ABS
ESP
33
Cockpit
VOO
RDAT
u GAAT RIJDE
N
2
Verklikkerlampje
status
signaleert
Wat te doen
Stuurbekrachtiging
brandt. een storing in het systeem. De conventionele werking van de stuurinrichting, zonder
bekrachtiging, blijft behouden. Laat het systeem controleren
door het CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.
Geopend portier
brandt in combinatie
met een melding op
het display. een niet goed gesloten portier,
deur of motorkap. Controleer of de portieren van de cabine, de achterdeuren,
de schuifdeuren en de motorkap (als de auto is voorzien
van een alarmsysteem) goed zijn gesloten.
Achtervering
met luchtvering knippert. een abnormaal verschil tussen
de gedetecteerde en de
optimale wagenhoogte. Automatische regeling: rijd stapvoets (tot ongeveer 10 km/h)
tot het lampje uitgaat.
Handmatige regeling: stel de wagenhoogte, die in de
onderste of bovenste stand stond, optimaal in. Zie in de
rubriek 3 het gedeelte "Achtervering".
brandt bij het
wegrijden of
tijdens het rijden. een storing in de luchtvering. Stop onmiddellijk. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
ABS blijft branden. een storing in het
antiblokkeersysteem. De conventionele werking van het remsysteem, zonder
bekrachtiging, blijft behouden. Het is echter raadzaam
de auto stil te zetten en contact op te nemen met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
ESP knippert. een ingreep van het ESP-
systeem. Dit systeem verdeelt de aandrijfkracht optimaal over de
wielen en verbetert zo de richtingsstabiliteit van de auto.
Zie in de rubriek 4 het gedeelte "Veilig rijden".
blijft branden. een storing in het systeem. Bijv.:
een te lage bandenspanning.
Bijv.: controleer de bandenspanning. Laat het systeem controleren
door het CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.
blijft branden in
combinatie met het
verklikkerlampje
van de knop (op
het dashboard). dat het systeem op verzoek van
de bestuurder is uitgeschakeld. Het systeem is uitgeschakeld.
Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als
de auto sneller dan 50 km/h rijdt of als de knop op het
dashboard wordt ingedrukt.
35
Cockpit
VOO
RDAT
u GAAT RIJDE
N
2
Display
status
signaleert
Wat te doen
Snelheidsregelaar
brandt. dat de snelheidsregelaar is
geselecteerd. Handmatig selecteren. Zie in de rubriek 3 het gedeelte
"Stuurkolomschakelaars".
Snelheidsbegrenzer
brandt. dat de snelheidsbegrenzer is
geselecteerd. Handmatig selecteren. Zie in de rubriek 3 het gedeelte
"Stuurkolomschakelaars".
Opschakelindicator
brandt. een aanwijzing, onafhankelijk
van de rijomstandigheden en de
verkeersdrukte. Schakel een hogere versnelling in bij een
handgeschakelde versnellingsbak om het
brandstofverbruik te verminderen.
De bestuurder is zelf verantwoordelijk voor het wel of
niet opvolgen van deze aanwijzing.
Voorgloeien
dieselmotor brandt. dat voorgloeien van de
dieselmotor noodzakelijk is
(koude omstandigheden). Wacht tot het lampje uit is alvorens de motor te starten.
Roetfilter brandt. een storing van het roetfilter
(niveau brandstofadditief, kans
op verstopping,...). Laat het filter controleren door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Zie in rubriek 6 het gedeelte "Controles".
Water in het
brandstoffilter
brandt in combinatie
met een melding op
het display. de aanwezigheid van water in
het brandstoffilter. Laat het filter onmiddellijk aftappen door het CITROËN-
netwerk of eengekwalificeerde werkplaats.
Zie in de rubriek 6 het gedeelte "Controles".
Onderhoudssleutel
brandt. een bijna verstreken
onderhoudsinterval. Zie het overzicht met controlepunten in het
onderhoudsboekje. Maak een afspraak voor een
onderhoudscontrole met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Klokje wordt
weergegeven. het instellen van de tijd. Gebruik de linkerknop van het instrumentenpaneel.
Raadpleeg in de rubriek 2 het gedeelte "Cockpit".
37
Cockpit
VOOR
DAT
u GAAT RIJDE
N
2
EMISSIEREGELING
In het geval van een storing in de
emissieregeling wordt de bestuurder
gewaarschuwd door het branden van
dit specifieke verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
De katalysator kan beschadigd raken. Laat
het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. EOBD (European On Board
Diagnosis) is een Europees
diagnosesysteem dat de
emissieregeling bewaakt en
ervoor zorgt dat de auto voldoet aan de
normen voor de uitstoot van:
- CO (koolmonoxide),
- HC (koolwaterstoffen),
- NOx (stikstofoxide) of roetdeeltjes; de
samenstelling van de uitstoot wordt
gecontroleerd door de lambdasondes
voor en achter de katalysator.
DETECTIESYSTEEM TE LAGEBANDENSPANNING
Sensoren controleren continu de
bandenspanning en zenden een
waarschuwingssignaal uit als de
bandenspanning te laag is, een band lek is
of bij een storing van een sensor.
Als er een probleem wordt gesignaleerd,
wordt dit aangegeven door een afbeelding,
een geluidssignaal en een melding op het
display.
Te lage bandenspanning
Het controlelampje Service gaat branden.
Bij een waarschuwing voor een te lage
bandenspanning is de vervorming van een
band niet altijd zichtbaar.
Controleer zo snel mogelijk de
bandenspanning van alle banden.
Lekke band
Het controlelampje STOP gaat branden.
Stop onmiddellijk, maar vermijd abrupte
manoeuvres met het stuur en de remmen.
Repareer de beschadigde band tijdelijk met
behulp van de noodreparatieset of monteer
het reservewiel.
Vervang de beschadigde band en laat
de bandenspanning zo snel mogelijk
controleren.
Storing of sensor(en) niet
gedetecteerd
Het controlelampje Service gaat branden.
Bij het vervangen van een wiel of bij een
storing van een sensor wordt de spanning
van de band niet meer gecontroleerd.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de defecte
sensor(en) te vervangen. Zie in rubriek 7 het gedeelte "Wiel
verwisselen".
Als de beschadigde band vervangen wordt
door een band zonder sensor (bijvoorbeeld
het reservewiel), zal een melding worden
uitgezonden, om aan te geven dat de
spanning van deze band niet gecontroleerd
kan worden en ook om u eraan te
herinneren de beschadigde band met de
sensor te laten repareren.
38
Cockpit
Het onderhoudsinterval wordt berekend
vanaf de laatste nulstelling van de
onderhoudsindicator op basis van twee
parameters:
- het aantal afgelegde kilometers,
- de verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudscontrole. Enkele seconden na het aanzetten van het
contact geeft de teller eerst het oliepeil en
vervolgens weer de normale kilometerstand
en de stand van de dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is minder dan
1000 km
Elke keer dat het contact wordt aangezet
knippert de sleutel en de resterende
kilometers worden aangegeven:
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact, wordt het oliepeil aangegeven,
geeft de teller vervolgens weer de normale
kilometerstand en de stand van de
dagteller aan en blijft de sleutel branden.
Dit om aan te geven dat er binnenkort
onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd
moeten worden. Afhankelijk van de gebruiksgewoonten
van de bestuurder kan de factor tijd
worden meegewogen bij de nog af te leggen
kilometers.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is meer dan 1000 km
Voorbeeld:
de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole bedraagt 4800 km. Als
het contact wordt aangezet geeft het display
gedurende enkele seconden het volgende aan:
De onderhoudsindicator informeert de
bestuurder over de afstand tot de volgende
onderhoudscontrole, afhankelijk van het
gebruik van de auto.
Werking
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende enkele seconden het
sleutelsymbool branden. De kilometerteller
geeft de resterende kilometers (afgerond) tot
de eerstvolgende onderhoudscontrole aan.
Gebruiksvoorschriften
Ondanks dit systeem moet de
bandenspanning nog regelmatig worden
gecontroleerd (ook van het reservewiel) voor
een optimale wegligging en een langere
levensduur van de banden, zeker wanneer
er vaak met zware belading en hoge
snelheden wordt gereden.
Neem de aanbevolen bandenspanning in
acht om het brandstofverbruik van de auto
te verlagen.
Het systeem kan tijdelijk worden
verstoord door radiogolven in hetzelfde
frequentiegebied. Het vervangen van een band op een
wiel dat met dit systeem is uitgerust
moet worden uitgevoerd door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als u bij het vervangen van een band
een wiel plaatst dat niet door uw
auto gedetecteerd wordt (bijvoorbeeld:
montage van winterbanden), moet u het
systeem opnieuw laten initialiseren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het detectiesysteem voor te lage
bandenspanning is een hulpmiddel voor
de bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven en verantwoordelijk is.
39
Cockpit
VOO
RDAT
u GAAT RIJDE
N
2
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto
en wacht minimaal vijf minuten. Het resetten
van de onderhoudsindicator zal anders niet
worden opgeslagen.
Op 0 zetten
Het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats zet
de onderhoudsindicator na elke
onderhoudscontrole weer op 0.
Als u zelf de onderhoudscontrole
van uw auto hebt uitgevoerd, kan de
onderhoudsindicator op de volgende wijze
op 0 gezet worden:
- zet het contact af,
- druk op de resetknop van de dagteller
en houd deze ingedrukt,
- zet het contact aan.
De kilometerteller begint terug te tellen.
Laat de knop los als de onderhoudsindicator
"=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Motorolieniveaumeter
Bij het aanzetten van het contact wordt eerst
de onderhoudsindicator weergegeven en
vervolgens gedurende enkele seconden het
motorolieniveau.
Olieniveau correct
Te weinig olie
Als de aanduiding "OIL"
knippert in combinatie
met het verklikkerlampje
service, een geluidssignaal en een melding
op het display, is het motorolieniveau te laag,
waardoor ernstige motorschade kan ontstaan.
Controleer het olieniveau met de peilstok.
Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet
olie worden bijgevuld.
Storing
motorolieniveaumeter
Als de aanduiding
"OIL--"
knippert, duidt dit
op een storing in de motorolieniveaumeter.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats
Een controle van het olieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op
een vlakke, horizontale ondergrond staat
en de motor minstens 30 minuten niet heeft
gedraaid.
Oliepeilstok
A
= maxi, het oliepeil mag nooit
boven dit niveau uitkomen. Een te
hoog oliepeil kan schade aan de
motor veroorzaken.
Raadpleeg in dat geval zo snel
mogelijk het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
B
= mini, als het oliepeil niet
boven dit niveau uitkomt, moet
het voor de motor van uw auto
voorgeschreven type motorolie
worden bijgevuld via de vuldop.
Nulstelling dagteller
Druk, terwijl het contact aan
is, de knop in tot de nullen
verschijnen.
Dimmer
dashboardverlichting
Druk, tijdens het branden
van de verlichting, op de
knop om de sterkte van de
dashboardverlichting te veranderen. Als de
verlichting de zwakste (of felste) stand heeft
bereikt, laat dan de knop los en druk deze
vervolgens opnieuw in om de verlichting
weer feller (of zwakker) te maken.
Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is overschreden
Bij draaiende motor blijft de sleutel
branden totdat de onderhoudscontrole
is uitgevoerd.
Wat het eerst bereikt is: de sleutel gaat ook
branden als de maximale interval van 2 jaar
is verstreken.
Elke keer als het contact wordt
aangezet, gaat de sleutel gedurende
enkele seconden knipperen en geeft
de teller het aantal kilometers aan
dat er te veel gereden is.
43
Versnellingsbakken en stuurwiel
VOOR
DAT
u GAAT RIJDE
N
2
Handbediende stand
Handmatig schakelen met de selectiehendel.
- Selecteer de stand M
van de
selectiehendel,
- beweeg de selectiehendel naar het
symbool + om op te schakelen,
van 1 t/m 6,
- beweeg de selectiehendel naar het
symbool - om terug te schakelen.
In de handbediende stand kan alleen
worden geschakeld als de snelheid van
de auto en het toerental van de motor
dit toestaan, anders wordt er tijdelijk
overgegaan op de automatische bediening.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
automatische transmissie automatisch de
stand 1. Er kan elk moment van de stand D
(automatische stand) naar de stand M
(handbediende stand) worden geschakeld.
Gebruiksvoorschrift
Zet de selectiehendel nooit in de stand N
als
de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand P
of
R
als de auto niet volledig stilstaat.
Zet de selectiehendel nooit in een andere
stand om af te remmen op een glad wegdek.
In de volgende gevallen is er kans op grote
schade aan de versnellingsbak:
- als u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt,
- als u in geval van een lege accu de
selectiehendel vanuit de stand P
in een
andere stand probeert te zetten.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R
, D
of M
is geselecteerd, zet de auto zich al in
beweging, zelfs als het gaspedaal niet wordt
ingetrapt.
Laat daarom geen kinderen alleen in de
auto achter als de motor draait
.
Storing
Een storing wordt aangegeven door een
geluidssignaal in combinatie met de melding
"Storing automatische transmissie"
op
het display.
In dit geval werkt de versnellingsbak met
een noodprogramma (blokkering in de
3e versnelling). U kunt dan een hevige
schok waarnemen bij het selecteren van R
vanuit de stand P
, of R
vanuit de stand N
,
(zonder gevaar voor de versnellingsbak).
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk
van de geldende snelheidslimiet).
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
46
Stuurkolomschakelaars
Mistlampen vóór (groen)
en mistachterlicht
(amberkleurig, draai
de ring 2 standen naar
voren).
Draai de ring twee standen naar
achteren om achtereenvolgens het
mistachterlicht en de mistlampen vóór te
doven.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als ‘s nachts, is
het mistachterlicht verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra het niet meer nodig is.
De automatische verlichting schakelt het
mistachterlicht uit, maar de mistlampen vóór
blijven branden.
Verlichting overdag
Afhankelijk van het land van bestemming,
kan de auto zijn uitgerust met verlichting
overdag. Als de auto wordt gestart, wordt
het dimlicht ingeschakeld.
De verlichting van de cockpit
(instrumentenpaneel, display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat niet branden, behalve wanneer de
automatische stand van de verlichting wordt
ingeschakeld of wanneer de verlichting
handmatig wordt ingeschakeld.
Mistlampen vóór/mistachterlicht
Deze worden ingeschakeld door de ring
B
naar voren te draaien en uitgeschakeld
door de ring naar achteren te draaien.
Het branden van de mistlampen wordt
aangegeven door een verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel.
Deze branden in combinatie met parkeer- en
dimlicht.
Mistlampen vóór (groen, draai de
ring 1 stand naar voren). Dit verklikkerlampje gaat branden
op het instrumentenpaneel.
47
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFOR
T
3
Automatisch inschakelen van de verlichting
Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO
. Bij het
inschakelen van de functie verschijnt een
melding op het display.
Bij een storing in de lichtsensor
gaat de
verlichting branden en wordt het pictogram
service weergegeven in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het
display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
KOPLAMPVERSTELLING
Afhankelijk van de belading van de auto kan
het noodzakelijk zijn om de koplampen in
hoogte te verstellen.
0 - 1 of 2 personen voorin.
1 - 5 personen.
2 - 6 - 9 personen.
3 - Bestuurder + maximaal toegestane
belading. Dek de lichtsensor, die zich achter
de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af. Deze sensor dient voor de
regeling van de automatische verlichting en
ruitenwissers. Het parkeerlicht en
het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld
als de lichtsterkte
van de omgeving
onvoldoende is en als de ruitenwissers
wissen. De verlichting wordt uitgeschakeld
als de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of het wissen is gestopt.
Deze functie is niet mogelijk in combinatie
met verlichting overdag.
Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar achteren.
Bij het uitschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld als
de verlichting met de lichtschakelaar wordt
bediend.
Stand 0: basisinstelling. Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht waarnemen,
waardoor de lichten niet automatisch zullen
worden ingeschakeld. Schakel indien nodig
het dimlicht handmatig in.