ten, drukt u vanuit de stand Instappen/
uitstappen eenmaal op de knop"Omhoog"of
rijdt u met het voertuig sneller dan 24 km/u
(15 mph).
OPMERKING:
Automatisch verlagen van het voertuig in de
stand Instappen/uitstappen kan worden in-
geschakeld via de Uconnect® Radio met
aanraakscherm. Als deze stand is ingescha-
keld, wordt het voertuig alleen verlaagd als
de schakelhendel in de stand PARKstaat,
het terrein-schakelaar in de stand AUTO
staat, de tussenbak in de stand AUTO
staat, en de niveauregeling van het voertuig
in de stand Normaal of Aero staat. Het voer-
tuig zal niet automatisch worden verlaagd
als de luchtvering in de stand Terreinrijden 2
of Terreinrijden 1 staat. Als de auto is uitge-
rust met een inbraakdiefstalmodule (ITM),
wordt het verlagen onderdrukt wanneer het
contact uitgeschakeld is en het portier open
is om te voorkomen dat het alarm afgaat. De Selec-Terrain™-schakelaar stelt het voer-
tuig automatisch in op de juiste rijhoogte aan de
hand van de stand van de Selec-Terrain™-
schakelaar. De hoogte kan worden veranderd
vanuit de Selec-Terrain™-standaardinstelling
door normaal gebruik van de knoppen van het
luchtveringssysteem. Raadpleeg de paragraaf
"Selec-Terrain™"
in het hoofdstuk"Starten en
rijden" voor meer informatie hierover.
Voor alle veranderingen aan het systeem moet
de motor draaien. Voor het verlagen van het
voertuig moeten alle portieren, inclusief de ach-
terklep, gesloten zijn. Als een portier wordt
geopend op enig moment terwijl het voertuig
wordt verlaagd, wordt het verlagen pas voltooid
nadat het geopende portier weer gesloten is.
Het Quadra-Lift™-luchtveringssysteem maakt
gebruik van een verhogings-/verlagingspatroon
dat voorkomt dat de koplampen tegenliggers
verblindt. Bij het verhogen van het voertuig,
gaat eerst de achterkant van het voertuig om-
hoog en daarna de voorkant. Bij het verlagen
van het voertuig, gaat eerst de voorkant omlaag
en daarna de achterkant. Nadat de motor is uitgezet, kunt u merken dat
het luchtveringssysteem kort werkt. Dit is nor-
maal. Het systeem corrigeert de stand van het
voertuig zodat het er goed uitziet.
Om het monteren van het reservewiel te verge-
makkelijken heeft het Quadra-Lift™-
luchtveringssysteem een functie waarin de au-
tomatische niveauregeling wordt uitgeschakeld.
Raadpleeg de paragraaf
"Elektronisch voertuig-
informatiecentrum (EVIC)" in het hoofdstuk"Het
instrumentenpaneel" voor meer informatie hier-
over.
OPMERKING:
Indien uitgerust met een radio met aanraak-
scherm, moeten het inschakelen/uitschakelen
van alle standen van de luchtvering worden
gedaan via de radio. Raadpleeg Uconnect™
Access instellingen in het hoofdstuk Het
instrumentenpaneel voor meer informatie
hierover.
244
WAARSCHUWING!
Het luchtveringssysteem gebruikt perslucht
om het systeem te bedienen. Neem contact
op met uw erkende dealerbedrijf voor ser-
vice, teneinde persoonlijk letsel of schade
aan het systeem te voorkomen.
Standen van de luchtveringHet luchtveringssysteem heeft meerdere stan-
den om het systeem te beschermen in unieke
situaties:
Stand Band/krik
Om het monteren van het reservewiel te verge-
makkelijken heeft het luchtveringssysteem een
functie waarin de automatische niveauregeling
wordt uitgeschakeld. Raadpleeg"Uconnect®
Access instellingen" in het hoofdstuk"Het in-
strumentenpaneel" voor meer informatie hier-
over.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor. Transportstand
Om het mogelijk te maken de auto op een
oplegger te trekken, heeft het luchtveringssys-
teem een functie waarmee de auto in instap-/
uitstaphoogte wordt gezet en de automatische
niveauregeling wordt uitgeschakeld. Raadpleeg
de paragraaf
"Elektronisch voertuiginformatie-
centrum (EVIC)" in het hoofdstuk"Het instru-
mentenpaneel" voor meer informatie hierover.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Stand Wieluitlijning
Alvorens de wielen uit te lijnen, moet deze
stand worden ingeschakeld. Raadpleeg
"Uconnect® Access instellingen" in het hoofd-
stuk "Het instrumentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Indien uitgerust met een radio met aanraak-
scherm, moeten het inschakelen/uitschakelen van alle standen van de luchtvering worden
gedaan via de radio. Raadpleeg
"Uconnect®
Access instellingen" in het hoofdstuk"Het in-
strumentenpaneel" voor meer informatie hier-
over.
Berichten op scherm elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)
Onder de juiste omstandigheden verschijnt een
bericht in het EVIC-scherm. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)" in het hoofdstuk "Het instrumen-
tenpaneel" voor meer informatie hierover.
Wanneer een systeemstoring wordt gedetec-
teerd, klinkt er een geluidssignaal.
BedieningDe indicatielampjes 3 tot en met 6 gaan bran-
den om de huidige positie van het voertuig aan
te geven. Knipperende indicatielampjes geven
de positie aan die door het systeem bereikt wil
worden. Als tijdens het verhogen meerdere
indicatielampjes op de knop “Omhoog” knippe-
ren, geeft het hoogste knipperende indicatie-
lampje de positie aan die door het systeem
bereikt wil worden. Als tijdens het verlagen
245
Als het contact wordt uitgeschakeld en vervol-
gens weer ingeschakeld, zal deze reeks wor-
den herhaald wanneer de systeemstoring zich
nog steeds voordoet. Als de systeemfout is
verholpen, stopt het bandenspanningslampje
met knipperen, wordt het bericht"SERVICE
TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem) niet langer weergegeven en
verschijnt in plaats van de streepjes de waarde
van de bandenspanning. Systeemfouten kun-
nen de volgende oorzaken hebben:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde radiofre-
quenties uitzenden als de bandenspannings-
sensoren. 2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die
men later aanbrengt waardoor de radiogolfsig-
nalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de
wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Gebruik van wielen/banden die niet zijn uit-
gerust met bandenspanningssensoren.
Het EVIC toont ook gedurende minimaal vijf se-
conden het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM "
(Onderhoud bandenspanningscontrolesysteem)
wanneer zich een systeemfout voordoet die mo-
gelijk verband houdt met een onjuiste sensorpo-
sitie. In dat geval wordt het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem) gevolgd door de weergave van
de bandenspanningswaarden. Dit duidt erop dat
de bandenspanningswaarden nog steeds van de
bandenspanningssensoren worden ontvangen,
maar dat deze sensoren zich mogelijk niet op de
juiste plaats bevinden. Zolang het bericht "SER-
VICE TPM SYSTEM "(Onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) wordt weergegeven, moet
het systeem worden nagekeken.
OPMERKING:
Het reservewiel is niet voorzien van een
bandenspanningssensor. Het bandenspan-
ningscontrolesysteem kan de bandenspan-
ning niet controleren. De eerst volgende
keer dat u de auto start na de montage van
het reservewiel op de plaats van een band
met een te lage spanning, gaat het banden-
spanningslampje branden, klinkt een ge-
luidssignaal, wordt een spanningswaarde in
een andere kleur op het display van het EVIC
weergegeven en wordt de melding Inflate to
XXX kPa (oppompen tot XXX kPa) weerge-
geven. Nadat u maximaal 20 minuten met
een snelheid van meer dan 24 km/u (15 mph)
hebt gereden, gaat het bandenspannings-
lampje gedurende 75 seconden knipperen
en vervolgens continu branden. Verder ver-
schijnt er op het EVIC vijf seconden lang het
bericht SERVICE TPM SYSTEM (Onder-
houd bandenspanningscontrolesysteem) en
worden er streepjes (- -) weergegeven in
plaats van de bandenspanning. Elke vol-
gende keer dat u de auto start, klinkt het
geluidssignaal, knippert het bandenspan-
ningslampje gedurende 75 seconden en
275
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Verwijder alle metalen sieraden zoals rin-
gen, horloges en armbanden die onbe-
doeld elektrisch contact kunnen maken.
Dit kan ernstig letsel veroorzaken.
• Accu’s bevatten zwavelzuur dat in uw huid
en ogen kan branden en ze produceren
waterstofgas dat ontvlambaar en explosief
is. Houd open vuur of vonken daarom altijd
uit de buurt van de accu.
OPMERKING:
Zorg ervoor dat de niet aangesloten uitein-
den van de kabels elkaar niet raken wanneer
ze nog zijn aangesloten op de andere auto.
1. Trek de handrem aan, zet de automatische
versnellingsbak in de stand PARK en zet de
contactschakelaar in de stand LOCK.
2. Schakel de verwarming, de radio en alle
overbodige stroomverbruikers uit.
3. Verwijder de beschermkap van de positieve
(+) accupool. Trek de afdekking omhoog om
deze te verwijderen. 4. Wanneer u de accu van een ander voertuig
gebruikt voor het starten met startkabels, par-
keer de auto dan zo, dat accu met de startka-
bels bereikbaar is, trek de handrem aan en zorg
ervoor dat de contactschakelaar in de stand
OFF staat.
WAARSCHUWING!
Zorg ervoor dat beide voertuigen geen con-
tact kunnen maken. Hierdoor kan een mas-
saverbinding ontstaan met mogelijk per-
soonlijk letsel als gevolg.
Starten met startkabels
WAARSCHUWING!
Als u deze procedure niet volgt, kan dit
persoonlijk letsel en schade aan eigendom-
men tot gevolg hebben door het exploderen
van de accu.
LET OP!
Het niet opvolgen van deze procedure kan
leiden tot schade aan het laadsysteem van
het voertuig dat de starthulp biedt, of van de
auto met de lege accu.
OPMERKING:
Zorg er altijd voor dat ongebruikte uiteinden
van startkabels tijdens het aansluiten elkaar
of een van de voertuigen niet raken.
1. Sluit het einde van de pluskabel (+)van de
startkabel aan op de externe pluspool (+)van
auto met de lege accu.
2. Sluit het andere einde van de pluskabel (+)
aan op de pluspool (+)van de hulpaccu.
3. Sluit het einde van de minkabel (-)van de
startkabel aan op de minpool (-)van de hulp-
accu.
4. Sluit het andere einde van de minkabel (-)
aan op de externe minpool (-)van de auto met
de lege accu.
306
vlekken kunt u gemakkelijk verwijderen met een
zachte doek en MOPAR® Total Clean. Voorkom
dat lederen bekleding wordt doordrenkt met
welke vloeistof dan ook. Reinig uw lederen
bekleding nooit met polish, olie, reinigingsvloei-
stoffen, oplosmiddelen, afwasmiddelen of
schoonmaakmiddelen op ammoniakbasis. Het
gebruik van speciale onderhoudsmiddelen voor
leder is niet vereist om de originele kwaliteit te
behouden.
WAARSCHUWING!
Gebruik nooit vluchtige oplosmiddelen om te
reinigen. Dergelijke stoffen zijn vaak brand-
baar en kunnen bij gebruik in afgesloten
ruimten ademhalingsproblemen veroorza-
ken.
Koplampen reinigen
Uw auto is uitgerust met kunststof koplamplen-
zen die lichter en minder gevoelig voor steen-
slag zijn dan glazen koplamplenzen.
Kunststof is minder krasbestendig dan glas. Ga
daarom anders te werk bij het reinigen van de
koplamplens. Om krassen tot een minimum te beperken en
de lichtopbrengst maximaal te houden, mogen
de koplamplenzen niet met een droge doek
worden schoongemaakt. Verwijder vuil met een
milde zeepoplossing en spoel goed na.
Gebruik nooit schurende reinigingsmiddelen,
oplosmiddelen, staalwol of andere bijtende stof-
fen om de lenzen te reinigen.
Ruitoppervlakken
Alle ruitoppervlakken behoren regelmatig met
MOPAR® Glass Cleaner of een normale glas-
reiniger te worden gereinigd. Gebruik nooit
schurende reinigingsmiddelen. Wees voorzich-
tig bij het reinigen van de binnenkant van de
achterruit, die is voorzien van achterruitverwar-
ming of de achterzijruit aan de rechterkant die is
voorzien van een radioantenne. Gebruik geen
schrapers of andere scherpe voorwerpen die
krassen kunnen maken op de elementen.
Wanneer u de binnenspiegel schoonmaakt,
moet u reinigingsmiddel op de gebruikte doek
spuiten. Spuit de reinigingsvloeistof niet recht-
streeks op de spiegel.
Kunststoflenzen van instrumentengroep
reinigen
De lenzen voor de instrumenten in deze auto
zijn gemaakt van doorzichtige kunststof. Wees
bij het reinigen van deze lenzen extra voorzich-
tig om krassen te voorkomen.
1. Reinig met een zachte bevochtigde doek.
Eventueel kan een zachte zeepoplossing wor-
den gebruikt, maar gebruik in geen geval reini-
gingsalcohol of bijtende of schurende reini-
gingsmiddelen. Verwijder de zeep met een
schone, vochtige doek.
2. Drogen met een zachte doek.
Verzorging van autogordels
Bleek of verf de gordels nooit en reinig ze niet
met chemische oplosmiddelen of schurende
reinigingsmiddelen. De gordelband kan hier-
door worden aangetast. Ook zonnestraling kan
de stof aantasten.
Als u de gordels moet reinigen, gebruik dan een
lauw sopje van zachte zeep. Verwijder de gor-
dels hiertoe niet uit de auto. Drogen met een
zachte doek.
339
Aanhangergewicht..............285
Aanhangwagen trekken ...........281
Aansluiting voor randapparatuur ......165
Aanvullend veiligheidssysteem - Airbag . . .43
ABS-lampje ................. .181
ABS, waarschuwingslampje .........181
Accu ..................... .324
Accu, van afstandsbediening vervangen ....19
Achteras (differentieel) ............334
Achterklep ...................29
Achterlichten .................348
Achterlichten, onderhoud ................348
Achterruitontdooier ..............174
Achterruitvoorzieningen ...........174
Achterruitwisser/-sproeier ..........174
Achteruitrijlichten ...............348
Adaptieve cruisecontrol (ACC) (cruisecontrol) ...............129
Additieven, brandstof .............278
Afstandsbediening autoradio ........209
Afvoeren, antivries (motorkoelvloeistof) ......332
Airbag .................. .43, 49
Airbag, activering ...............50
Airbaglampje ...........48, 52, 65, 186 Airbagonderhoud
................51
Airbag, raam (zijgordijn) .......45, 47, 49
Airbag, zij- ...............45, 47, 49
Airco, filter ................216, 325
Airco, koelmiddel ...............325
Aircosysteem ................ .215
Airco, tips voor gebruik ...........217
Alarm (beveiliging) ..............186
Alarminstallatie van het voertuig (beveiliging) .................16
Alarmknipperlichten .............298
Alarmsysteem (beveiliging) ..........16
Alarmsysteem (diefstalbeveiliging) . . .16, 186
Algemene informatie ........16, 20, 142
Antiblokkeersysteem (ABS) .........255
Antidiefstalalarm ................
16
Antidiefstalsysteem ..............186
Anti-ongevalsysteem FCW (Forward Collision Warning) ................. .144
Antivries (motorkoelvloeistof) .....330, 351
Antivries (motorkoelvloeistof), afvoeren ................. .332
Automatische koplampen ..........115
Automatische portiervergrendelingen ....22
Automatische temperatuurregeling (ATC). .215
Automatische versnellingsbak .....230, 336Automatische versnellingsbak,
schakelgroepen ..............231
soort vloeistof ...............335
speciale additieven ............336
vloeistof bijvullen .............336
vloeistof en filter vervangen .......336
vloeistofpeil controleren ......335, 336
vloeistof verversen ............336
Autowasserijen ................337
Bagageruimte .................170
Bagageruimte, lamp ................... .171
Bagageruimte, voorzieningen ........170
Bagageverlichting ..............171
Banden ................. .66, 263
Banden, algemene informatie ...........263
bandenspanning .............263
compacte thuiskomer ..........267
controlesysteem voor bandenspanning. .272
hoge snelheden .............265
levensduur ................269
oppompdruk ...............264
radiaal .................. .265
reservewiel ................300
rotatie .................. .271
406
slijtagemarkeringen............268
sneeuwkettingen .............271
spinnen ................. .268
veiligheid .................263
veroudering (levensduur van de
banden) ................. .269
vervangen .................269
waarschuwingslampje
bandenspanning .............184
winterbanden ...............266
Bandenslijtage-indicatoren ..........268
Bandenspanning ...............264
Batterij van de afstandsbediening vervangen ..................19
Bediening van de radio ...........210
Bekerhouder achterin ............168
Bekerhouders .................168
Benzine (brandstof) .............276
Bergplaats krik ................299
Bevestigingssysteem voor kinderzitjes (LATCH) ................58, 59
Bewaking, bandenspanningssysteem. . . .272
Binnenspiegel .................74
Binnenspiegel met automatische dimstand. .74
Brandstof .................. .276
Brandstof, additieven .................278 benzine
................. .276
diesel .................. .279
octaangetal .............276, 277
tanken .................. .280
tankinhoud ................351
vereisten ..............276, 351
zuinige modus ..............230
Brandstofbesparende modus ........230
Brandstofmeter ................184
Brandstof tanken ...............280
Buitenspiegels, elektrisch bediend .............76
inklapbaar .................75
Buitenste achteruitkijkspiegel .........75
Buitenverlichting ................66
Camera, achter ................158
Camera achter ................158
Capaciteiten, vloeistof ............351
Carrosserie, smering van mechanismen . .326
Cd, onderhoud ................209
Chassisnummer (VIN) .............8
Compacte reserveband ...........267
Contactsleutel .................12
Controlelampje grootlicht ..........181
Cruisecontrol (snelheidsregeling) ......129Datarecorder
..................52
Datarecorder, gebeurtenis ...........52
Dekzeil bagageruimte ............172
Derde remlicht ................350
Diagnosesysteem ..............320
Diefstalalarm (beveiliging) ...........16
Diefstalbeveiliging ...............16
Dieren ......................63
Dieselbrandstof ................279
Dieselbrandstof, vereisten ..........279
Disselgewicht / Gewicht aanhangwagen . .286
Driepuntsgordels ................34
Electronic Roll Mitigation (ERM) ......256
Elektrisch
bediende achterklep ........29
Elektrisch bediende buitenspiegels ......76
Elektrisch bediende ramen ..........26
Elektrisch bediende ramen, automatisch openen ...................27
Elektrisch bediende stoelen ......101, 102
Elektrische aansluiting, voor randapparatuur ..............165
Elektrische achterruitontdooiing .......174
Elektrische bediende spiegels ........76
Elektrische portiervergrendeling .......22
Elektrische spiegels, buiten ....................75
407
filter afvoeren...............323
identificatielogo ..............321
interval verversing ............321
peilstok ................. .321
synthetisch ................323
toevoegingen ...............323
viscositeit ..............322, 351
vulhoeveelheid ..............351
Motorolie, viscositeit .............322
Multifunctionele bedieningshendel .....115
Neerklapbare achterbank ..........109
Noodgevallen, starten met startkabels ..........305
vastgelopen voertuig vrijmaken .....307
waarschuwingsknipperlichten ......298
Octaangetal, benzine (brandstof) . . .276, 277
Oliefilter, keuze ................323
Olie, motor ................. .321
Omvormer, voeding .............168
Onderhoudsprocedures ...........320
Onderhoudsschema ..........356, 370
Onderhoudsvrije accu ............324
Onderhoud van de airconditioning .....324
Onderhoud van de wielen en velgen . . . .338
Ontwarringsprocedure, autogordel ......37Ontwasemen
................ .216
Opbergruimte ................ .345
Ophanging, luchtvering ...........242
Opname, gebeurtenisgegevens ........52
Opslag van het voertuig ........216, 345
Over de kop slaan, waarschuwing .......5
Oververhitting van de motor ......183, 298
Parkeerhulp achter ...........147, 152
Passagiersbeveiliging .............31
Peilstokken, (motor)olie ................321
stuurbekrachtiging ............252
Portierontgrendeling met afstandsbediening. .18
Portiersloten ..................21
Portiersloten, automatisch ...........22
Programmeerzenders (afstandsbediening portiervergrendeling) ............18
Quadra-Lift ................. .242
Quadra-Trac ...............236, 237
Radiaalbanden ................265
Radiatorvuldop (koelvloeistofdop) ......331
Radio, afstandsbediening ..........209
Ramen, elektrisch bediend .............26 Regeling afdaling
...............260
Reinigen van glasoppervlakken .......339
Reiniging, wielen .................. .338
Rembekrachtiging ..............255
Remregelsysteem, elektronisch .......254
Remsysteem .................333
Remsysteem, antiblokkeersysteem (ABS) .......255
handrem ................. .253
hoofdremcilinder .............333
remvloeistofpeil controleren .......333
waarschuwingslampje ..........183
Remvloeistof .................333
Reserveonderdelen .............320
Reservewiel ............267, 268, 300
Richtingaanwijzers . . .66, 115, 181, 347, 348
Rijden .................... .247
Rijden, off-road ................. .247
op onverharde wegen ..........247
Rijden bij lage temperaturen ........225
Rijden met caravan .............292
Rijden met caravan, verdeelbak naar neutraalstand (N)
schakelen .................294
410