Controleer bij slecht weer of in winterseomstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijsof sneeuw. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen geven als reactie op bepaaldeomgevingsgeluiden (motoren,vrachtwagens, drilboren, enz.).
Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen
van de achteruitversnelling
dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel branden en/of wordt er een
bericht op het display weergegeven, in combinatie
met een geluidssignaal (kor te pieptoon). Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
De parkeerhulp vóór is een aanvulling opde parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10 km/h vóór de auto een obstakel wordtgedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.
Parkeerhulp vóór
De functie wordt automatischuitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door CITROËN aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Uitschakelen/activeren van deparkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgeschakeld door dezeknop in te drukken. Het controlelampje in deknop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt defunctie weer geactiveerd. Het controlelampje dooft.
Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen of hetobstakel zich voor of achter de auto bevindt.
automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving onvoldoende is of in
bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden
ingeschakeld.
De verlichtin
g wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Automatische verlichting
Inschakelen
)Draai de ring in de stand "AUTO":
de automatische verlichting wordtingeschakeld en er wordt ter bevestiging
een melding weergegeven op het display.
Uitschakelen
)Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen wordt bevestigd door eenmelding op het display.
Koppeling met de automatische follow me home-verlichting
De koppeling van de automatische follow
me home-verlichting aan de automatische
verlichting biedt, nadat het contact is afgezet,
de volgende extra mogelijkheden:
- instellen van de duur van de follow
me home-verlichting (15, 30 of 60 seconden) via de instelfuncties in het configuratiemenu van de auto,
- automatische inschakeling van de follow
me home-verlichting als de automatische
verlichtin
g is ingeschakeld.
Storing
Bij een storing in de
lichtsensor gaat de verlichtingbranden, wordt dit pictogram
weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het display, in combinatie met een geluidssignaal.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als de lichtsensor bij mist of sneeuwvoldoende licht waarneemt, wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld.Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor die zich inhet midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies wordendan niet meer bediend.
Halogeen
koplampen
handmatig verstellen
Automatische koplamphoogteverstelling bij
xenonlampen
Verstel de koplampen met halogeenlampen
afhankelijk van de belading van uw auto om
verblinding van medeweggebruikers te voorkomen.
0.1 of 2 personen op de voorstoelen. -.Tussenstand. 1. 5 personen + maximaal toegestane belading. -.Tussenstand. 2.
Bestuurder + maximaal toegestane belading.-.Tu s s enstand. 3.
5 personen + maximaal toegestane
belading in de koffer.
Stand "0"
: basisinstelling.In het
geval van een storing
verschijnt dit pictogram ophet instrumentenpaneel,in combinatie met een geluidssignaalen een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Het kltg zet in dat geval de koplampen in de lage stand.
Om verblinding van andere weggebruikers
te voorkomen corrigeert dit systeem bij
stilstaande auto automatisch de hoogte van de lichtbundel van de xenonlampen, afhankelijk
van de belading van de auto.
Raak in het geval van een storing dexenonlampen niet aan. Raadpleeghet CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
161Zicht
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld,
vol
gen de lichtbundels van de meedraaiende
koplampen de richting van de weg.
Deze functie is alleen mogelijk in combinatiemet xenonlampen en zorgt voor een aanzienlijk beter zicht in bochten.
Meedraaiende koplampen
met meedraaiende koplampen
zonder meedraaiende ko
plampen
Programmeren
Storin
g
U kunt deze functie
desgewenst uitschakelen viahet configuratiemenu op het multifunctionele display.Standaard is deze functie ingeschakeld.Bij het afzetten van het contact
blijven de instellingen gehandhaafd.
Deze functie werkt niet:
- bij stilstand of zeer lage snelheden,
- als de achteruit is ingeschakeld.
In het
geval van een storing knippert
dit pictogram op het display incombinatie met een melding op het multifunctionele display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bandenspanningscontrolesysteem Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Elk ventiel is voorzien van een sensor, die
een waarschuwingssignaal uitzendt als de
bandenspanning te laag is (snelheid hoger dan
20 km/h).
Het reservewiel is niet voorzien van een sensor.
Alle reparaties aan een wiel dat met ditsysteem is uitgerust en het ver vangen van een band moeten worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Wanneer bij het ver wisselen een wiel is gemonteerd dat niet door uw auto wordtgedetecteerd (voorbeeld: montage van winterbanden), dient het systeem door het CITROËN-netwerk of door eengekwalificeerde werkplaats opnieuwgeïnitialiseerd te worden.
Deze melding wordt ook weergegevenals één van de wielen niet op de autoaanwezig is (bij reparatie) of als er één of meerdere wielen zonder sensor opde auto worden gemonteerd.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder nietdoor het systeem kunnen worden vervangen.
Ondanks dit systeem moet debandenspanning (zie de paragraaf "Identificatie") nog regelmatig worden gecontroleerd. De bandenspanning heefteen belangrijke invloed op het weggedragvan de auto en de slijtage van de banden,vooral onder zware rijomstandigheden(zware lading, hoge rijsnelheden). De bandenspanning dient minimaal één keer per maand gecontroleerd te worden, bij koude banden. Denk eraan ook de bandenspanning van hetreservewiel te controleren.
Het bandenspanningscontrolesysteemkan tijdelijk worden verstoorddoor radiogolven in hetzelfde frequentiegebied. Er wordt een meldin
g op het display van het instrumentenpaneel weergegeven, incombinatie met een geluidssignaal, om aan tegeven welke band(en) het betreft.
Te l age bandenspanning
Dit verklikkerlampje en
het verklikkerlampje
STOP
gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een meldingop het display van het instrumentenpaneel die
aangeeft welke band(en) het betreft. ) Stop onmiddellijk, maar vermijd abrupte
manoeuvres met het stuur en de remmen. ) Ver vang de beschadigde band (lekke bandof veel te lage bandenspanning) en laat de
bandenspanning zo snel mogelijk controleren.
Lekke band
Er wordt een melding op het display van
het instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal, om aan te geven van welk(e) wiel(en) de bandenspanning
niet meer gecontroleerd wordt of om aan tegeven dat er een storing in het systeem zit. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om de defecte sensor(en) te vervangen.
Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
)Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning. Dit dient te worden uitgevoerd bij koude banden.
Intelligente Tractiecontrole
("Snow motion")
Deze auto is uitgerust met een systeem dat
zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen: intelligente tractiecontrole.Deze functie signaleert situaties met weiniggrip, zoals wegrijden en voortbewegen van
de auto in verse en diepe sneeuw of over platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de
intelligente tractiecontrole het doorslippen
van de voor wielen om voor een optimale
grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de bestuurbaarheid verbeterd.
Als het onder barre omstandigheden (diepe sneeuw, modder) niet lukt om weg te rijden, kan het nuttig zijn de systemen ESP/ASR tijdelijk uit te schakelen. U kunt dan de wielen laten spinnen zodat de auto in beweging kan komen.
Werking
Antiblokkeersysteem (ABS) enelektronische remdrukregelaar (REF)
Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.
Zorg er bij ver vanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd die voor uw auto zijn gehomologeerd.
De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal.
Als dit lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display,
duidt dit op een storing in het ABS-
systeem, waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen.
Als dit lampje gaat branden in combinatie met het lampje STOP
, Peen geluidssignaal en een melding
op het display, duidt dit op een
stor
ing in de elektronische remdrukregelaar
waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk. Raadpleeg in beide gevallen het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Onder gladde omstandigheden is het
raadzaam te rijden op winterbanden.
Veiligheid
Dynamische stabiliteitscontrole(CDS)
Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te
weini
g grip hebben of de koers van de auto afwijkt.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje
o
p het instrumentenpaneel knipperen.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn het CDS-systeem uit teschakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Het CDS-systeem zorgt voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit latenverleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden.
De goede werking van het systeemwordt verzekerd door de naleving vande voorschriften van de constructeur met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van hetremsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door hetCITROËN-netwerk.
Laat het systeem na een aanrijdingcontroleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van
het instrumentenpaneel, duidt dit op
een storin
g in het systeem.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
Opnieuw inschakelen
Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h.
)
Druk op de knop.
Als dit verklikkerlampje en het lampjeop de knop gaan branden, grijpt het CDS-systeem niet meer in op de
werking van de motor.
)
Druk nogmaals op de knop om het systeem handmatig weer in
te schakelen. Het is echter aanbevolen het s
ysteem zo snel
mo
gelijk weer in te schakelen.