•Portieren en achterklep vergrendelen ...................19
• Extra afstandsbedieningen programmeren ................19
• Batterij van afstandsbediening vervangen ................19
• Algemene informatie ............................20
•PORTIERVERGRENDELING .........................21•Centrale portiervergrendeling .......................22
• Kinderslot — achterportieren ........................22
•KEYLESS ENTER-N-GO™ ..........................23
• RAMEN ......................................26
•Elektrisch bediende ramen .........................26
• Windgeruis ..................................28
•ACHTERKLEP ..................................29•Elektrisch bediende achterklep — indien aanwezig ...........29•BEVEILIGINGSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN ............31•Driepuntsgordels ..............................34
• Gebruiksinstructies voor driepuntsgordels ................34
• Verdraaide driepuntsgordel ontwarren ..................37
• Verstelbaar ankerpunt schoudergordel ..................37
• Veiligheidsgordels op passagierszitplaatsen ...............37
• Automatisch blokkerend oprolmechanisme — indien aanwezig . . .38
• Spankrachtbegrenzer ............................39
• Gordelspanners ...............................39
• Extra actieve hoofdsteunen .........................39
• Geavanceerd autogordelwaarschuwingssysteem (BeltAlert®) .....42
• Vergrendeling van veiligheidsgordel ....................43
• Veiligheidsgordels en zwangerschap ...................43
• Airbagsysteem ................................43
10
4. De voorste helft van de actieve hoofdsteun
met zacht schuim en bekleding moet in de
achterste helft met decoratief kunststof vergren-
deld worden.
OPMERKING:
•Als u problemen ondervindt met het te-
rugstellen van de actieve hoofdsteunen,
neem dan contact op met een erkende
dealer. •
Laat uit veiligheidsoverwegingen de ac-
tieve hoofdsteunen controleren door een
specialist bij een erkende dealer.
Geavanceerd
autogordelwaarschuwingssysteem
(BeltAlert®)
BeltAlert® is een voorziening die de bestuurder
en voorpassagier (indien BeltAlert® voor de
voorpassagier aanwezig is) eraan herinnert de
veiligheidsgordel om te doen. Deze voorziening
is altijd actief wanneer het contact is ingescha-
keld. Als de veiligheidsgordel van de bestuurder
of voorpassagier niet is vastgegespt, gaat het
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgor-
dels branden totdat beide gordels vóór zijn
vastgegespt.
De BeltAlert® waarschuwingscyclus begint wan-
neer de auto een snelheid van meer dan 8 km/u
(5 mph) bereikt: het waarschuwingslampje voor
de veiligheidsgordels knippert en er klinkt een
geluidssignaal met tussenpozen. Wanneer de cy-
clus is gestart, wordt deze volledig afgewerkt of
gestopt wanneer de desbetreffende veiligheids-
gordels zijn vastgegespt. Nadat de cyclus is vol-
tooid, blijft het waarschuwingslampje voor de vei- ligheidsgordels branden totdat de desbetreffende
veiligheidsgordels zijn vastgegespt. De bestuur-
der behoort alle overige inzittenden erop te wijzen
hun veiligheidsgordels vast te gespen. Als een
veiligheidsgordel vóór niet is vastgegespt bij een
snelheid hoger dan 8 km/u (5 mph), geeft
BeltAlert® zowel een geluidssignaal als een visu-
ele aanduiding weer.
BeltAlert® voor de voorstoel aan passagiers-
zijde is niet actief wanneer er niemand in de
stoel zit. BeltAlert® kan worden geactiveerd
wanneer zich op de voorstoel aan passagiers-
zijde een dier of zwaar voorwerp bevindt of
wanneer de stoel is neergeklapt (indien deze
voorziening aanwezig is). Het wordt aanbevo-
len huisdieren aangelijnd, of in een met de
veiligheidsgordels bevestigde reismand, op de
achterbank te vervoeren en bagage goed op te
bergen.
BeltAlert® kan door uw erkende dealer worden
in- en uitgeschakeld. Chrysler Group LLC raadt
het uitschakelen van BeltAlert® af.
Teruggestelde actieve hoofdsteun
42
OPMERKING:
Ook als het BeltAlert® is uitgeschakeld,
blijft het waarschuwingslampje voor de vei-
ligheidsgordels branden zolang de bestuur-
dersgordel of de gordel van de voorpassa-
gier (indien uitgerust met BeltAlert®) niet
zijn vastgegespt.
Vergrendeling van veiligheidsgordelHet veiligheidsgordelsysteem in het midden
heeft een vergrendelingsfunctie die ervoor zorgt
dat de gordel in het midden alleen kan worden
uitgetrokken als de bovenste gesp van de ach-
terbank wordt gebruikt
Veiligheidsgordels en zwangerschapVrouwen die in verwachting zijn dienen altijd de
veiligheidsgordel te dragen. Dit biedt de beste
bescherming voor zowel de aanstaande moe-
der als de nog ongeboren baby.Zwangere vrouwen dienen het heupgedeelte
van de gordel laag over het middel en zo strak
mogelijk over de heupen te dragen. Houd de
gordel laag, zodat deze niet over de buik loopt.
Op deze wijze zullen de heupen de krachten
opvangen bij een aanrijding.
AirbagsysteemDeze auto is ter aanvulling op de veiligheids-
gordels voorzien van geavanceerde frontair-
bags voor zowel de bestuurder als de voorpas-
sagier. De geavanceerde frontairbag voor de
bestuurder bevindt zich in het midden van het
stuurwiel. De geavanceerde frontairbag voor de
passagier bevindt zich in het instrumentenpa-
neel, boven het handschoenenkastje. De air-
bagpanelen zijn voorzien van het opschrift
SRS/AIRBAG. Bovendien is de auto aan de
bestuurderszijde voorzien van een knieairbag,
die zich in het instrumentenpaneel onder de
stuurkolom bevindt.
Het opblaasmechanisme van de geavanceerde
frontairbags heeft verschillende stadia. De air-
bag kan zo meer of minder krachtig worden
opgeblazen, afhankelijk van factoren zoals de
soort aanrijding en de ernst ervan.
Locaties van de geavanceerde frontairbags en
kniebescherming
1 — Geavanceerde
frontairbags voor be-
stuurder en passagier 3 — Extra knieairbag
aan bestuurderszijde
2 — Kniebescherming
43
OPMERKING:
De huidige mobiele telefoons die compatibel
zijn met Uconnect® Phone, bieden niet de
mogelijkheid een inkomend gesprek te wei-
geren terwijl een ander gesprek wordt ge-
voerd. Daarom kan de gebruiker óf het inko-
mende gesprek beantwoorden óf negeren.
Een tweede telefoongesprek voeren terwijl
u al in gesprek bent
Als u wilt bellen terwijl u al een ander gesprek
voert, drukt u op de toets
en zegt u"Dial"
(Kiezen) of "Call"(Bellen), gevolgd door het
telefoonnummer dat u wilt bellen of de naam uit
het telefoonboek. Het eerste gesprek wordt in
de wacht gezet terwijl het tweede gesprek actief
is. Raadpleeg de paragraaf "Wisselgesprek
voeren" voor informatie over het terugschake-
len naar het eerste gesprek. Raadpleeg "Ver-
gadergesprek" voor informatie over het combi-
neren van twee gesprekken.
Een gesprek in de wacht zetten / uit de
wacht halen
Om een gesprek in de wacht te zetten, drukt u
op de toets
tot u één enkele pieptoon hoort.
Dit geeft aan dat het gesprek in de wacht is gezet. Om het gesprek uit de wacht te halen,
houdt u de toets
ingedrukt tot u één enkele
pieptoon hoort.
Wisselgesprek voeren
Als er twee gesprekken gaande zijn (één actief
en de andere in de wacht), houdt u de toets
ingedrukt tot u één enkele pieptoon hoort.
Hiermee wordt aangegeven dat de status van
de twee gesprekken (één actief en de andere in
de wacht) is verwisseld. Er kan slechts één
gesprek tegelijk in de wacht gezet worden.
Vergadergesprek
Als er twee gesprekken gaande zijn (één actief
en de andere in de wacht) houdt u de toets
ingedrukt tot u twee pieptonen hoort. Hier-
mee wordt aangegeven dat de twee gesprek-
ken samengevoegd zijn tot één vergaderge-
sprek.
Drieweggesprekken
Als u een drieweggesprek wilt beginnen, drukt u
tijdens een gesprek op de toets
en belt u
het tweede nummer, zoals wordt beschreven in
de paragraaf "Een tweede telefoongesprek voe-
ren terwijl u al in gesprek bent". Nadat het
tweede gesprek tot stand is gekomen, houdt u de toets
ingedrukt totdat u twee pieptonen
hoort. Hiermee wordt aangegeven dat de twee
gesprekken zijn samengebracht in één verga-
dergesprek.
Gesprek beëindigen
Om een actief gesprek te beëindigen, drukt u
kort op de toets
. Alleen actieve gesprekken
worden dan beëindigd en als er een gesprek in
de wacht is gezet wordt dit het nieuwe actieve
gesprek. Als het actieve gesprek door de an-
dere beller wordt beëindigd, wordt het gesprek
in de wacht mogelijk niet automatisch actief. Dit
hangt af van de mobiele telefoon. Om het
gesprek uit de wacht te halen, houdt u de toets
ingedrukt tot u één enkele pieptoon hoort.
Opnieuw kiezen
• Druk op de toets
om te beginnen.
• Na de prompt "Ready"(Gereed) en de daar-
opvolgende pieptoon zegt u "Redial"
(Herhaal).
• Uconnect® Phone belt het laatst gekozen
nummer op uw mobiele telefoon.
84
OPMERKING:
•Het standaardnummer is 112. Het is mo-
gelijk dat het gekozen nummer niet van
toepassing is op de beschikbare mobiele
telefoonservice en de regio waar u zich
bevindt.
• Sommige systemen bieden de mogelijk-
heid het alarmnummer, indien onder-
steund, in te stellen. Druk hiertoe op de
toets
en zeg Setup(Instellen), ge-
volgd door Emergency (Noodgeval).
• Wanneer u via Uconnect® Phone belt, is
de kans op een geslaagde verbinding iets
kleiner dan wanneer u rechtstreeks met
de mobiele telefoon belt.
WAARSCHUWING!
Als u het Uconnect® Phone systeem wilt
gebruiken in noodgevallen, moet uw mo-
biele telefoon:
•zijn ingeschakeld,
•
zijn gekoppeld aan het Uconnect® systeem,• binnen bereik van het netwerk zijn. Hulp bij pech — indien aanwezig
Als u pechhulp nodig heeft:
•
Druk op de toets
om te beginnen.
• Na de prompt "Ready"(Gereed) en de daar-
opvolgende pieptoon zegt u "Breakdown ser-
vice" (Pechhulp).
OPMERKING:
Het nummer voor pechhulp moet vóór ge-
bruik worden ingesteld. Als u dit nummer
wilt instellen, drukt u op de toets
, zegt u
Setup, Breakdown Service (Instellen, pech-
hulp) en volgt u de aanwijzingen.
Oppiepen
Raadpleeg "Werken met automatische syste-
men" voor informatie over het oproepen via een
pieper. Oppiepen werkt correct, behalve bij pie-
pers van sommige merken, die iets te vroeg
uitgaan om goed in combinatie met Uconnect®
Phone te kunnen werken.
Voicemail bellen
Raadpleeg "Werken met automatische syste-
men" voor informatie over het beluisteren van
uw voicemail. Werken met automatische systemen
Deze methode wordt gebruikt in situaties
waarin normaal gesproken cijfers moeten wor-
den ingedrukt op het toetsenbord van de mo-
biele telefoon tijdens het navigeren door een
geautomatiseerd telefoonsysteem.
U kunt Uconnect® Phone gebruiken voor toe-
gang tot uw voicemail of een geautomatiseerde
service, zoals een oproepservice voor piepers
of een geautomatiseerde klantenservice. Bij
sommige diensten moet onmiddellijk een res-
pons worden gegeven. In een aantal gevallen is
het mogelijk dat deze respons niet snel genoeg
kan worden gegeven via Uconnect® Phone.
Wanneer u via Uconnect® Phone een nummer
belt waarvoor u normaal gesproken een reeks
toetsen op uw mobiele telefoon moet indrukken,
kunt u de toets
indrukken en de reeks
inspreken die u wilt invoeren, gevolgd door het
woord "Send" (Verzend). Als u bijvoorbeeld uw
pincode en daarna een hekje ( 3746#)moet
invoeren, kunt u op de toets
drukken en
vervolgens zeggen: "3746#Send"(3746
hekje Verzend). Het inspreken van een cijfer of
cijferreeks, gevolgd door "Send"(Verzend) kan
ook worden gebruikt om door de menustructuur
86
Meldingen op het elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)
•Front Seatbelts Unbuckled (voorste veilig-
heidsgordels niet vastgegespt)
• Driver Seatbelt Unbuckled (Bestuurdersgor-
del niet vastgegespt)
• Passenger Seatbelt Unbuckled (passagiers-
gordel niet vastgegespt)
• Service Airbag System (airbagsysteem ver-
eist onderhoud)
• Traction Control Off (traction control uit)
• Washer Fluid Low (ruitensproeiervloeistof
bijna op)
• Oil Pressure Low (oliedruk laag)
• Olieverversing vereist
• Fuel Low (brandstof laag)
• Service Antilock Brake System (antiblokkeer-
systeem vereist onderhoud)
• Service Electronic Throttle Control (elektroni-
sche gasklepregeling vereist onderhoud) •
Service Power Steering (stuurbekrachtiging
vereist onderhoud)
• Cruise Off (cruisecontrol uitgeschakeld)
• Cruise Ready (cruisecontrol gereed)
• Cruise Set To XXX MPH (cruisecontrol inge-
steld op XXX mph)
• Tire Pressure Screen With Low Tire(s) “In-
flate Tire to XX” (bandenspanning-scherm
met te lage bandenspanning(en) "band op-
pompen tot XX")
• Service Tire Pressure System (bandenspan-
ningscontrolesysteem vereist onderhoud)
•
Parking Brake Engaged (handrem inge-
schakeld)
• Brake Fluid Low (remvloeistofpeil laag)
• Service Electronic Braking System (elektro-
nisch remsysteem vereist onderhoud)
• Engine Temperature Hot (motortemperatuur
hoog)
• Battery Voltage Low (accuspanning laag)
• Service Electronic Throttle Control (elektroni-
sche gasklepregeling vereist onderhoud) •
Lights On (verlichting aan)
• Right Turn Signal Light Out (richtingaanwij-
zer rechts uit)
• Left Turn Signal Light Out (richtingaanwijzer
links uit)
• Turn Signal On (richtingaanwijzer aan)
• Vehicle Not in Park (auto niet in
parkeerstand)
• Key in ignition (sleutel in contactslot)
• Key In Ignition Lights On (sleutel in contact,
lampen aan)
• Remote Start Active Key to Run (starten op
afstand actief Sleutel voor starten)
• Remote Start Active Push Start Button (star-
ten op afstand actief Druk op startknop)
• Remote Start Aborted Fuel Low (starten op
afstand afgebroken Brandstof laag)
• Remote Start Aborted Too Cold (starten op
afstand afgebroken Te koud)
• Remote Start Aborted Door Open (starten op
afstand afgebroken Portier open)
190
•Remote Start Aborted Hood Open (starten op
afstand afgebroken Motorkap open)
• Remote Start Aborted Tailgate Open (starten
op afstand afgebroken Achterklep open)
• Remote Start Aborted Time Expired (starten
op afstand afgebroken Tijd verstreken)
• Remote Start Disabled Start to Reset (star-
ten op afstand uitgeschakeld Starten om te
resetten)
• Service Airbag System (airbagsysteem ver-
eist onderhoud)
• Service Airbag Warning Light (waarschu-
wingslampje airbag vereist onderhoud)
• Driver Seatbelt Unbuckled (Bestuurdersgor-
del niet vastgegespt)
• Passenger Seatbelt Unbuckled (passagiers-
gordel niet vastgegespt)
• Front Seatbelts Unbuckled (voorste veilig-
heidsgordels niet vastgegespt)
• Door Open (portier open)
• Doors Open (portieren open)
• Achterklep •
Gear Not Available (versnelling niet
beschikbaar)
• Shift Not Allowed (schakelen niet
toegestaan)
• Shift to Neutral then Drive or Reverse (scha-
kelen naar neutraal, daarna naar rijden of
achteruit)
• Autostick Unavailable Service Required
(AutoStick niet beschikbaar Onderhoud
vereist)
• Automatic Unavailable Use Autostick Service
Req. (automatisch niet beschikbaar Gebruik
AutoStick Onderhoud vereist)
• Transmission Getting Hot Press Brake
(transmissie wordt warm Trap op rem)
• Trans. Hot Stop Safely Shift to Park Wait to
Cool (transmissie heet Stop Veilig schakelen
naar parkeren Wacht op afkoelen)
• Transmission Cool Ready to Drive (transmis-
sie afgekoeld Klaar voor rijden)
• Service Transmission (transmissie vereist
onderhoud) •
Service Shifter (schakelhendel vereist
onderhoud)
• Engage Park Brake to Prevent Rolling (scha-
kel naar parkeren Rem om wegrollen te
voorkomen)
• Transmission Too cold Idle with Engine On
(transmissie te koud Laat motor stationair
draaien)
• Washer Fluid Low (ruitensproeiervloeistof
bijna op)
• Service Air Suspension System (luchtve-
ringssysteem vereist onderhoud)
• Normal Ride Height Achieved (normale rij-
hoogte bereikt)
• Aerodynamic Ride Height Achieved (aërody-
namische rijhoogte bereikt)
• Off Road 1 Ride Height Achieved (rijhoogte
voor terreinrijden 1 bereikt)
• Off Road 2 Ride Height Achieved (rijhoogte
voor terreinrijden 2 bereikt)
• Entry/Exit Ride Height Achieved (rijhoogte
voor instappen/uitstappen bereikt)
191