOTOR
Alle motoren voldoen aan alle
emissie-eisen, hebben een laag brand-
stofverbruik en bieden optimale rijei-
genschappen als u hoogwaardige
loodvrije benzine met een minimum
octaangehalte van 91 gebruikt. Het
299