49
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFOR
T
3
Onderhoudsstand ruitenwissers
vóór
Als de ruitenwisserschakelaar binnen één
minuut nadat het contact is afgezet wordt
bediend, bewegen de ruitenwissers naar de
voorruitstijlen. Deze stand moet worden gebruikt voor ‘s
winters parkeren en het vervangen of reinigen
van de ruitenwisserbladen.
Zie in de rubriek 7 het gedeelte
“Ruitenwisserbladen vervangen”.
Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers
na de werkzaamheden weer in de ruststand
te zetten.
Zet het contact uit als de auto
gewassen wordt in een wasstraat, om
te voorkomen dat de automatische
ruitenwissers worden ingeschakeld.
Wacht 's winters met het inschakelen van
het automatisch wissen tot de voorruit
ontdooid is.
Ruitenwisser achter
Draai de ring tot de eerste stand.
Ruitensproeier achter
Draai de ring voorbij de eerste
stand, zodat de ruitensproeier
in werking treedt en vervolgens
de ruitenwisser enige tijd wordt
ingeschakeld.
Wacht 's winters, als de ruit met
sneeuw of ijs bedekt is, met het
inschakelen van de ruitenwisser achter.
Zet eerst de achterruitverwarming aan,
wacht tot de sneeuw of het ijs begint te
smelten en veeg de ruitenwisser achter
schoon. Zet dan pas de ruitenwisser achter
aan.
Inschakelen
Duw de hendel omlaag. Bij het inschakelen
van de automatische ruitenwissers verschijnt
een melding op het display.
Als het contact meer dan 1 minuut afgezet
is geweest, moet de automatische werking
van de ruitenwissers opnieuw worden
geactiveerd door de schakelaar één keer
omlaag te bewegen.
Deactiveren/Uitschakelen
Zet de schakelaar in de stand I
, 1
of 2
. Als
de functie wordt uitgeschakeld, verschijnt er
een melding op het display.
In het geval van een storing in de werking
van de automatische ruitenwissers werken
de ruitenwissers in de intervalstand.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
50
Stuurkolomschakelaars
SNELHEIDSREGELAAR "CRUISE"
Deze voorziening werkt alleen bij snelheden
boven 40 km/h, vanaf de 4e versnelling. Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsregelaar".
Functie uitgeschakeld,
OFF
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Wagensnelheid hoger
dan ingestelde snelheid
(118 km/h),
de weergegeven
ingestelde snelheid
knippert.
Storing in de werking
van het systeem,
OFF
- de streepjes
knipperen. Op het controledisplay wordt aangegeven
of de functie is geselecteerd. Ook de
ingestelde snelheid wordt hier weergegeven:
Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder - bij
normaal doorstromend verkeer - met een
constante, zelf ingestelde snelheid rijden,
behalve op steile hellingen.
52
Stuurkolomschakelaars
Uitschakelen van de functie
- Draai de knop in de stand 0
of zet het
contact af om het systeem volledig uit te
schakelen.
Gebruiksvoorschrift
Let bij het wijzigen van de ingestelde
snelheid door het ingedrukt houden van de
toets goed op omdat de snelheid zeer snel
kan worden verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde
wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden. Bij
het gebruik van de snelheidsregelaar moet
de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet
in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid
nemen.
Houd uw voeten bij de pedalen.
Om te voorkomen dat de werking van de
pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt en vast aan de bevestigingen op de
vloer,
- leg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en in
plaats daarvan verschijnen drie streepjes
op het display. Raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
om het systeem te laten controleren. Met het gaspedaal:
- trap het gaspedaal in tot de gewenste
snelheid is bereikt,
- druk op de toets Set +
of Set -
.
Verlagen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set -
.
Druk de toets kort in om de snelheid met
1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verlagen.
Ingestelde snelheid annuleren
Als bij stilstaande auto het contact wordt
afgezet, wordt de ingestelde snelheid uit het
geheugen gewist.
VASTE SNELHEIDSBEGRENZER
De vaste snelheidsbegrenzer (volgens
uitvoering) begrenst de maximumsnelheid
van de auto op 90, 100, 110 of 130 km/h.
Een sticker in het interieur geeft aan
dat deze functie aanwezig is. De vaste
maximumsnelheid kan niet worden gewijzigd.
Deze vaste snelheidsbegrenzer
werkt niet volgens het principe
van een snelheidsregelaar. De functie
kan niet tijdens het rijden worden in- en
uitgeschakeld.
53
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFOR
T
3
SNELHEIDSBEGRENZER "LIMIT"
Als het gaspedaal tot voorbij het zware
punt wordt ingetrapt, wordt de ingestelde
snelheid echter overschreden. Als het
gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt
losgelaten en de wagensnelheid onder de
ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd. Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsbegrenzer".
Functie uitgeschakeld,
laatst ingestelde
snelheid - OFF
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Wagensnelheid hoger
dan de ingestelde
snelheid
(bijvoorbeeld 118 km/h),
de weergegeven
ingestelde snelheid
knippert.
Storing in de werking
van het systeem,
OFF
- de streepjes
knipperen. Op het controledisplay wordt aangegeven
of de functie is geselecteerd. Ook de
ingestelde snelheid wordt hier weergegeven:
Het systeem kan worden bediend bij
stilstaande auto met draaiende motor,
of tijdens het rijden. "Dit is de gekozen snelheid die de
bestuurder niet wil overschrijden".
Het instellen van de maximumsnelheid is
mogelijk bij stilstaande auto met draaiende
motor, of tijdens het rijden. De ingestelde
snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen.
De snelheid wordt verhoogd naarmate het
gaspedaal dieper wordt ingetrapt tot aan het
zware punt van het gaspedaal, waarbij de
ingestelde snelheid is bereikt.
54
Stuurkolomschakelaars
Selecteren van de functie
- Draai de knop in de stand LIMIT
. De
begrenzer is dan geselecteerd, maar
nog niet actief. Het display geeft de
laatst ingestelde snelheid weer.
Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een snelheid
worden ingesteld zonder de begrenzer in te
schakelen.
Verhogen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set +
.
Druk de toets kort in om de snelheid met
1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verhogen.
Inschakelen/uitschakelen (Off)
Druk één keer op deze toets om de
begrenzer in te schakelen. Druk nogmaals
op de toets om de begrenzer uit te
schakelen (OFF).
Verlagen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set -
.
Druk de toets kort in om de snelheid met
1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verlagen.
55
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFOR
T
3
Uitschakelen van de functie
- Draai de knop in de stand 0
of zet
het contact af om het systeem uit te
schakelen.
De laatst ingestelde snelheid blijft in het
geheugen opgeslagen.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper wordt
ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd.
Als het gaspedaal echter met kracht
wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt
,
wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld
en knippert de ingestelde snelheid op het
display.
Gebruiksvoorschrift
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en in
plaats daarvan verschijnen drie streepjes op
het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Knipperen van de
snelheidsweergave
De snelheid knippert:
- als het gaspedaal tot voorbij het zware
punt wordt ingetrapt,
- als de begrenzer door het profiel van de
weg of bij een steile afdaling niet kan
voorkomen dat de ingestelde snelheid
wordt overschreden,
- tijdens snel accelereren.
Laat om de begrenzer weer in te schakelen
de snelheid zakken tot een snelheid lager
dan de ingestelde snelheid. Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht
op het verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Let op uw snelheid als deze door het profiel
van de weg of door snel accelereren kan
worden overschreden, zodat u optimaal de
controle over uw auto kunt bewaren.
Om te voorkomen dat de werking van de
pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt en op de vloer is bevestigd,
- leg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
59
Ventilatie
ERGONOMIE en COMFOR
T
3
Ingestelde waarde bestuurders- of
passagierszijde
De op het display weergegeven waarde
heeft betrekking op een bepaald
comfortniveau en niet op de temperatuur in
graden Celsius of Fahrenheit. Automatische werking
Zorg ervoor dat de zonnesensor, die
zich achter de binnenspiegel op de
voorruit bevindt, niet wordt afgedekt. Deze
sensor regelt de airconditioning.
Automatisch programma "comfort"
Dit is de normale gebruiksstand van de
airconditioning.
Druk op deze toets. Het symbool
AUTO
verschijnt.
Afhankelijk van de gekozen
instellingen regelt het systeem
de luchtverdeling, de luchtopbrengst en
de luchttoevoer om het comfort en de
luchtcirculatie in het interieur optimaal te
houden. U hoeft het systeem niet meer zelf
bij te regelen.
Om bij koude motor de toevoer van koude
lucht te beperken, wordt de luchtopbrengst
geleidelijk op het optimale niveau gebracht.
Voor uw comfort worden de instellingen
tussen twee startmomenten opgeslagen,
mits de temperatuur in het interieur
nauwelijks is veranderd. Is dit wel het geval,
dan treedt het automatische programma
weer in werking. Draai deze knop naar links of naar
rechts om de waarde te verlagen
of te verhogen. Voor een optimaal
comfort wordt de waarde
21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk van
uw wensen een afstelling tussen 18 en
24 gebruikelijk.
60
Ventilatie
Regeling luchtopbrengst
De luchtopbrengst kan vergroot of
verkleind worden door respectievelijk
de toets "kleine propeller"
of "grote
propeller"
in te drukken.
Het symbool van de luchtopbrengst op het
display, de propeller, wordt afhankelijk van
de ingestelde waarde geleidelijk voller.
Handmatig verstellen
Al naar gelang uw wensen kunt u de
automatische bediening van het systeem
handmatig aanpassen. De overige functies
worden automatisch geregeld. Bij het
indrukken van de toets AUTO
zal het systeem
weer volledig automatisch functioneren.
Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
Bij het indrukken van deze toets
wordt de lucht in het interieur
gerecirculeerd. Het symbool van
de luchtrecirculatie wordt weergegeven.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af te
sluiten. Gebruik de luchtrecirculatie alleen
als dit echt nodig is (om te voorkomen dat
de ruiten beslaan en de luchtkwaliteit in het
interieur achteruitgaat).
Druk de toets zodra de luchtrecirculatie niet
meer nodig is nogmaals in om de toevoer
van buitenlucht te hervatten.
Regeling luchtverdeling
Druk deze toets herhaalde malen
in om de luchtstroom te verdelen
naar:
- de voorruit,
- de voorruit en de beenruimte,
- de beenruimte,
- de linker, rechter en middelste
ventilatieroosters en de beenruimte,
- de linker, rechter en middelste
ventilatieroosters.
Uitschakelen van het systeem
Druk op de toets "kleine propeller"
van de luchtopbrengstregeling tot
het symbool van de propeller is
verdwenen.
Alle functies van de airconditioning worden dan
uitgeschakeld, behalve de luchtrecirculatie en
de achterruitverwarming (volgens uitvoering).
De ingestelde waarde wordt niet meer
geregeld en verdwijnt van het display.
Het is raadzaam om niet langdurig met
uitgeschakelde airconditioning te rijden.
Druk op de toets "grote propeller"
van de luchtopbrengstregeling 7 of
op de toets AUTO
om het systeem
weer met de laatst ingestelde
waarden in te schakelen.
Airconditioning AAN/UIT
Druk op deze toets: het symbool
A/C
wordt weergegeven en de
airconditioning wordt geactiveerd.
Druk nogmaals op deze toets om de
aircondioning uit te schakelen.