ABS
34
Cockpit
Verklikkerlampje
status
signaleert
Oplossing - actie
Stuurbekrachtiging
brandt. een storing in het systeem. De conventionele werking van de stuurinrichting,
zonder bekrachtiging, blijft behouden. Laat de
auto controleren door het PEUGEOT-netwerk
een gekwalifi ceerde werkplaats.
Geopend
portier
brandt in
combinatie
met melding
op het display. een niet goed gesloten
portier. Controleer of alle portieren goed zijn gesloten.
ABS
blijft branden. een storing in het
antiblokkeersysteem. De conventionele werking van het remsysteem,
zonder bekrachtiging, blijft behouden.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats" atelier qualifi é.
ESP
knippert. een ingreep van de ASR of
het ESP. Dit systeem verdeelt de aandrijfkracht optimaal over
de wielen en verbetert zo de koersvastheid van de
auto. Zie in de rubriek 4 het gedeelte "Veilig rijden".
blijft branden. een storing in het
systeem. Bijv.: een te lage
bandenspanning. Controleer de bandenspanning. Laat de auto
controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats. (Wielsensor,
hydraulisch regelorgaan, ...).
blijft branden in
combinatie met het
verklikkerlampje
van de knop (op het
dashboard). dat het systeem is
uitgeschakeld op verzoek
van de bestuurder. Het systeem is uitgeschakeld en wordt
automatisch weer ingeschakeld zodra de
snelheid boven de 50 km/h komt of na het
indrukken van de knop (op het dashboard).
38
Cockpit
Lekke band
Het controlelampje STOP gaat
branden.
Stop onmiddellijk, maar vermijd
abrupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.
Repareer de beschadigde band tijdelijk
met behulp van de noodreparatieset of
monteer het reservewiel.
Vervang de beschadigde band en laat
de bandenspanning zo snel mogelijk
controleren.
Storing of sensor(en) niet gedetecteerd
Het controlelampje Service gaat branden.
Bij het vervangen van een wiel of bij een
storing van een sensor wordt de spanning
van de band niet meer gecontroleerd.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats om de
defecte sensor(en) te vervangen.
Het vervangen van een band op een
wiel dat met dit systeem is uitgerust moet
worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Als u bij het vervangen van een band
een wiel plaatst dat niet door uw auto
gedetecteerd wordt (bijvoorbeeld:
montage van winterbanden), moet u
het systeem opnieuw laten initialiseren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Het detectiesysteem voor te lage
bandenspanning is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is.
DETECTIESYSTEEM TE LAGE
BANDENSPANNING EMISSIEREGELING
Te lage bandenspanning
Het controlelampje Service gaat
branden.
Bij een waarschuwing voor een te lage
bandenspanning is de vervorming van
een band niet altijd zichtbaar.
Controleer zo snel mogelijk de
bandenspanning van alle banden.
Zie in rubriek 7 het gedeelte "Wiel
verwisselen".
Als de beschadigde band vervangen
wordt door een band zonder sensor
(bijvoorbeeld het reservewiel), zal een
melding worden uitgezonden, om aan
te geven dat de spanning van deze
band niet gecontroleerd kan worden
en ook om u eraan te herinneren de
beschadigde band met de sensor te
laten repareren. Sensoren controleren continu de
bandenspanning en zenden een
waarschuwingssignaal uit als de
bandenspanning te laag is, een band
lek is of bij een storing van een sensor.
Als er een probleem
wordt gesignaleerd,
wordt dit aangegeven
door een afbeelding,
een geluidssignaal en
een melding op het
display. EOBD (European On Board
Diagnosis) is een Europees
diagnosesysteem dat de
emissieregeling bewaakt
en ervoor zorgt dat de auto
voldoet aan de normen voor de uitstoot
van:
- CO (koolmonoxide),
- HC (koolwaterstoffen),
- NOx (stikstofoxide) of roetdeeltjes; de
samenstelling van de uitstoot wordt
gecontroleerd door de lambdasondes
voor en achter de katalysator.
In het geval van een storing in de
emissieregeling wordt de bestuurder
gewaarschuwd door het branden van
dit specifi eke verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
De katalysator kan beschadigd
raken. Laat het systeem controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Gebruiksvoorschriften
Ondanks dit systeem moet de
bandenspanning nog regelmatig
worden gecontroleerd (ook van
het reservewiel) voor een optimale
wegligging en een langere levensduur
van de banden, zeker wanneer er
vaak met zware belading en hoge
snelheden wordt gereden.
Neem de aanbevolen bandenspanning
in acht om het brandstofverbruik van
de auto te verlagen.
Het systeem kan tijdelijk worden
verstoord door radiogolven in hetzelfde
frequentiegebied.
51
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
LED-DAGRIJVERLICHTING
Mistachterlichten
(amberkleurig, draai de
ring 2 standen naar voren). Mistlampen vóór (groen, draai
de ring 1 stand naar voren).
Mistlampen vóór/mistachterlicht
Deze worden ingeschakeld door
de ring B
naar voren te draaien en
uitgeschakeld door de ring naar
achteren te draaien. Het branden van
de mistlampen wordt aangegeven
door een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
Deze branden in combinatie met
parkeer- en dimlicht. Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig
zijn.
De automatische verlichting schakelt
het mistachterlicht uit, maar de
mistlampen vóór blijven branden.
Als de motor wordt gestart, wordt
de dagrijverlichting automatisch
ingeschakeld.
Zodra de parkeerlichten of het dim- of
grootlicht handmatig of automatisch
wordt ingeschakeld, gaat de
dagrijverlichting uit.
Programmeren
Voor landen waar het voeren van
verlichting overdag niet wettelijk
verplicht is, kunt u de functie in- of
uitschakelen via het confi guratiemenu. Draai de ring twee standen naar
achteren om achtereenvolgens het
mistachterlicht en de mistlampen vóór
te doven.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts, is het
mistachterlicht verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
Automatisch inschakelen van de verlichting
Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht
waarnemen, waardoor de lichten
niet automatisch zullen worden
ingeschakeld. Schakel indien nodig het
dimlicht handmatig in.
Dek de lichtsensor, die zich achter
de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische
verlichting en ruitenwissers.
Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO
. Bij het
inschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar
achteren. Bij het uitschakelen van de
functie verschijnt een melding op het
display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld
als de verlichting met de
lichtschakelaar wordt bediend. Het parkeerlicht
en het dimlicht
worden automatisch
ingeschakeld als de
lichtsterkte van de
omgeving onvoldoende
is en als de ruitenwissers wissen. De
verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of het wissen is gestopt.
Deze functie is niet mogelijk in
combinatie met verlichting overdag.
52
Stuurkolomschakelaars
Bij een storing in de
lichtsensor
gaat de
verlichting branden en
wordt het pictogram service
weergegeven in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats.
Follow me home
Deze functie zorgt ervoor dat bij
afgezet contact de dimlichten even
blijven branden om het uitstappen in
het donker te vergemakkelijken.
KOPLAMPVERSTELLING
Afhankelijk van de belading van de
auto kan het noodzakelijk zijn om de
koplampen in hoogte te verstellen.
0 - Geen belading.
1 - Gedeeltelijke belading.
2 - Gemiddelde belading.
3 - Maximaal toegestane belading.
Handmatige bediening
- Geef binnen 1 minuut na het
afzetten van het contact een
"lichtsignaal".
De follow me home-verlichting wordt
na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Automatische werking
Raadpleeg in rubriek 9 het
gedeelte "Menustructuur display".
Stand 0: basisinstelling. Activeer de functie via het
menu "Confi g auto".
Statische bochtverlichting
Tijdens het rijden met dim- of grootlicht
wordt de mistlamp vóór ingeschakeld
om de binnenkant van de bocht extra
te verlichten bij snelheden tot 40 km/h
(handig in de stad, op bochtige wegen,
kruispunten, parkeergarages enz.).
Statische bochtverlichting
ingeschakeld
De bochtverlichting wordt in de
volgende gevallen ingeschakeld:
- bij het inschakelen van een
richtingaanwijzer,
of
- als het stuurwiel ver genoeg wordt
verdraaid.
Statische bochtverlichting werkt niet
De verlichting werkt in de volgende
gevallen niet:
- bij een geringe stuuruitslag,
- bij snelheden boven 40 km/h,
- als de achteruit is ingeschakeld.
Programmeren
U kunt de statische bochtverlichting
desgewenst uitschakelen via het
confi guratiemenu van de auto.
Standaard is de statische
bochtverlichting ingeschakeld.