Meetbereik
Meetbereik in het midden: 140 cm ±10 cm
Meetbereik aan de zijkant: 60 cm ±20 cm
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan reageren
zij alleen op die obstakels die zich het dichtst bij de auto
bevinden.
STORINGSMELDINGEN
Bij een storing in de parkeersensoren gaat bij het inschakelen
van de achteruit het lampje
top het instrumentenpaneel
branden en verschijnt er een melding op het multifunctionele
display (voor bepaalde uitvoeringen/markten) (zie het
hoofdstuk “Lampjes en meldingen”).
117
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch
uitgeschakeld als de stekker van de elektrische kabel van de
aanhanger wordt aangesloten op de stekkerdoos van de
trekhaak.
De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld als u de
aanhangerstekker loskoppelt.
BELANGRIJK Als u de trekhaak permanent gemonteerd wilt
houden als er geen aanhanger wordt getrokken, wendt u dan
tot het Fiat Servicenetwerk om het systeem aan te laten
passen, omdat de trekhaak als obstakel kan worden
waargenomen door de sensoren in het midden.
In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt van stoom of
hogedrukreiniging, moeten de sensoren kort worden
gereinigd. Houd hierbij de spuitlans op meer dan 10 cm
afstand.
118
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
De verantwoordelijkheid tijdens het
parkeren en andere gevaarlijke handelingen
ligt altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als
u de auto parkeert of zich geen personen (in het
bijzonder kinderen) of dieren in de buurt van de
auto bevinden. De parkeersensoren moeten als een
hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden.
De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke
parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht
behouden, ook als de manoeuvres met lage snelheid
worden uitgevoerd.
ATTENTIE!Voor een juiste werking van het systeem mag
er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de
sensoren zitten. Wees voorzichtig bij het
reinigen van de sensoren om krassen of
beschadigingen te voorkomen; gebruik geen droge,
grove of harde doek. De sensoren moeten worden
gereinigd met schoon water, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd.
ALGEMENE OPMERKINGEN
❒Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen
obstakels boven of onder de sensor bevinden.
❒Obstakels die zich dicht bij de auto bevinden, worden
onder bepaalde omstandigheden niet door het systeem
gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf
beschadigd worden.
Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die een goede
werking van het parkeersysteem kunnen beïnvloeden:
❒Een verminderde gevoeligheid van de sensor en een
vermindering van de prestaties van het
parkeerhulpsysteem kunnen veroorzaakt worden door
de aanwezigheid op de sensor van: ijs, sneeuw, modder,
meerdere laklagen.
F0N0157mfig. 132
AUTORADIO
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Raadpleeg voor de werking van de autoradio het supplement
dat bij dit Instructieboek is geleverd.
INBOUWVOORBEREIDING autoradio
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het pakket bestaat uit:
❒kabels voor voeding van de autoradio;
❒kabels voor aansluiting van de luidsprekers voor;
❒kabel voor voeding van de antenne;
❒2 tweeter luidsprekers A in de voorstijlen met elk een
piekvermogen van 30W fig. 132;
❒2 mid-woofer luidsprekers B in de voorportieren, met
een diameter van 165 mm en met elk een piekvermogen
van 40W fig. 133;
❒antennekabel voor radio.
❒De sensor signaleert een niet bestaand object (“echo-
storing”); dit wordt veroorzaakt door mechanische
storingen, bijvoorbeeld: wassen van de auto, regen (met
veel wind) en hagel.
❒De metingen van de sensor kunnen beïnvloed worden/
zijn door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van
vrachtwagens of pneumatische hamers) die zich in de
nabijheid bevinden.
❒De prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen ook
beïnvloed worden door de positie van de sensoren.
Bijvoorbeeld als de stand van de auto wordt gewijzigd
(door slijtage van schokdempers, wielophanging) of door
de banden te verwisselen, de auto te zwaar te beladen of
door speciale aanpassingen waardoor de auto verlaagd
wordt.
❒Obstakels aan de bovenzijde van de auto (in het
bijzonder bij bestel- of chassis/cabine-uitvoeringen)
kunnen niet gesignaleerd worden omdat het systeem
obstakels signaleert die de auto aan de onderzijde
kunnen raken.
119
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
152
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK De elektrisch geregelde rem of lier kan alleen
gebruikt worden als de motor draait.
Naast de voorgeschreven elektrische aansluitingen, mogen
slechts een eventuele elektrisch geregelde rem en een
15W-gloeilamp voor de binnenverlichting van de aanhanger
op de elektrische installatie van de auto worden aangesloten.
Gebruik voor het aansluiten de regeleenheid van de
inbouwvoorbereiding en een kabel vanaf de accu met een
diameter van ten minste 2,5 mm
2.
BELANGRIJK De trekhaak vormt een onderdeel van de
lengte van de auto; als een trekhaak op uitvoeringen met
lange wielbasis wordt geïnstalleerd, wordt de limiet van
6 meter voor de totale lengte van de auto overschreden;
er kan dus alleen een afneembare trekhaak geïnstalleerd
worden.
Als vervolgens geen aanhanger aan de trekhaak wordt
gekoppeld, moet de trekhaak verwijderd worden uit het
frame dat de originele lengte van de auto niet mag
overschrijden.BELANGRIJK Als u de trekhaak permanent gemonteerd wilt
houden als er geen aanhanger wordt getrokken, wendt u dan
tot het Fiat Servicenetwerk om het systeem aan te laten
passen, omdat de trekhaak als obstakel kan worden
waargenomen door de sensoren in het midden.
164
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DEFECTE BUITENVERLICHTING
(geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje gaat branden bij bepaalde uitvoeringen als
er een storing is in een van de volgende systemen:
– buitenverlichting
– remlichten
– mistachterlichten
– richtingaanwijzers.
– achteruitrijlichten.
De storing kan betreffen: doorbranden van een of meer
lampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een
onderbreking in de elektrische verbinding.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding
op het display.
W
MISTACHTERLICHTEN (geel)
Het lampje gaat branden als de mistachterlichten
worden ingeschakeld.
4
ALGEMENE STORINGSMELDING (geel)
Het lampje gaat bij de volgende omstandigheden
branden.
Storing motoroliedruksensor
Het lampje gaat branden bij een storing in de
motoroliedruksensor. Wendt u zo snel mogelijk tot het Fiat
Servicenetwerk om de storing te laten verhelpen.
Brandstofnoodschakelaar geactiveerd
Het lampje gaat branden als de brandstofnoodschakelaar is
ingeschakeld.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Storing regensensor
Het lampje gaat branden als er een storing is in de
regensensor. Wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Storing parkeersensoren
Zie hetgeen beschreven is voor lampje
t.
Dagverlichting defect (met multifunctionele display)
Het lampje brandt wanneer een storing van de dagverlichting
wordt waargenomen.
Op het display verschijnt een speciale melding.
è
166
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
VERSLETEN REMBLOKKEN
(geel)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat
branden als de remblokken voor versleten zijn; laat
deze in dat geval zo snel mogelijk vervangen.
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bijbehorende melding
op het display.
d
Storing Hill Holder-systeem
Als het lampje gaat branden, is er een storing in het Hill
Holder-systeem. Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot
het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bijbehorende melding
op het display.
STORING PARKEERSENSOREN (geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje gaat branden als er een storing is in de
parkeersensoren.
Op enkele uitvoeringen gaat het lampje èbranden.
Wendt u in dat geval tot het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bijbehorende melding
op het display.
t
MISTLAMPEN (groen)
Het lampje gaat branden als de mistlampen voor
worden ingeschakeld.
5
RICHTINGAANWIJZER LINKS (groen –
knipperend)
Het lampje gaat branden als de
richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of,
tegelijkertijd met het lampje van de rechter richtingaanwijzer,
als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt
ingedrukt.
F
DIMLICHTEN (groen)
FOLLOW ME HOME (groen)
Dimlichten
Het lampje gaat branden wanneer de dimlichten worden
ingeschakeld.
Follow me home
Het lampje gaat branden als dit systeem wordt gebruikt (zie
“Follow me home” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”).
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
3
198
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
ZEKERINGENTABEL
Zekeringenkast op dashboard fig. 205-206
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE
Rechter dimlicht F12 7,5
Linker dimlicht F13 7,5
Relais regeleenheid motorruimte, instrumentenpaneel relais regeleenheid (+sleutel) F31 5
Plafondverlichting inzittendenruimte (+accu) F32 7,5
Accusensor voor Start&Stop uitvoeringen (+accu) F33 20
Interieurverlichting minibus (noodgevallen) F34 20
Radio, aircobediening, alarm, tachograaf, "accu-cut-of"-regeleenheid,
Webasto timer (+accu) F36 10
Bediening remlichten (primair), derde remlicht, instrumentenpaneel (+sleutel) F37 7,5
Portiervergrendeling (+accu) F38 20
ABS, ASR, ESP, remlichtbediening (secundair) (+sleutel) F42 5
Ruitensproeier (+sleutel) F43 20
Elektrische ruitbediening bestuurderszijde F47 20
Elektrische ruitbediening passagierszijde F48 20
Regeleenheid parkeersensor, radio, bedieningsorganen op het stuurwiel,
middelste dashboard, linker dashboard, aanvullend dashboard,
"accu-cut-of"-regeleenheid (+sleutel) F49 5
Airbag (+sleutel) F50 7,5
Airconditioningsysteem, regeleenheid stuurbekrachtiging, achteruitrijlichten,
sensor water in dieselfilter, debietmeter, tachograaf (+sleutel) F51 5
206
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
●● ● ● ●
●● ● ● ●
●● ● ● ●
●● ● ● ●
●● ● ● ●
●● ● ● ●
●● ● ● ●
●● ● ● ●
●● ● ● ●
●● ● ● ●
●●
●●
●●●
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA
x 1000 km 48 96 144 192 240
Maanden 24 48 72 96 120
Laadtoestand accu controleren en eventueel opladen
Banden op conditie/slijtage controleren en eventueel op spanning brengen
Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers,
alarmknipperlichten, bagageruimte, inzittendenruimte, opbergvak,
lampje instrumentenpaneel, enz.) controleren
Werking van ruitenwissers/-sproeiers controleren en zo nodig
de sproeiers afstellen
Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/achter controleren
Slot van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren,
schoonmaken en mechanismen smeren
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie,
bodemplaatbescherming, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof- en
remsysteem en rubber elementen (hoezen, balgen, bussen enz.)
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor controleren
en de werking van remblokslijtagesensor controleren
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen achter controleren
en de werking van remblokslijtagesensor controleren
(voor versies/markten, daar waar aanwezig)
De vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen
(koelsysteem, hydraulisch rem- koppelingssysteem, ruitensproeiers, accu enz.)
Visueel de conditie controleren van aandrijfriem(en) van hulporganen
(uitvoeringen zonder automatische riemspanner) (uitvoeringen 130-150-180 Multijet)
De spanning controleren van aandrijfriem van hulporganen
(uitvoeringen zonder automatische riemspanner) (▲)
De spanning controleren van aandrijfriem van hulporganen (uitvoeringen
zonder automatische riemspanner) (uitvoeringen 130-150-180 Multijet) (▲)
(
▲) Bij de eerste verversing van de motorolie, moet de spanning van de aandrijfriem van de hulporganen gecontroleerd worden.